LEYDSCHE
COURANT.
1847.
rt
BINNEJVL A]NDSCH.E BERIGTEN.
Courant wordt MaandagWoensdag en
Vrijdag uitgegeven. Die van Maandag komt WOENSDAG15 DECEMBER.
vit Zuturdag avond
De Prijs der Courant is f 12 in het jaar;
de afzonderlijke nominers worden tegen 10 s"' iü
Centen afgegeven.
I.EYDEN, 14 December.
Uit bet versla;; aan den Minister van Binnenlandsche Zaken, door de
Commissie voor het Staatsexamen, aangeboden den 21slun September II., ont-
lecncn wij het volgende
De Commissie is vier weken vergaderd geweest. De door het bestuur van
Zwolle aangewezen localen, in het Odeon waren uitnemend daarvoor geschikt.
Daaraan, en niet minder aan de verpligtende wijze waarop het bestuur der
stad Zwolle, met name de Burgemeester, zich heeft beijverd de moeijelijke
taak der Commissie te vcrligten en haar verblijf te dier stede te veraange
namen heeft zij zeer veel te danken.
In hare 20 zittingen, waarvan de eerste den 2<len en de laatste den 27stcn
Augustus heeft plaats gehadzijn 225 jongelieden geëxamineerd. Van 236
namelijkdie zich voor het examen hebben aangegeven (waaronder er 48
waren die bet voor de tweede, gcene die het voor de derde maal hebben
beproefd) hebben 2 voor den aanvang van het examen en 6 gedurende het
zelve hunne aangiften ingetrokken, is er 1 zonder kennisgeving niet opge
komen en zijn 2 door ziekte verhinderd.
Van de 225 geëxamineerden zijn 157 bevoegd verklaard voor de akademi-
sche lessen en 68 afgewezen. Onder de eersten waren 34, onder de laatsten
14, die zich bij herhaling aan een onderzoek hadden onderworpen.
Die verhouding is iets gunstiger dan in het vorige jaar, toen van de 220
geëxamineerden 146 zijn toegelaten en 75 afgewezen.
De beslissing over het al of niet toelaten heeft steeds met eenparigheid van
stemmen plaats gehad, en examinatoren hebben zich van liet onderzoek hun
ner eigene leerlingen onthouden.
liet examen over de wiskunde werd dagelijks aangevangen met het opgeven
van eenvoudige vraagstukken, zoodat men mogt onderstellen, dat, geen der
examinandi, hij noodigc voorbereiding en goed onderwijs, in de oplossing
ecnig bezwaar konde vinden.
De jongelieden die geheel onbekwaam werden bevondenzoowel in de
meetkundeals in do algebra en cijferkunstgaven insgelijks blijken van
gchcelc ongeschiktheid vóór, of onbedrevenheid in de overige vakken.
Bijna allen, die goed voldeden in de overige vakken, toonden zich insge
lijks wel bedreven in de wiskunde.
Velen echter, die blijkbaar zich met goed gevolg op de wiskunde hadden
toegelegd, misten in andere vakken de noodige kundigheden ter toelating.
Over het algemeen is er meer werk gemaakt van de meetkunde, dan van de
algebra en cijferkunst. Bij zeer velen lieten de laatstgenoemde vakken veel
te wenschen overig. Bij volslagen gemis van grondige kennis van fundamen
tal zakenbijv. de leer der breuken en evenredighedenwaren velen er
blijkbaar op afgerigt om sommige vragen te kunnen beantwoorden. Zoo zijn
er geweest die machinaal eene vierkants-vergelijking konden oplossen en geen
bet minste begrip hadden van den zoogenaainden regel van drieën. Velen
hebben verklaard, dat zij, sedert het verlaten der lagere scholen, geen on
derwijs in de cijferkunst meer genoten hadden. Met opzet wordt hiervan
melding gemaakt, dewijl elke poging om de algebra grondig te onderwijzen,
noodwendig misluken moet, wanneer er geen aanvang wordt gemaakt met
een even grondig onderwijs in de cijferkunst.
Dc Commissie heeft opgemerkt, dat, voor zooverre de meetkunde betreft,
vele jongelieden geenszins die klaarheid van begrippen hadden verkregen,
waartoe grondig onderwijs voornamelijk leiden moet, terwijl, zoo verre de
algebra en cijferkunst aangaat, in zeer vele gevallen meer het geheugen dan
het verstand der jongelieden scheen geoefend te zijn, daar dc meesten, op
enkele gunstige uitzonderingen na, gcene rekenschap van het geleerde wisten
te geven, zoodat het ware doel van het onderwijs dier wetenschappen dikwijls
niet in het oog schijnt te zijn gehouden.
Over bet algemeen gaf het onderzoek in de talen blijken van vooruitgang,
en beantwoordden de jongelieden zonder twijfel beter dan bij vroegere exa
minaaan hetgeen men van een aanstaand student vorderen mag.
Bij de interpretatie der Latijusche schrijvers, meer bijzonder onder leiding
van den Rector Elink Sterck, (Virgilius, Moratius, Cicero, Livius) heeft
men vooral gelet op de kennis der grammatica.
Bij sommigen waren de meest bekende regels uit het geheugen vervlogen
Anderendie daarin vrij vast waren en lot vertaaldenschenen zich minder
te bekommeren om den waren zin der woorden te vatten. De oorsprong van
dit kwaad scheen hij enkelen te liggen in natuurlijke ongeschiktheid tot dc
studie, maar bleek toch bij anderen een gevolg te zijn van slordig en ge
brekkig onderwijs. Mogt men toch begrijpen dat het doel der taalstudie niet
is overlading van het geheugen met ijdele woorden en klanken, maar ont
wikkeling van het verstand.
Bij het examen in de Grieksehe taal, meer bepaaldelijk door den Hoog
leeraar Cobet, is vooral gelet op vaste en naauwkeurige kennis van de taal
gronden, waarop het helder en juist verstaan der schrijvers rust.
Daartoe is de vrije keuze gegeven van eenen schrijver en eene plaats daar
uit. Na schriftelijke vertaling dier plaats en nader mondeling onderzoek
over de taalvormen, werden eenige eenvoudige Hollandsche volzinnen ter ver
taling voorgelegd. Hierbij werden hem al de Grieksehe woorden opgegeven,
zoodat er alleen de kennis der taalregelen vereischt werd.
De uitslag van dit onderzoek was over het algemeen niet bevredigend.
Bij het vertalen uit het Grieksch in het llollandsch waren er, die eene
van buiten geleerde vertaling opschreven en van de eenvoudigste woorden
geene analyse maken konden. Anderen zagen den zin doorschemeren in min
of meer bekende woorden doch gaven eene vertaling waaraan gezonde zin
en zamenhang ontbrak. Vooral zij die te vroeg begonnen aan het vertalen
uit het Grieksch in het Latijnzette de Latijnsche woorden voor even zoo
vele Grieksehe op het papier, doch wisten daarna hun eigen Latijn niet ge
voegelijk in hunne moedertaal over te brengen. Er waren er ook, die wel
de gronden kenden, maar zonder ontwikkeling van het verstand, en alzoo
uit eenvoudige plaatsen van eenen gemakkelijken schrijver dooi gaans onzin
te voorschijn bragten.
Bij de proef waarbij de kennis der allereerste taalgronden het duidelijkste
zigtbaar wordt, die eener vertaling van eenige Hollandsche volzinnen in het
Grieksch, was de uitslag insgelijks over het algemeen zeer weinig bevredi
gend. Het bij kalm nadenken en overleg geschrevene werk (thans onder
den Voorzitter berustende) verraadde bij velen eene diepe onkunde in de be
ginselen der Grieksehe taal.
Met leedwezen heeft men hierbij tevens opgemerkt, dat de heilzame oefe
ning van het van buiten leeren der schoonste en treffendste plaatsen uit Ho
merus en anderen bijna algemeen is verzuimd.
De Commissie acht bet van haren dunrsten pligt, den oorsprono- van dit
kwaad aan te wijzen, ten einde het in zijnen verderen loop te stuiten. Gron
dige taalstudie was altijd een kenmerk onzer natie, maar de vatbaarheid van
velen is dikwerf door eene gebrekkige opleiding weinig ontwikkeld, of zelfs
belemmerd en verkeerd geleid. Nog altijd nemen sommigen de taak op zich
om één of meer jongelingen tot de akademische studiën voor te bereiden
zonder voor die gewigtige taak genoeg berekend te zijn. 7,ij vooral verwaar-
loozen de allereerste beginselen van taalkunde, en spoeden zich voort naar
het hoogere, waardoor hunne leerlingen den eenigen vasten grondslag missen,
waarop al hunne philologische kennis onwrikbaar behoorde te rusten. In
korteren tijd veel afdoen, is in hunne oogen een kenmerk van goed onderwijs,
en terwijl zij een aantal schrijvers met hunne leerlingen doorvliegen berei
ken deze nimmer die mate van kundigheden, welke onmisbaar is om er eenen
enkelen te blijven verstaan. Het huiselijk onderwijs vooral heeft weinig be
vredigende resultaten opgeleverd, maar ook daar, waar de onderwijzers, met
de kundigheden toegerust, den noodigen tijd ter hunner beschikking hebben,
niet afhangen van don onwil of weerspannigheid hunner leerlingen, en zich
uitsluitend aan de opleiding tot de hoogeschool kunnen wijden, is het ge
bleken, dat menigmaal het volgen eener verkeerde methode, het gebruiken
van verouderde of slechte schoolboeken het geheel of gedeeltelijk verzuimen
van de noodzakelijke herhaling en inprenting der beginselen en de daardoor
veroorzaakte weifelende onzekerheid en oppervlakkigheid, eenen uitmunten
den aanleg geheel of gedeeltelijk hebben doen mislukkenterwijl tevens
bij eenigen de noodlottige invloed van het gelijktijdig beoefenen van allerlei
vakken van kennis op bet gehalte van het aangeleerde maar al te duidelijk
zigtbaar was.
Het onderzoek in de geschiedenis en daaraan verwante wetenschappen heeft
over het algemeen vrij goede uitkomsten opgeleverd.
Het mag echter niet worden ontveinsd, dat bij velen een volslagen gebrek