LEYDSCHE
COURANT/^
1847.
VRIJDAG, 2 JULIJ.
N
BINJVENLANDSCHE BEBIGTEN,
De Courant wordt MaandagWoensdag en
Vrijdag uitgegeven. Die van Maandag komt
uit Zaturdag avond.
JU
De Prijs der Courant is f 13 in het jaar;
de afzonderlijke nommers worden tegen 10
Centen afgegeven.
iff;
LEYDEN, 1 Julij.
Wij vernemen van goederhand dat er zich te Groningen Maandag in den
loop van den dag zamenscliolingen zijn begonnen te vormen, die in den na
middag al meer en meer aangroeiden en een dreigend aanzien aannamen.
Onderwijl was eene geringe afdeeling Dragonders binnengekomen, en vleide
men zich dat het garnisoen met deze versterkingdie zamenseholingen nog
wel zonder geweld zou uiteen drijven doch de verblinde menigte bleef doof
voor alle aanmaning, zoodat men, om de uitbarsting van een volslagen oproer
te voorkomengenoodzaakt was de kracht der wapenen aan te wenden. Acht
slagtoffers uit bet volk zijn gevallen. Een kogel heeft eene Juffrouw in een
winkel de hand verbrijzeld. Zoo ver de tijdingen liepen is de oproerige me
nigte toen uiteen gegaan en slechts in één huis zou eenige schade zijn aan-
gerigt. Op meerdere plaatsen in die streken schijnt een dergelijke geest te
heerschen. Mogten toch de behoeftigen inzien dat oproer, vernieling en plun
dering slechts kunnen strekken om hun lot te verergerenvelen hunner in
de diepste ellende te storten, door kogels of op het slrafsehavot hun een ake
lig en smadelijk uiteinde op den hals te halen, niet de armen rijker, maar
de rijkeren arm te maken en alzoo buiten staat te stellen om zich het lot
der armen; aan te trekken en bovendien zulk een gedrag, alle mededoogen met
hunnen toestand zou uitdooven en hoe zij alzoo door misdadig gedrag een
zaad zouden strooijen, van hetwelk onafzienbare jammeren de wrange vruchten
zouden zijn.
Men berigt ons, dat in de Vergadering van den 26slen Junij jl. door
den Edel Achtb. Raad dezer Stad besloten is, tot het indienen van een
adres aan de Provinciale Staten van Zuid-Hollandstrekkende tot het vast
stellen van doelmatige provinciale voorschriften omtrent de goedkeuring der
gemeentelijke begrootingen en rekeningen.
Dat adres berurt op de overwegingdat het gezag en de magt der Provin
ciale Staten omtrent zulk een aangelegen onderwerp wordt uitgeoefend door
Gedeputeerde Staten, die, volgens art. 151 der Grondwet, belast zijn met het
dagelijksch beleid der zakenzonder dat eenige reglementaire verordening die
magt en dat gezag begrenst of beperkt.
Daardoor wjrdt de zelfstandigheid der plaatselijke besturen, bij de Grond
wet en het Stedelijk Regerings-Reglement in zekere mate erkend of op den
voorgrond gesteldeigenlijk geheel vernietigd. Zoodanige onbeperkte magt
van een Collegie't welk de bevoegdheid tot het geven van voorschriften
gelijk met de zorg voor derzclver stipte naleving, onvoorwaardelijk in zich
vereenigt, is in strijd met het denkbeeld en den aard van eenen grondwettigen
regeringsvorm onder welken de wetgevende magt toch niet uitsluitend be
rusten kan bij het Collegie, 't welk de uitvoerende magt bezit. Deze onder
scheiding, zoo onmisbaar en billijk, ontbreekt geheel ten aanzien van het
toezigt der Staten op het beheer der gemeentelijke geldmiddelen.
In den avond van den 28sten Junij is de tweede haringjager te Maassluis
aangekomen, aanbrengende 86£ ton, en den 30sten een in de Maas met
160 ton.
Te Warmond zal dit jaar ook geen kermis gehouden worden.
's GRAVENHAGE1 Julij.
Z. M. heeft de tentoonstelling Dingsdag II. bezocht, bijna 2 uren vertoefd
en eenige schilderijen aangekocht. Z. M. is heden voor eene week naar
Tilburg en H. M. naar Soestdijk vertrokken.
De Ilooge Raad, Burgerlijke Kamer, heeft gisteren, in hare laatste
teregtzitting voor de vacantieonder anderen uitspraak gedaan in de zaak
van G. van Berkum tegen de erfgenamen van Z. M. Koning Willem Frederik,
Graaf van Nassau. Het betreft, gelijk men zich herinneren zal, eene vorde
ring, door den Heer van Berkum, als aannemer, ingesteld, wegens den
bouw van de kerk te Apeldoorn. De Hooge Raad heeft in het breede de
daadzaken nagegaan en vervolgens de regtspnnten beschouwd.
De Raad heeft zich geheel en al vercenigd met het oordeel van deskundigen,
in het door hen opgemaakte rapport vervat, dat namelijk bij onderzoek is
gebleken, dat het tot stand gebragte werk van zoodanigen aard was, als
naar hel bestaande bestek kon verwacht worden dat het moest zijnen dat
wel is waar eenige afwijking van dat bestek heeft plaats gehaddoch in
geenen deele dusdanige, die de vernietiging van het gesloten contract zou
moeten ten gevolge hebben. Daar de eischer de geheele afwijking van het
bestek niet heeft bewezen, zoo is zijne acte in dat opzigt ongegrond verklaard.
Ook zijn incidentele cischom znlks door getuigen te bewijzenis hem niet
toegewezen, omdat, al ware het bewezen, zulks de vernietiging van het con
tract niet ten gevolge zou kunnen hebben. Aan de gedaagden is ook hunne
reconventionele vordering ontzegd, tot het bekomen van ƒ36,000 en ƒ16,000,
wegens het niet behoorlijk en te laat afleveren van het werk, wegens boeten,
enz.omdat zij in gebreke zijn gebleven ten behoorlijken tijde den staat van
het werk op te maken. De Raad heeft mitsdien den eischer zijnen inciden-
telen eisch ontzegdook ten principale den eischer zijne vordering ontzegd
de gedaagden hunne reconventionele vordering afgewezen, en de kosten van
het geding gecompenseerd.
In onze vorige hebben wij den uitslag der stemming omtrent de wet op
het Muntwezen medegedeeld. De Minister van Finantiën had vooraf in het
breede die wet verdedigd. In het begin zijner rede, beeft Z. Exc. aan de
Kamer te kennen gegevenin antwoord op de bedenkingen nopens den toon
waarin de memorie van beantwoording was gestelddat hij daarin geen ande
ren toön had gevoerd dan die eene ernstige discussie over een belangrijk
onderwerp vordert, en welke hij steeds de vrijheid nemen zal te voeren, wan
neer hij de aangevoerde redeneringen onjuist vindende, betere gronden ter
beantwoording meent te hebben. Na eene gezette lezing van de memorie van
beantwoording heeft hij niets daarin gevonden wat aanleiding gaf tot de ge
voeligheid daarover in het verslag geuit. Z. Exc. zouindien dezelve ge
grond ware, gaarne elke uitdrukking terug nemen, zoowel uit achting voor
de Kamer als voor zich zeiven. Doch dit staat bij Z. Exc. vast, dat hij nooit
zal medewerken tot een muntstelsel, dat niet den enkelen zilveren standaard
tot grondslag had.
Hij bestrijdt vervolgens de meening, dat de Regering zich zelve niet gelijk
gebleven zou zijn ten aanzien van het verkieselijke van dezen of genen stand
aard. Thans draagt hij voor 'tgeen in 1845 onbeslist werd gelaten. Nu is
de tijd gekomenwaarop eene algemeene wet nopens het muntwezen dient te
worden vastgesteld. Z. Exc. ontvouwt de redenen, welke hier bestaan tot het
aannemen van den zilveren standaard. De gewoonte der natie heeft hier te
lande dezen standaard aangenomen. De praktijk van den handel is voor dien
standaard. Ook de Nederl. Bank heeft zich voor denzelven verklaard. Ten
gevolge der wet van 1845 is reeds voor 40 rnilliocnen zilver aangemunt; op
dezen weg dient men thans voort te gaan. De gouden tienguldenstukken zul
len allengs verdwijnenen terwijl daarvoor andere munt in de plaats gesteld
wordt, zal het bij de voordragt aangenomene stelsel allengs, zonder sprongen,
ongevoelig, werkelijk geheel ten uitvoer komen. Voorts verscheidene bij
zondere bedenkingen beantwoord hebbende, verklaart Z. Exc., dat de Regering
deelt in de overtuigingdat betere verordeningen op den waarborg van gou
den en zilveren werken noodig zijn, maar dat zoodanige wet aan groote moeije-
lijkheden onderhevig iszoolang niet het Wetboek van Strafregt is aange
nomen.
Bij vonnis van 25 Junij 11. heeft de Arrondiss.-Regtbank te 's Graven-
hageop de pleidooijen van Mr. Wintgens voor den eischer en opposant
M. van Graanwenhaan en van Mr. van Gigchvoor de gedaagden en geop-
poseerden, Soumain en van der Boon, zich qualificerende ambachtsbewaar
ders van Zegwaart, beslist, dat Ambachtsheeren geen regt bezitten tot aan
stelling van ambachtsbewaarders in de heerlijkheden en bij gevolg het door
laatslgemelden uitgevaardigd dwangbevel buiten werking gesteldals heb
bende zij hunne aanstelling ontvangen van den Heer Vrij, Ambachtsheer van
Zegwaart en Palenstein.
AMSTERDAM, 30 Junij.
Heden had in hel Odeon onder het voorzitterschap van den Heer E. W.
van Dam van Isselt, plaats, de gewone jaarlijksche vergadering der Rijn-
Spoorweg-Maatschappij. Er was op die vergadering vertegenwoordigd een
aantal aandeelen uitbrengende 1552 stemmen waaronder ongeveer 45,000
aandeden, uitbrengende 1490 stemmen, voor rekening van Engelsche aan
deelhouders. Z. M. de Koning, houder van 200 aandeelen, was op die ver
gadering vertegenwoordigd door den Heer Mr. Faber van Riemsdijk.
Uit het door den Secretaris der maatschappij voorgelezen uitvoerig verslag
is onder anderen gebleken: De ontvangsten over het boekjaar van Mei 1846
tot en met April 1847 hebben bedragen 652,301.58^opleverende een