LEYDSCHE
w
COURANT
1847.
YRTJDAG, 12 M AART.
N°. 3I$F
BINNEN LAN BSC HE BERÏGTEN.
De Courant wordt MaandagWoensdag en
Vrijdag uitgegevenDie van Maandag komt
uit Zaturdag avond.
Y*v
De Prijs der Co wrant is f 12 in het jaarX'v^y v
de afzonderlijke nommcrs worden tegen 10
Centen afgegeven
LEYDEN, 11 Maart.
Til de zitting van de Tweede Kamer van lieden namiddag is ingekomen
•een ontwerp van wet tot verlenging voor een jaar der bevoegdheid van de
Regering tot instandhouding van cenige wetten en verordeningen in Limburg.
Voorts is verslag uitgebragt
1°. Over het ontwerp., tot intrekking der wet van 29 NivoseXTTIlie jaar;
2°. Over dat., tot regeling der ontvangsten en uitgaven van het pensioen
fonds.
De beraadslagingen over het l84® ontwerp worden bepaald op aaust. Zatur
dag, over het 2Je ontwerp op aanst. Maandag.
Na liet uitbrengen van eenige rapporten door de Commissie van verzoek
schriften is de zitting opgeheven.
De afdeelingen van de Tweede Kamer zullen heden het onderzoek voort
zetten over de ontwerpen van wet, uitmakende het wetboek van Stralregt en
wegens de voordragt betreffende de geldleening voor het Haarlemmermeer.
fn het voorloopig Verslag van de Commissie van Rapporteurs, bestaande
uit de Mil. Modderman., Gevers v.. Endegeest, Verwey Mejan, Menso en Neder-
burgh, voor de verhooging der Staatsbegrooling 18461847, voor de kosten
■van Droogmaking van het Haarlemmer-Meer, leest men onder anderen dat
ter gelegenheid dat de uitgaven daarvoor bij de wet van 31 December 1843
•werden geregeld, op het artikelVerkaveling der droog te maken landen
enz., bedragende ƒ1,627,000, is aangewezen eene som van 1,300,000 voor
de voldoening der renten toen verschenenof tot en met den jare 1845 te
verschijnen, van het alstoen reeds genegotieerde gedeelte der geldleening van
ƒ8,000,000, vastgesteld bij de wet van 22 Maart 1839.
Dat sedert dien tijd de genegotieerde gelden vermeerderd zijn met een mill,
in 1845 en een ander millioen in 1847 opgenomen, en dat het voorgedra-
gene wets ontwerp de strekking heeft om de renten van alle die opgenomen
kapitalen, voor zooverre die over 1846 en 1847 zijn of zullen warden ver
schuldigd te brengen op de staatsbegrooting over die jaren.
Dat men algemeen van oordeel was, niet genoeg met den stand der onder
neming bekend te zijn gemaakt om de noodzakelijkheid der voorziening van
's Rijks wege in die rentebetaling le kunnen beoordcelen. Ook verlangde men
met den stand der uitvoering van het werk en van de regeling der belangen
van Rhijnland en Leyden te worden bekend gemaakt en merkte daarbij aan,
dat de duur der werkzaamheden aanvankelijk op 5 of 6 jaren was berekend,
en dat thans die termijn reeds is verstreken zonder dat bet tijdstip nog he
kend is waarop de uitmaling zal kunnen worden aangevangen.
Men meende dat er voor alsnog geen verpligting tot rentebetaling op grond
van den verleenden waarborg op den Staat scheen te berustenen indien
wierd oorbaar geacht oin daarvoor op de begrooling van 1846 en 1847 een
post te brengen, zou dezelve daarop alleen als subsidie voor een te kort be
lmoren voor te komen.
Anderen daarentegen vonden genoegzamen grond om de bedoelde renten te
brengen op de Staatsbegrooting.
In de beantwoording van de Regering komt voor dat de inkomsten aange
wezen bij de wet van 22 Maart 1839, alle worden gestort in het lbnds, dat
tot onderpand of waarborg der genegotieerde gelden moei strekkentelken
seize worden die belegd, zoodat met de opgeloopen rente dat fonds in Novem
ber 1846 bedroeg eene som van 483,134.60( welke ss belegd in schatkist
biljetten, in eene gesloten bus bewaard hij de Neder], Bank. Tot die inkom
sten belmoren dusverre ƒ60,000 in het jaar, 10 jaren lang door de provin
ciën Noord- en Zuid-Holland toegezegd, waarvan nog 4 jaren te ontvangen
zijn; en de pachtpenningen der grasgewassen op de ringdijkenen van de
arisscherijvroeger wel eens op ƒ10.000 in bet jaar geschat, maar in de laatste
jaren verre daar beneden gebleven. Andere ontvangsten bestaan er niet.
Deze inkomsten gelooft men echter niet, dat tot bet doen der rentebetaling
'bunnen worden gebezigd omdat volgens art. 1 en 3 der wet van 22 Maart
1839 die gelden als onderpand voor de negotialie moeten blijven strekken
en dat daaraan eerst mag geraakt worden, wanneer men tot aflossing der
negotiatie overgaat. Dit beginsel is reeds aangenomen bij de begrooting van
T843, waarop ƒ1,300,000 is gebragt voor de rentebetaling en waarop de
bedoelde inkomsten niet als middel zijn aangewezen.
Dat hel bijna zeker is, dat de prijs der droog te maken landen onvoldoen
de zal zijn, om de schuld af te lossen. Zoo daartoe vooruitzigt bestond zou
de bedenking meer gewigt hebben; maar indien de prijs der drooggemaakte
landen zoo aanzienlijk ware, dat daaruit in de aflossing der genegotieerde gel
den kon worden voorzien, zou nog de aanneming van dit wetsontwerp gestrekt
hebben om een gurislig resultaat te verkrijgen. In dat niet te verwachten
geval, zou bet waarborgfonds, met oploopendc renten vermeerderd, eene
bate voor liet Rijk worden.
Men vertrouwt dat deze beschouwingen bij de kennis van dat waarborgfonds j
gereeder ingang zullen vinden. Uit dat fonds zouden wel de renten oier
1-846 kunnen worden voldaan, maar over 1847 zou reeds een tekort aanwezig
zijn; niettegenstaande de vermeerdering, welke in den loop van dit jaar ont
staat uit de ƒ60,000, uit ongeveer ƒ11,000 inkomsten, en uit de renten van
het kapitaal dat na de rentehetaling van 1846 zou overgebleven zijn.
Ten opzigte van den stand van de onderneming strekken de navolgende
opgaven
Al de werken ter voorziening' in de behoeften van Rhijnlands uilwatering,
zijn voltooid.
Het is echter denkelijk dat er daarvoor nog eenig niet onbelangrijk werk
noodig zal zijn. Het stoomgemaal te Spaarndam ofschoon in de hoofdzaak
goed, heelt aanvankelijk dikwijls bij de werking gefaald; maar in den afge-
loopon zomer is bet gebleken dat het gehrek in eene onzuivere steMing der
schepraderen lag en is dit niet het heste gevolg hersteld.
De ringvaart en ringdijken met toehehooren zijn voltooid, behalve slechts
drie openingen, welke tot de finale sluiting moeten blijven staan.
Omtrent de schadeloosstellingen is alleen met de stad Leyden nog geen
afdoening.
Van de stoomwerktuigen is de bekende Leegbwater alleen voltooid, beproefd
en aan de verwachting voldoende bevonden. Nog twee zoodanige werktuigen
zullen ruim voldoende zijn ter droogmaking en drooghouding.
Men is aan de gebouwen en werktuigen druk bezig.
Aan werken voor de scheepvaart, is voor zooveel noodig voldaan een jaag
pad langs bet Spaarne en rondom bet geilede meer is gereed zoo ook brug
gen en ponten.
De verdedigingswerken zijn ineerendeels geheel voltooid, zoodat ter beveili
ging der hoofdstad is vergoed, wat door bet verlies van het ontoegankelijk
meer kon worden verloren.
De verkaveling waarop de bewuste aftrek der ƒ1,300,000 beeft plaats ge-
bad, komt natuurlijk iu geen aanmerking: alleen het plan ligt gereed.
Het onderhoud der werken wordt jaarlijks aanbesteed en erlangt goede
voorziening.
De kosten van personeel en van administratie of loezigt en van de rente
betaling tot 1845, behoeft bier niet vermeld, als niet onder de werken bc-
lioorende.
Onvoorziene uitgaven zullen gevonden moeten worden uit de zoo straks te
melden som van ƒ420,000.
Over bet algemeen zijn de kosten niet tegengevallen; wat op het eene
artikel soms tegen geloopen is, beeft ep bet andere weder kunnen worden ge
vonden.
Wanneer alzoo bij bet verslag van 20 April 1846 aan den Koi.ing wordt
gesproken van nog ƒ2,000,000 boven de oorspronkelijke raming der werken
(ad 8 millioen), zoo verlieze men niet uit bet oog, dat die 2,000,000 zoo
als in dat verslag reeds is gezegd, voortspruiten
Uit den post voor renten aan het fonds geleend 1,300,000.00
Uit de verdedigings-werken welke niet waren voorzien bij
de plannen van 1839, gestegen lot - 280,000.00
Uit de noodzakelijk te achten werken, zoo als b. v. dat voor
Rhijnlands uitwatering, waarin evenmin bij de plannen van
1839 was voorzien, en uil werken bij die plannen wel ge
noemd maar zonder dat er sommen voor waren uitgetrok
ken en waarvoor is geraamd 420,000.00
2,000,000.00
De regeling der belangen van Rhijnland en Leyden zijn nog onafgedane
zakenwaaromtrent het niet raadzaam schijnt openbare mededeelingcn te
doen. Zij zijn intusschen geen reden van oponthoud geweest in den voortgang.