LEYDSCHE
COURANT
1847.
VRIJDAG, 1 JANTJARIJ.
f0' TE
N*. («kgem
BINNENLANDSCHE BERIGTEN.
De Courant wordt MaandagWoensdag en
Vrijdag uitgegeven. Die van Maandag komt
uit Zaturdag avond.
De Prijs der Courant is f12 in het ~7~.
de afzonderlijke nommers worden tegen 10
Centen afgegeven
LEYDEN, 31 December.
Het Alg. Handelsbl. deelt een verzoekschrift mede aan Z. M. den Koning
van de Heeren Nahuys van Burgsl, A. de Wilde, G. Vriese, J. Buyn en J.
Kruseman, Ier oprigting eener maatschappij tot landverhuizing naar het eiland
Borneo en vestiging aldaar. Een belangrijk ontwerp van mannen die ot door
aanzienlijke ambtsbetrekking in de O. Indie of door uitgestrekt- bezit en be
heer van eigendommen zoo goed met al de noodige kennis zijn toegerust, om
er een gunstigen uitslag van te mogen verwachten. Na eene inleiding over
noodzakelijkheid van landverhuizing, en het onontbeerlijke van genoegzaam
kapitaal en begunstiging van de Regering, geven zij het volgende op als daar
toe volgens hun oordeel noodig:
1». »De koslelooze afstand aan de maatschappij van eene uitgestrekte hoe
veelheid gronds, op het eiland Borneo gelegen, en tot dit doel geschikt, aan
wezig op de zuid- en westelijke kust, een paar graden landwaarts in, la ngs
de rivieren LandakPontianak, op Kapoes, tot boven Sintang in de Mala
wie, of ook aan de binnenlands gelegene meeren, zoo mede aan de oevers van
de rivier Doesonboven Banjermassingmet vrijheid om daarmede te han
delen zoo als de maatschappij dienstig zal oordeelen.
2°. De bescherming van de maatschappij van de te koloniseren punten en
de kolonisten.
3°. Vrijstelling van directe belastingen gedurende drie en dertig jaren, na
ommekomst waarvan door het gouvernement een billijke grondlast zal kun
nen worden geheven van die gronden, welke alsdan bevonden zullen worden,
gedurende de laatste tien jaren productief te zijn geweest.
4". Uitsluiting van alle andere maatschappijen op het eiland Borneo, zich
hetzelfde doel voorstellende gedurende het bestaan dezer maatschappij. En
5°. Hulp voor zooveel noodig van de zijde der Regering in de overvoering
van de kolonisten naar hunne beslemming op voorzegd eiland, ten koste van
de maatschappij."
De onderteekenaars stellen zich voor om bij gunstige beschikking nader de
instellingen der maatschappij te ontwerpen en de verlangde gronden bepaalde
lijk aan te wijzen.
Wij laten hier vier uittreksels volgen uit de vier verslagen van proef
nemingen met aardappelen-zaad, hij het Kon. Ned. Instituut ingekomen, en in
dcrzclver geheel te vinden in de Ned. Staats Cour. van den 23stCD December,
De Hoogleeraar Vrolik, te Amsterdamheeft in het voorjaar de proef geno
men met aardappelen zaad van witte vroege aardappelen van Algiers, dat na
14 dagen begon op te komen.
Al spoedig bespeurde men ziekelijke aandoening aan het loof. De stengels
deelden intusschen in dat verderf niet, waardoor zich laat verklaren de voort
durende wasdom van het hooger geplaatste loof, die geregeld aanhield tot 25
Augustus. Toen echter begonnen ziel) de ziekte-verschijnselen op nieuw voor
te doen; niet enkel bet loof, maar ook de stengels gingen over in een staat
van verwelking, welke niet toeliet aan stilstand in den wasdom te twijfelen.
Eene maand daarna 12 struiken doende rooijrn, bevond ik dat 2 wel wortels
doch geen onderaardsche stengel-spruiten hadden afgegeven, en alzoo ook
geene aardvrucht konden opleveren. De 10 overige waren er tamelijk van
voorzien, dragende gezamentlijk 125 aardappeltjes, van zeer kleine opklim
mende tot de grootte van gewone poters.
Van deze zijn 12 bijkans geheel bedorven door eene ziekte, niet ongelijk
aan die in het jongst verloopen jaar onze aardvruchten zoo zwaar geteisterd
heeft.
Toen de Hoogleeraar in de maand September teekens van stilstand cn op
volgend versterven daaraan waarnam, leidde hij hieruit den volbragten wasdom
af, en ging in het laatst dier maand over lot liet opnemen van den stoel, welke
een 12-tal goede, gave eet-aardappelen opleverde, henevens 2 kleinere, die
ook gezond waren. Hnn gezamentlijk gewigt bedroeg 4 oneen en 5 looden,
Nederlandse!).
Er mag alzoo, zegt de berigtgever, geen twijfel heslaan, of de vervroegde
bouw kan goede uitkomsten opleveren.
De Hoogleeraar Numan, te Utrecht, ontving zaad uit Bamberg, witte Sak
sische, vroege Engelsche, witte vroege uit Algiers, nieuwe uit Howards, cn
uit Engeland, met houtskool vermengd; welke overeenkomstig de bijgemelde
missive gegevene voorschriften, zijn gezaaid en verder uitgcplant, waarvan de
navolgende uitkomsten zijn verkregen:
Hij k weekte dit cn in bakken en op den kouden grond. Ook in deze planten
kwam bederf, doch bel beeft zich slechts in een geringen trap aan de aard-
vrucht medegedeeld, zijnde op de gebeele hoeveelheid slechts ongeveer 5. Ne-
derlandsclie koppen door hetzelve aangedaan bevonden welke aardappelen
echter geheel verrot waren.
De aardappelen, geheel op den konden grond geplant, zijn voor bet groot
ste gedeelte Klein gebleven, kunnende echter vele als goede poters worden be
schouwd terwijl eene groote hoeveelheid niet zwaarder is geworden dan het
gewone kriel.
De aardappelen echter der planten, die vooraf in de bakken waren ge
zaaid, zijn zwaarder geworden, waaronder vele die de grootte van een hoen
derei hebben verkregenen die zelfs te boven gaan.
Daar de boedanigheid en smaak den berigtgever toeschenen niet. wel naar
de eerste voortbrengselen dezer zaaijingen te kunnen worden beoordeeld heeft
hij dezelve daartoe geenszins aan eene beproeving onderworpen, wenschende
ook buitendien de verkregene aardappelen voor de planting op een volgend
jaar bewaard te zien.
Uit liet verslag van den Hoogleeraar van Hall, te Groningen, die ook van
dezelfde zaden kweekte als dc Hoogleeraar Numanblijkt almede dat alle
min of meer door bederf werden aangetast, en verder trekt de Hoogleeraar
uit zijne bevinding op verschillende gronden deze drie opmerkingen
1°. Dat er uit zal kunnen blijken wi-lke de beste behandelingswijze zij
om spoedig dc grootste aardappelen te verkrijgen, namelijk, die óf niet, óf
in zeer jeugdigen toestand, en wijd uit elkander, ieder plantje op zich zelf
te verpoten.
2°. Dat zoodanige zaailingen een overgroot aantal poters kunnen opleveren,
welke poters dit jaar wel van de ziekte geleden hebben doch over het alge
meen in mindere male dan gewoonlijk gepote aardappelen.
3°. Dat de proeven, hoewel wat de ziekte betreft, niet aan het oogmerk
beantwoord hebbendeechter door het op zeer onderscheidene gronden voort
brengen van nieuwe aardappelsoorten onder welke er zeker wel enkele zullen
zijn die blijken zullen in onzen grond en iri onze luchtstreek op den duur
voordeelig te zijn, niet onbelangrijk zijn geweest, in vele opziglen leerzaam cn
niet geheel ongunstige resultaten voor de toekomst belovende.
De Heer A. Brants in het Joppe kweekte mede dezelfde zes gemelde soorten
van aardappelen-zaad, de slotsom zijner uitkomsten is:
1°. dat hel een vereisohte isom het aardappelzaad in broeibakken of
op de kistingen derzeivc of door eenig ander kunstmiddel ter spoedige ontkie
ming te brengen
2°. dat, alzoo behandeld de aardappelen hunne volkomene grootte kun
nen bereiken, schoon daar altijd het grootste deel der knolletjes verre bene
den de grootte van eenen pootaardappcl blijft;
3°. dat rottende aardappelknollen bij de gezaaide soorten in gelijke verhou
ding zijn aangetroffen, als in deze streken bij de gepote zijn opgemerkt;
4°. dal de onderscheidene wijzen van bemesten geen invloed heeft gehad op
den gezonden toestand der knollen.
Al de door mij ontvangen sooitcn zijn, uitgenomen het Engelsche zaad,
op de kisting van eencn broeibak op don 31stcn Maart gezaaid. Den 28slll)
Mei werden zij uitgepoot op zeer goed bouwland voor dc helft met gewonen
niest, voor de wederhelft nog bovendien met houtasch in verhouding van
mudde op de roede, bemest.
In J ui ij vertoonden zich zwarte plekken op het blad. Niettemin bleef h^
loof tamelijk gezond tot in October, wanneer liet verdroogde. In liet mid
den dier maand werden de aardappels gerooid cn slechts ccnige waren ml lende
of hadden de plekken der rotziekte.
De aardappelen waren zeer ongelijk van groottevan de grootte eener erwt
tot die van een hoenderei. In kleur en gedaante waren de aardappelsuit
dezelfde soort van zaad geteeld, zeer onderscheiden. De opbrengst was bij de
op houtasch geteelde planten niet merkbaar onderscheiden van die, wtlke op
de gewone wijze waren verbouwd.
Dc zaaijing mislukte grootcndeels op den konden grond doch is wel ge
lokt in broeibakken. Alleen bet zaad met boutskool gaf op kouden grond