BUHEINLAJNDSCHE BEUKJTEN.
aeenen digten ijzer bevattend kalkmergcl of kleiaehtigen kalksteen: zij wor
gden ter oorzake der afzondering door de Engelsehen met den naam van
Septaria bestempeld" enz.
Later vernam ik, dat men bij het omspitten van den grond tot het aan
leggen van akkermaalsboschin het daaraan grenzende Brandsboschnog
maals eene menigte van zulke Leemballen [Septaria?s) had gevonden. Ik
achtte het de moeite waardig mij derwaarts te begeven, en het eerste wat
ik zag, was, dat cene geheele streek van dezen grond met zoodanigen kalk-
mergel was overdekt; belangrijk vond ik deze ontdekking, doordien in de
medcdeeling in den hoost- en Letterbode van het jaar 1834, n°. 8, hl.
117, van den Hoogleeraar van Breda, hel navolgende voorkomt: »In allen
gevalle mogen wij vooronderstellen, dat, even als in Oost-Vlaandercnzoo
Dook hier bij ons een terrein aanwezig is, dat vooral voor Oud-Nederland
»van de grootste waarde is. Wij durven het toch bijna zeker stellendat
»hier in hetzelfde terrein ook dezelfde onschatbare Septaria bedolven liggen,
stiet is bekend, dat het deze steensoort is, waaruit in Engeland het onschat-
bare hydraulisch cement vervaardigd wordt, dat voor waterwerken onover-
treffelijk is, en dat wijd en zijd, naar alle wcrelddeelen verzonden, eene
bron van rijkdom voor het land heeft opgeleverd," enz.
»De bewoner dezer provincie zal door deze medcdeeling overtuigd worden,
dat hare grondeneven als die van Overijsseleen naauwkenrig aardkundig
onderzoek verdienen
NIJMEGEN, 11 September.
Gisteren namiddag vertoonde zich hier uit een dikke witte wolk eene hoos,
die als een witte koker tot op de aarde afdaalde, en zich in gedurige ge
daanteverwisseling met lagere waterhozen vereenigde. Een landbouwer van
Ubbergen had met zijne vrouw op een kar zittende, bijna zijne woning be
reikt, toen de hoos dreigde uit te barsten. Ilij liet zijne vrouw afstijgen en
plat op den grond liggenterwijl hij zelf het paard vasthield. Doch paard
en kar werden in de sloot geslingerd en hij zelf driemalen opgenomen, waar
door hem een been gebroken is.
VLISSINGEN, 14 September.
Uit de geoctrooijeerde brandspuit-fabriek van den Heer W. van der Os,
zijn ingescheept modellen van groote brandspuitenvolgens door gemelden
fabrikant geheel uitgedacht zamenstel, vervaardigd op last van de Russische
Regering en bestemd naar Petersburg.
ZIERIKZEE 11 September.
Omtrent de aardappelziekte in deze eilanden ontvangt men nog al geene
bezwarende berigtenwel is waar, bestaat zij hier en daar in meer of min
deren graad, maar, bij nader onderzoek bevindt men ook, dat de in de eer
ste oogenblikken betoonde vrees zeer overdreven was.
OOST-IiniE.
Door een' ooggetuige wordt het volgende verhaal medegedeeld, omtrent
het ontstaan der cholera te Karachi. [Zie ons vorig nommer
Gedurende de eerste 14 dagen der maand Junij was de hitte zeer druk
kend, maar er waren niet meer zieken dan gewoonlijk. Den 14den dier
maand was een Zondag; dien dag was de hitte nog veel drukkender: des
niettemin maakten de troepen zich gereed om de godsdienstoefening hij te
wonen. Terwijl het carré gevormd werdrees een zeer dikke onweêrs-
wolk boven den horizon op. Een oogenblik bedekte zij het geheele uit
spansel toen schoot eensklaps een geweldige wind uitdie de boorr.en
boog, de kazernen schokte en de stevigste gehouwen deed waggelen. Die
wind ging voorbij als de Samoum zweepte de wolk voort en liet oogenblik-
kclijk daarna den hemel onbewolkt en even onbewegelijk als te voren. Maar
op zijne vleugelen had die wervelwind een vijand aangehragtdien bij he
laas! bij ons achterliet. Toen de troepen van het gebed terugkeerden, vie
len ecnige mannen uit de gelederen neder, en reeds voor middernacht hadden
9 Europeschc soldaten van het 8Gstc regiment den adem uitgeblazen tegen
den morgen waren de hospitalen niet toereikend om het steeds aanwassend
getal zieken te bevatten. Des morgens werden de lijken van 50 soldaten naar
de begraafplaats gebragt. Den volgenden nacht was ontzettend om door te
hrengpn, maar wat het morgenlicht liet aanschouwen, was nog ontzettender.
De besmetting had zich over de geheele stad uitgebreid. In de straten en op
de drempels der huizen ontwaarde men een 1000-tal lijken, van alle kleur
en kunne. Tot aan den 22sten daaraanvolgende telde men niet meer; er
was geen sprake meer van begraven; men wierp allen, soldaten, Cipayers,
Europeanen en inboorlingenmeesters en knechts ondereenzonder kist
zonder lijkkleed, met bed en al, in haastelijk gegraven kuilen; hierover
werd dan een weinig aarde gestrooid, niet genoeg misschien om de stad te
vrijwaren voor eene tweede besmetting, bijna even noodlottig als de eerste.
Van den 23ste" tot den 28stenscheen de ziekte in hevigheid te verminderen.
Den 29stcn telde men slechts 2 slagtoffers.
Bij de toenemende belangstelling in de door ons nog onbezette eilanden
in den omtrek van Java, achten wij het niet ongepast hier een uiltreksel te
laten volgen van hetgeen dezer dagen in de dagbladen omtrent twee der
naaslbijgelegene werd medegedeeld.
Het eiland Lombok heeft in 1815 veel geleden door de geweldige uit
barsting van den Goenong Tomboro van Sumbawa, welke meer dan 20 mijlen
verwijderd is. Vóór dit tijdstip was Lombok eene zeer schoone, vruchtbare
en welhebouwde streek; niet alleen voorzag het een groot gedeelte van Balie,
vooral Karang Assam, Klonkong en Giangar ruimschoots van rijst, maar de
Engelsche koopvaardijschepeneven als die van Mangkassar en de Buginezea t
haalden er jaarlijks geheele ladingen rijst van daan. Bovendien trokken de
Engelschen van Lombok groote hoeveelheden katoen [kapas)\ veel beter en
fijner dan die van eenige andere streek des archipels. Zooveel voorspoed ver
dween eenklaps door die uitbarsting, welke twee derde gedeelte der inwoners
verdelgde. Een deel werd levend onder de asch bedolven; en de andere inwo
ners stierven van ellende en gebrek, terwijl de vruchtbaarste streken met eene
twee voet dikke asch- en zwavellaag bedekt waren. Volgens den heer van den
Broek, overleefden slechts 20 of 25 duizend mcnschen deze ramp en het
onheil liet nog jaren lang sporen na.
Bij het vertrek van dien ambtenaar in 1818 kwamen vele Buginezen en
Mangkassars zich te Lombok nederzetten; de velden werden effen gemaakt en
men bouwde de verdelgde dorpen weder op. Men kan zeggen, dat het eiland
tegenwoordig deszell's oude vruchtbaarheid en eersten voorspoed weder heeft
gevonden, die ongetwijfeld nog zouden toenemen, indien de onophoudelijke
twisten en oorlogen der vorsten dezelve geene hinderpalen in den weg legden.
Balie en Lombok zijn overvloedig van water voorzien; vele rivieren verschaf
fen aan de velden het, voor het groeijen der rijst benoodigde, water. De
voornaamste rivieren van Bali bevinden zich in de afdeelingen Badong, Gian
gar, Tabanan en Djembrana en in het koningrijk Karang Assam. In B'liling
zijn de wateren minder aanzienlijk; de grond landwaartsin is rotsachtig, met
struiken bedekt en geheel onvruchtbaar.
Gedurende den regentijd zwellen de rivieren somtijds geweldig en veranderen
in breede en snelle stortvloeden, welke dikwijls ontzettende overstroomingen
veroorzaken, die het geheele omliggende land onder water zetten. In tijden
van droogte integendeel, hebben de rivieren gebrek aan water en velen derzelve
droogen dan geheel uit. Dan wordt de bevochtiging zeer mocijclijk en er
heerscht hongersnood. In sommige streken van het eiland Balie kan dat ge
brek aan water zoo groot zijn, dat de reizigers zich genoodzaakt zien hetzelve
mede te voeren.
Balie bezit verscheidene binnenmeren of natuurlijke vergaarbakken, die in
de hooge bergstrekenduizende voeten boven het vlak der zee liggen. Deze
meren bevatten versch water; men zegt dat hun eb en vloed in verhouding
staat tot die van den oceaan. Derzelvcr diepte is zeer groot, maar ongelijk:
op sommige plaatsen vindt men grond op 40 ol 50 vademen, en op andere
peilt men, zoo als verzekerd wordt, op geene honderde vademen grond. Som
mige dier meren zijn langwerpig, andere rondde grootste hebben 1 uur in
doorsnede en 3 in omtrekzij bevatten altijd genoeg water om het omliggende
land te voorzien, hetwelk met weinig moeite en kosten door naar de laagte
loopende kanalen kan bewerkstelligd worden. Waar meren zijn, maken zij
den rijkdom uit der bevolking, want de talrijke bewoners, wier onderhoud
geheel afhangt van de toereikende bevochtiging hunner rijstvelden, kunnen
die wateren niet missen. Deze meren hecten in de Maleische taal Danoe.
Lombok heeft zes voorname rivieren op de westkust, en vijf op de oostkust.
De Heer Zollinger verzekert, dat de plantengroei van het eiland Balie de
zelfde is als die van het oostelijk Java. Zoowel aldaar als op Lombok, is de
rijst het voorname artikel van verbouwing. De sawa of rijstvelden, zijn op
deze beide eilanden schooner en worden heter behandeld dan op Java; dienten
gevolge is de opbrengst zeer aanzienlijk. Op de bergen bouwt men wat kofiij,
maar de kleine opbrengst is van minder goede hoedanigheid dan die der
Preanger-regentschappen op Java. De katoen wordt overvloedig verbouwd op
die beide eilanden, die ook maïs, ignams, tabak van geringe hoedanigheid,
enz. voortbrengen. Zeer talrijk zijn er de kokosboomen; hier en daar vindt
men er geheele hosschen van.
De vruchten zijn even goed als op Java; men vindt er eene oneindige ver
scheidenheid van mangoustans, jambo's, mango's, bananen, ramboutans
[nephelium lappaceum L.), oranjeappelen en andere vruchten der keerkrings
gewesten.
Het dierenrijk op deze eilanden schijnt niet veel te verschillen van dat op
Java, beide zijn overvloedig voorzien van vee en buffels van uitmuntende
soort, die zelfs uitgevoerd worden. Hoewel de paarden klein zijn, zijn zij
evenwel uitmuntend en kunnen vele vermoeijenissen verdragen; zij gelijken
veel op de beroemde paarden van Bima, op het eiland Sumbawa. Even veel
vuldig zijn zwijnen, geiten, en op de bergen, vooral in het noordelijke en
westelijke deel van B'liling en Djembrana, de tijgers. Men zegt, dat er ook
grijze javaansi-he apen zijn, maar geene zwarte apen [loentoeng). Vogelen
zijn er ongemeen talrijk, vooral eenden en hoenderen.
NIEUW-HOLLAND.
De lijdingen van Port Philip melden, dat de inkomsten der kolonie voor
het eerste kwartaal eene aanzienlijke vermeerdering aantoonden, zoo ook die
van Sidney. Algemeen waren de berigten uit die oorden gunstig.
AR. ABIE.
ADEN, 19 Augustus.
Deze stad, sedert lang door de Engelschen als een belangrijk punt aan den
ingang der Roode zee bezetis aan de landzijde door de Arabieren in grooten
getale omsingeld. Alle poorten zijn geblokkeerd en de aanvoer der levens
middelen afgesneden. In een gevecht bij nacht zijn 7 Arabieren gedood en
velen gekwetstbij het vertrek van de boot verwachtte men een beslissend
gevecht. De Times dit berigt inededeelende, zegt: dat een dweepziek Mu
zelman, Fuekee Ismaël, met 5,000 Arabieren de buitenwerken van Aden
heeft aangetast, doch krachtig is afgewezen. De Arabieren verzamelden zich
in menigte om de stad. De Engelschen bereidden zich echter tot een hevi-
gen tegenweer.