LEYDSCHE
COURANT.
MAANDAG, 31 AUGDSTÜS.
BIIVNEINLANDSCHE BEBIGTEN.
1846.
Do Courant wordt Maandag, IVoensdag en
Vrijdag uitgegeven. Die van Maandag komt
N°. 104.
De Prijs der Courant is f 12 in het jaar$
de afzonderlijke nommers worden tegen 10
Centen afgegeven.
Intrekking der Oude Munten.
Bij besluit van den 15den Augustus 11. heeft Z. M. bepaald, dat
met den 6den September aanstaande de Daalders of stukken
van Een Gulden Vijftig Cents en van Vijf Schellingen
buiten koers zullen worden gesteld; zullende van Dingsdag den
Isten t0t en met Zaturdag den 5den derzelve maand September,
alsmede nog op Maandag en Dingsdag den 7deQ en 8sten dier
maand, gelegenheid tot derzelver inwisseling worden gegeven
bÜ de Nederlandsche Bank en bij de Agenten van 's Rijks Schat
kist, op de gewone kantoor-uren, tegen andere koers hebbende
munten of tegen munt-biljetten.
LEYDEN, 29 Augustus.
In den laten avond van den 27slen dezer, even na elf uur, zijn twee ge-
van"' uit liet huis van arrest alhier ontvlugt. Door uilsnijding hadden
zij eene der voor het raam geplaatste ijzeren staven losgewrongen en een
gedeelte van de houten koekkoek verbroken; waarna zij langs den muur zijn
afgegleden en van een plat op de straat gesprongen. Op het gerucht door
een zich toevallig in de nabijheid bevindend persoon gemaakt, is een hunner
door eenen inmiddels toegesnelden burger achterhaald en aan de policie over
geleverd. Den anderen, nog jeugdig, tamelijk lang, met donker haar en
blozende kleur, gekleed in een blaauw buis met fluweelen kraag, licht
kleurige broek en zwartlakensche platte petis het gelukt te ontsnappen
en buiten de stad te geraken. Hij is ten spoedigste in onderscheidene rigtingen
gedurende den nacht nagespoord, waarmede men zich ook thans nog ijverig
blijft bezig houden. Daar hij wegens twee beduidende diefstallen, te dezer
stede gepleegd, wordt vervolgd en reeds meermalen in handen der justitie
geweest is, mag zijne aanhouding in der daad wenschelijk geacht worden.
De Staatsraad Gouverneur der Prov. Zuid-Holland heeft hij missive van
den Minister van Finantiën het volgende bekend gemaakt:
De berigten, welke achtervolgend zijn ingekomen nopens den vermocdelij-
lien uitslag van den oogst van dit jaar, en den voortdurenden hoogen stand van
de prijzen der levensbehoeften, welke ongetwijfeld ook aan gebrek dat huiten
'slends heerscht toegeschreven moet worden, hebben de Regering des Rollings
de overtuiging gegeven, dat het noodig zal zijn de wet van 18 December
1845houdende maatregelen ter bevordering van den invoer van levensmid
delennog voor eenigen tijd te verlengen. De Regering is dienvolgens van
voornemen om terstond bij de opening van de eerstvolgende zitting van de
Staten-Generaalde noodige voordragt te doen tot verlenging voor den tijd
van 6 maanden van die wet, welke anders met den 13den November aan
staande vervalt.
Door de Nederlandsche Handel-Maatschappij zijn bevracht geworden de
navolgende schepen, als:
Voor Amsterdam: de Jacob Roggeveen, Kapt. Rolff; PalembangKapt.
Corbière; Drie Vrienden, Kapt. de Wijn, en Willem Barendsz., Kapt. Land
zaat. Voor Rotterdam: de Jeannette, Kapt. Halfweg; Anthonij, Kapt. Poort;
FactorijKapt. van der LindenRhoon en PendrechtKapt. Fokkcnsen
Gérardina, Kapt. Witsch.
Uit het uitvoerig algemeen verslag wegens den staat der Maatschappij
van Weldadigheid en dien harer Koloniën over 1845, liet 28slc dienstjaar,
den 2dcn Julij laatst], door de Permanente Commissie aan de Hoofdcommissie
dier Maatschappij uitgebragtdeelen wij het volgende mede
Ofschoon sommige Suh-Commissiën voor het behoud en de aanwinst van
leden een prijselijken ijver aan den dag leggen, is het der Permanente Com
missie leed te moeten mededeelen, dat ten aanzien van eenigen van zulk een
ijver niet kan worden gewaagd, terwijl wederom anderen de pogingen lot be
vestiging of uitbreiding der deelneming zonder gunstigen uitslag hebben zien
blijven.
De Maatschappij is bij voortduring in de gelegenheid geweest aan bare ver-
pligting tot opneming van personen in hare koloniale inrigtingen als gevolg
der overeenkomsten, door haar met de Regering en verdere besturen aange
gaan, of der door de leden bijgedragen gelden, te voldoen.
In het afgeloopen jaar is aan de Maatschappij slechts ééne vermaking te
beurt gevallen, namelijk die van vrouwe II. J. de Haas, Wed. van der Wijck,
te Amsterdam, ten bedrage van ƒ1,000.
Uit een der overgelegde en bij het verslag gevoegde Staten blijkt dat de
bevolking der Koloniën, die op 1 Januarij 1845 bedroeg 9825 zielenop
31 December van dat jaar 10331 zielen sterk was. Dus beeft eene vermeer
dering van 506 hoofden plaats gehad, voornamelijk veroorzaakt door eene
grootere opzending van bedelaars. Hel aantal nieuw opgenomenen in de ge
wone Koloniën bedraagt 216, onder welk getal begrepen zijn 20 huisgezinnen
te zamcn 120 hoofden tellende, die uit de contributie der leden van de Maat
schappij bij nieuwe plaatsing of vervanginggevestigd zijn.
Het gcheele aantal bedelaars-kolonistenop 31 December 1845 in onder
scheiden gestichten aanwezigbeliep 4223.
Het gedrag der kolonisten leverdeover het algemeenweder redenen van
tevredenheid op.
De rubriek Landbouw wordt aangevangen met te zeggen dat, indien de
Permanente Commissie, bij het jaar 1844 vergeleken, reden heeft oin zich te
verheugen over de meerdere opbrengst van enkele gewassende algemeene
ramp, die een daarvan getroffen heeft, en waarin ook de Koloniën gedeeld
hebben, van te grooten invloed op de algemeene resultaten van den oogst
van 1845 geweest is, dan dat dit jaar niet onder de zeer ongunstige zou lie-
hooren te worden gerangschiktwelke ramp voor de Maatschappij te grooter
moest zijn, daar de Koloniën, hare eigen opbrengsten verbruikende, niet
alleen geen voordeel hebben gehad van de hoogcre prijzen, waartoe de veld
vruchten ten gevolge van die ramp gestegen zijn, maar integendeel, bij den
aankoop ter voorziening in het belangrijk te kort op die veldvruchtendoor
die hoogere prijzen dubbel nadeel hebben geledeneen nadeeldat gewis
eene onherstelbare schade voor de Maatschappij zou zijn geweest, indien haar
nietdoor de gunstige en dankverdienende tusschenkomst der Hooge Regering,
bij de wet eene subsidie ware toegekendtot gemoetkoining in dat bezwaar.
De verschillende Koloniën te zamen genomen hebben een oogst van 10,655j.
mud rogge gehad van eene oppervlakte van bijna 739 bunders, hetwelk nc-
derkomt op 14.42 mud van het bunder. Men heeft reden over dezen rogge-
oogst tevreden te wezendaar toch het weersgestel wederom verre af was
van voor dit gewas gunstig te zijn.
In al Koloniën te zamen genomen bedroeg de oogst van 513 bunders
55.888 mud aardappelenzijnde 108.92 mud van het bunder. Van bijna
515 bunders was in 1844 verkregen 115,931 mud, hetwelk 225 mud van
het bunder is. Het verschil tusschen 1844 en 1845 beloopt niet minder dan
60,000 mud ten nadeele van 1845, zijnde ruiin 116 mud van het bunder.
Bij de algemeenheid der aardappelziekte, en de uitgestrektheid dier ramp in
vele streken, is het, boe treurig cn hoogst schadelijk het misgewas ook zij,
eene rede tot dankzeggingdat in de Koloniën nog zoo veel is gerooid en
gespaard gebleven.
De oogst van de boekweit is niet zeer medegcvallen. De geheele opbrengst
daarvan in de verschillende Koloniën, van 84J- bunder, was 712 mud,
zijnde 8.43 van het bunder, en die van de haver, over bijna 174 bunders
loopende, 4,304 mud, zijnde 24.75 mud van liet bunder. De zomergarst
heeft slechts een matigen oogst opgeleverd. De geheele oppervlakte, waarop
in 1845 in de Koloniën garst is verbouwd, bedroeg 56j bunders, waarvan
de gezamcntlijke opbrengst was 800 mud zijnde 14.16 van het bunder. De
opbrengst der tuinvruchten en zaden is vrij voldoende geweest.
De hooibouw is in 1845 weder tegengevallen. De geheele hooioogst in de
Koloniën bedroeg te zamen 458.200 en alzoo 179,500 ffi minder dan in 1844.
De zuivel opbrengst is wel zoo goed geweest als in 1844, toen men reden
bad die gunstig te noemen. In de verschillende Koloniën te zamen is die
van gemiddeld 766 kopijen geweest: 28,213 boter, 646,167 kan zoetemelk
cn 486.672 kan karnemelk.
Uit de opgave wegens fahrijken cn handwerken blijkt, dal in den loop
van 1845 voor de eigen behoeften geweven is 40 466 ellen, benevens 218
stuks dekens, 6.125 ellen katoen bont en 5,076 stuks bonte doeken. Het
verbruik is nagenoeg 4.000 ellen, benevens 2,000 doeken, minder geweest
dan in 1844.
De brei- en naaischolen in de gewone Koloniën, in den loop des jaars bij
wijze van proefneming opgerigtvoldoen wel.