LEYDSCHE COURANT. N°. 102. 1846. WOENSDAG, 26 AUGUSTUS. BINNENLANDSCHE BERIGTEN. Do Courant wordt MaandagWoensdag en Vrijdag uitgegeven. Die van Maandag komt De Prijs dor Courant is ƒ12 in het jaar; de afzonderlijke nommers worden tegen 10 Centen afgegeven. LEYDEN, 25 Augustus. De StaatsraadGouverneur van de Provincie Zuid-Holland, heeft ter ken- nisse van de daarbij belanghebbenden gebragt 1°. Dat de groote jagt in de Provincie Zuid-Holland zal worden geopend op Maandag den 7de" September. 2°. Dat bij vervoer van wild naar provinciën alwaar de jagt nog niet mogt zijn geopend, de Houtvesters gemngtigd zijn, om consent-biljetten tot vervoer af te gevengeldig voor den tijd welke door ben tot dien vervoer noodig zal worden geoordeeld. 3°. Dat insgelijksachtervolgens de door genoemden Opperhoutvester ge maakte bepaling, niet zal mogen worden gejaagd op gronden, waarop nog graangewassen of peulvruchten te velde staan dat wijders de uitoefening der lange jagt alleen op twee dagen van elke week zal mogen plaats hebben en wel des Woensdags en Zaturdags, terwijl op éénen dag niet meer dan vijf bazen zullen gevangen of geschoten mogen worden. 4°. Dat eindelijk de beperking van de uitoefening der korte jagt op vast gestelde dagen, zoo als die onder anderen laatstelijk voorkomt in de Notilicatie van denl2dcn Februarij 1846 A, N°. 1501 (lstc afd.), wordt ingetrokken, en derhalve de deswege in de verleende actcn opgenomen clausule wordt ge houden voor vervallen. De Baron Salomon Dedel (wiens overlijden wij in ons voorlaatst nommer vermelden) gesproten uit een aloud en aanzienlijk Amsterdainsch geslacht, oorspronkelijk echter uit bet gewest van Utrecht, werd geboren in 1775, en woonde, hoewel naauwclijks 7 jaren oud, aan boord van bet schip Holland, over hetwelk zijn vader beyel voerde, den roemvollen zeeslag van Doggerbank bij. Hij ontving zijne eerste opvoeding op het collegie van Eton, in Engeland, en voltooide vervolgens zijne studiën in bet Vaderland; maar de gebeurtenissen van 1795 verijdelden toen zijne bestemming voor staalkundige betrekkingen, tot welke bij na 1813, en wel tot zeer gewigtigegeroepen werd; bij ver vulde alstoen de gezantschappen naar Zweden Spanje en laatstelijk naar En geland alwaar bij tijdens de verwikkelingen met België en het Congres te Londen, een der Nederlandsche Staatslieden was, die de eer en de belangen van ons Vaderland handhaafden. Slechts weinige jareri overleefde bij zijne voortreffelijke gade, de dochter van den zoo hoog geachten als beroemden Raadpensionaris Schimmclpenninck. Hij laat een' zoon en eene dochter na, die tweelingen zijn, en den ouderdom van 19 jaren bereikt hebben. Hij was laatstelijk eenige maanden in Nederland kunnen doorbrengen tot herstel zijner gezondheid, en hij was naauwclijks in Engeland teruggekeerd, of hij stierf er in dezelfde maand, waarin hij gewoon was den verjaardag van Doggershank te vieren. De Koning en het Vaderland verliezen in hem een' ervaren Staatsman en een' getrouwen dienaar: de eerste schonk hem, door verschillende benoemin gen, de bewijzen, hoezeer Hij zijne verdiensten hoogschatte, en zij ontgingen ook niet aan die van Pruissen en Zweden, welke hem de blijken hunner hoogachting insgelijks opdroegen. Ook in Engeland had hij talrijke vrienden, welke thans zijn verlies be- wcenen. Men wil weten dat zijn lijk herwaarts zal worden overgebragtom in het familiegraf te worden bijgezet. Men wil dat het hij gelegenheid der inwisseling van de oude Muntstuk ken gebleken is, dat voor de aanzienlijke som van 25 millioen gulden Zeeuw- sche rijksdaalders ter inwisseling zijn aangeboden, hetwelk verre boven de gemaakte raming is, en dus in zooverre niet is medegevallen. Tegen deze nadeelige uilkomst moet men echter overstellendat men over het algemeen minder gesnoeide stukken gevonden heeft dan men verwacht had. Voorts zegt men dat, hij de aanstaande inwisseling der daalders, een zeer aanzienlijk aantal nieuwe guldens in omloop gebragt zal worden. De Amst. Courant van lieden bevat een breedvoerig beloog dat de zoo uitermate ongunstige beoordeeling door sommigen onzer bladen over het Bel gisch handelstractaal uitgebragt, en w aarbij onze Ministers zoo hit ter zijn doorgestreken niet gegrond zou zijn en geenszins het gevoelen van den han delstand uitdrukken, en beschouwt daartoe dat traclaat 1°. uit het oogpunt van de nationale eer, 2°. van nationaal belang en 3°. van handels-vrijheid en beweert hoofdzakelijk omtrent die punten het volgende: 1°. In 1844 protesteerde onze Regering tegen die wet op de verschilregten en klaagde bepaaldelijk over de hooge regtcn op den visch, de wollen stoffen, de koeharen-tapijlen en het slagtvee. Door het tractaat is in die klagten voorzien en zijn zelfs vele andere voor- regten verkregen terwijl Nederland slechts op weinig artikelen vermindering van regten heeft toegestaan. En als men nu bedenkt dat hier twee onaf hankelijke staten handelden en dus de een den ander de wet niet kon voor schrijven, dan is het van belang op te merken dat Nederland al verkregen heeft wat het redelijker wijze kon eischcn, zonder dat het die gunsten heeft erleend welke België vorderde. 2°. De beoordeelaars van het verdrag achten dat al de aan ons verleende concessiënvan nabij gezien een voordeel aan België bezorgenhetgeen dit land onsvroeg of laatzonder vergoeding toch wel zou hebben afgestaan. Deze stelling is geheel onbewezen en onwaarschijnlijk. Het is niet te denken dat in langen tijd door België een vrijgeviger douane stelsel zal worden aangenomen. In dal rijk toch is het beschermend stelsel door middel van douane-regtenzoo zeer in blakende gunst, de vooroordeelen hebben er zulke diepe wortels geschoten, dat men er vooreerst niet ligt de belangen van den verbruiker boven die van den voortbrenger zal zien stellen, en wordt België bevoordeeld door de aan ons verleende verminderde regten, dan zal ook wederkeerig onze handel hetzelfde voordcel trekken van de vermin dering van regten op Belgische voortbrengselen. Men heeft ook van de bovenomschreven voordeelen met minachting ge waagd, als hadden zij geene de minste waarde, llet is van gewigt dit te we derleggen. De toelating van 7 millioen Ne ft' Java-kolïij tegen het regt van regtstreekschen aanvoer onder nationale vlag, met bijvoeging van eene geringe verhooging, is voor onzen handel van het grootste belang; daardoor toch blijft de Belgische markt steeds voor hem open en verzekert hem een' zekeren afzet. De vermindering der regten op de Tabak kan niet als onbeduidend worden aangemerkt. Evenmin die op het Timmerhout, komende van den Rijn, om dat Belgie weinig schepen bezit, die geschikt zijn tot vervoer van Timmer hout. Om niet in te veel bijzonderheden te treden zullen wij ons bepalen bij de opmerking, dat al die verminderingen een onbetwistbaar voordcel aan onzen handel verzekeren, daar Belgie slechts weinig zeemagt beziten dus de meeste invoeren onderworpen zijn aan het regt van invoer onder vreemde vlag; ten gevolge waarvan de Nederlandsche havens van zelve op het voordeeligst ge plaatst zijn. Ook de vermindering der regten op den Visch heeft men als onvoldoende be schouwd. Al de bevoegde regters hebben zich ten voordeele van de verkre gen begunstiging verklaard en eenparig erkend dat onze visscherij al verkre gen heeft, wat zij billijkerwijs kon vorderen. Even zoo is het gelegen met de vermindering der regten op het Vee. De herstelling van het invoerregt van 10 percent op de koeharen-Tapijten voldoet aan het verlangen onzer Nijverheid. Met één woord de Nederland sche handel heeft door het tractaat aanzienlijke wijzigingen in de Belgische wet der verschilregten erlangd eene wet die zelfs door hen ten wier behoeve zij werd daargesteld, hevig wordt aangevallen. De enkele opofferingen be palen zich voornamelijk tot de herstelling van sommige bij het vroeger in wer king geweest zijnde tarief vastgestelde regten. Dikwijls heeft men der Regering hare gehechtheid aan het beschermings stelsel verweten, dikwijls heeft men zich beklaagd, dat zij nimmer in zaken van handelsvrijheid het initiatief nam, en zelfs den onlangs door Engeland in geslagen liberalen weg niet scheen te durven navolgen. Vreemd klinkt het, dat zij, die deze ongegronde verwijten aan de Rege ring doen, zich thans verbolgen toonen over eene geringe afwijking van het uitsluitend stelsel dat in onze handelsbetrekkingen met de Koloniën is aange nomen. Wij zijn van meening dat men het gewigt van die inwilliging aanmerkelijk heeft vergroot, daar zij alleen moet worden beschouwd als een billijk tegen- wigt, voor de door Belgie aan ons verleende voordcelen. 3". Heeft het tractaat wat de handelsvrijheid betreft door de opoffering van eenige weinige beschermingsmaatregelen onzer handelswetgeving aan onzen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1846 | | pagina 1