LEYDSCHE MAANDAG, 23 FEBRUARIJ. BINNEN LANDSCHE BERIGTEN. De Courant wordt MaandagWoensdag en Vrijdag uitgegeven. Die van Maandag komt Zaturdag avond uit. De Prijs dor Courant is f 18 in het jaar de afzonderlijke nommers worden tegen 10 Centen afgegeven. LEYDEN, 21 Februarij. Bij de velerlei vermeldingen die men van tijd tot tijd in de nieuwsbladen vindt, omtrent de waarde van droog te maken gronden, komt bet ons niet onbelangrijk voor, ook eens mede te deelcn wat men dienaangaande omtrent cenen der merkwaardigste droog te maken gronden, dien van bet Haarlem- mermcer vindt aangetcekend. In 1023 kocht de Heer van Warmond van de stad Leyden een gedeelte van bet Haarlemmermeer, ten einde het droog te maken, tegen ƒ125 het morgen, 't welk voor de 20,000 morgen, thans door Leyden bezeten, eene waarde onderstelt van twee en een half millioen. Daar hij echter de onder neming niet zal gedaan hebben zonder de kosten van droogmaking te bere kenen mag men veilig aannemendat de grondeenmaal droog gemaakt zijnde, eene aanmerkelijk hoogere waarde moest opleveren. De beroemde Lecghwater, die in 1641 de kosten van droogmaking op 180 het morgen berekende, noemt daarbij de onderneming, eene groote zilver- en goudmijnwaaruit men kan besluitendat hij de waarde van den drooggemaakten grond, althans op het dubbel, en dan de 20,000 mor gen, op meer dan 7 millioen schatte. In 1742 berekende de verdienstelijke Landmeter Bolstra de kosten van droog making op 350 het morgen en voegde er bij dat de waarde der landen die kosten waarschijnlijk zeer ver zoude overtreffen. Stelt men nu deze, de kosten zeer overtreffende waarde, slechts op 500 het morgen, zoo ver krijgt men over het geheel reeds eene som van 10 millioen. In het zelfde jaar gaf Zumbag de Koesfeit, stads Med. Dr. alhier en Lid der Koninklijke Maatschappij van Wetenschappen te Berlijn, een minder kostbaar ontwerp van droogmaking in het licht, waarbij hij de kosten op ƒ250 of 300 het morgen stelde, onder bijvoeging dat hij in een tweede stuk het voordeel er van zou aanwijzendit stuk is nooit uitgekomendoch hij stelde, blijkens dit gezegde, de waarde der drooggemaakte gronden op meer dan ƒ300 het morgen, en dus het geheel op meer dan 6 millioen. In 1791 kwam te Amsterdam bij D. Schuurmaneene naamloozc verhan deling in het licht, onderden titel van: Plan tot verbetering van Neerland* Zeetvezenwaarin over de droogmaking van het Haarlemmermeer gehandeld en de waarde der drooggemaakte landen op ten minste ƒ600 het morgen werd berekendmakende voor 20,000 morgen 12 millioen. In 1820 schatte J. Engelman, oud Landmeter bij den waterstaat, de drooggemaakte landen op 600 het morgen. De onlangs overleden Baron van Lijnden van Hemmen, in zijn bekend werk, stelde jn 1821 het morgen door elkander nog hoogcr, namelijk op ƒ620. De Regering eindelijk schijnt die waarde op nagenoeg 3i millioen te schat ten. In 1838 althans, hij de beraadslagingen in de Tweede Kamer over het eerste ontwerp van droogmaking, dat in 1839 met geringe wijziging werd aangenomenzcide de Minister van Binnenlandsche Zakendat de droogge maakte landen door elkander 200 per bunder konden opbrengen verkrij gende men alzoo voor 16,700 bunders, eene som van 3 millioen en honderd veertig duizend guldendoch dat door sommigen d.ic prijs op veel meer door anderen op minder werd berekend. (Zie Staats-Courant van 6 April 1838, N°-83). Bij de Luthersche gemeenten in ons vaderland is 11. Zondag de sterfdag van Luther, den 18den Februarij 1546, plegtig herdacht. Alhier heeft Ds. Inckel bij die gelegenheid eene belangrijke Leerrede uitgesprokenover Eph. V: 14: Waakt op, gij die slaapten staat op van de doodenzoo zal de Christus u verlichten.'" Uit Amsterdam wordt gemeld dat door de Lu thersche Predikanten Lublink Weddik en Lentz, die dag ook plegtig her dacht isdoor het houden van kerkelijke Redevoeringende eerste 11. Zondag over Openb. XIV: 13, de laatste 11. Woensdag over Hebr. XIII: 7; beide Leerredenen zullen in het licht worden gegeven. Ook de Predikant bij de Herstelde Luthersche gemeente, Kcrkhoff, hield op Woensdag-avond eene Leerrede ter gedachtenis van Luthers afstervenover Hebr. XIII: 7. 's GRAVEMAGE20 Februarij. Z. M. heeft benoemd tot Ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw den Iloogleeraar te Delft Taco Roprda en den Luitenant ter Zee, 2de klasse, Gregory. II. K. H. de Prinses van Oranje, heeft aan de Sophia-school te Zeven bergen ƒ100 geschonken en aan de Loterij van Handwerken voor behoeftigen te Zierikzeevier fraaije en kostbare voorwerpen toegezonden. De beraadslagingen over het ontwerp betrekkelijk de bczwaarschiften in zake van Directe belastingenwelks afkeuring met algemeene stemmen een zeldzaam verschijnsel, in ons vorig nommer is medegedeeld, hebben het verkeerde beginsel dier wet, waarbij de Minister van Finantien, over de toepassing der door hem gemaakte wet vrijmagtig zou kunnen beslissen, in het helderste licht geplaatst. De Heer Schooneveld en verscheidene andere sprekers toonen zulks ten dui delijkste aan. De Heer van Dam van Isselt herinnert, dat hij reeds vroeger heeft gewaagd van hetgeen de Regering noemt, de belastingen productief te maken. Hij zeide toendat de Minister daartoe den last aan zijne ambtenaren had gege ven. De Minister beantwoordde dit toen niet regtstrceks, maar ontkende eene circulaire gezonden te hebben. Thans herhaalt de redenaardat er een geest bestaat om de belastingen productief te makenmet uitligt aan de ambtenaren om in de ministeriële gunst te declen. De Minister vraagt den redenaar naar de dagteekening of inhoud der circulaire. De Heer van Dam zegt die thans niet te kunnen opgevenmaar herinnert de vraag reeds voorleden jaar door Z. Exc. gedaan, hoe liet mogelijk was dat de redenaar kennis van zoodanige circulaire kan hebben Hij heeft dit niet opgegevenmaar hprhaaltmet al die Hollandschc cordaathcidwelke de Minister tot zijn eigendom wil maken, de vraag of het onwaar is dat aan de hoofdambtenaren aanschrijving is gedaan, daf hunne onderhoorigen zorg dragen dat de belastingen productief worden gemaakt, en hij vraagt of Z. Exc. daar niet bijgevoegd heeftdat zoodanige ambtenaren aanspraak op zijne goedkeuring konden maken. De Minister zegt niet alleen de dagteekening gevraagd te hebbenmaar ook of de geachte redenaar een afschrift dér circulaire bij zich had. Dan zou de ongegrondheid van het beweren des redenaars gebleken zijndat Z. Exc.ware het hem buiten de Kamer gedaan met den naam van laster zou bestempelen. Thans is dit echter het geval nietvermits hetgeen hier gesproken wordt, geschiedt in ?sLands belang. Voorts ontkent de Minister dat er zulk eene circulaire is uitgegaan, maar wel eene, om in sommige provinciën meerdere gelijkmatigheid in de verdeeling der belastingen daar te stellen. De Heer van Dam vraagt bet woord voor een personeel feit. De Minister heeft durven zeggendat wanneer het buiten de Vergadering was, ihij de woorden des redenaars voor laster zou bonden. Hij moet verklarendat de Minister van .lustitie den moed niet zou hebben hem zulks buiten de Ver gadering te zeggen. H'j moet zeggendat hij den Minister van Finautien onwaardig zou verklaren de plaats welke hij bekleedtindien De Voorzitter herinnert den Spreker niet af te wijken van hot punt in discussie. De Heer van Dam zegt, dat de Voorzitter den Minister, die een lid en dns de geheele Kamer van laster heeft durven beschuldigentot de orde had moeten terugroepen. Hij zal nu zijne plegtige verklaring niet voltooijcn maar hoopt zich in deze zaak zoodanig te gedragen dat niemand der leden zich moge schamen verder zttting met hem te nemen. De Minister zegtdat die beschuldiging ver van hem af ishetgeen in de Kamer gezegd wordt, geschiedt in 'slands algemeen belang. Z. Exc. zegt verderdat de Regering door aanbieding van het wets-ontwerp aan het verlangen der Kamer heeft willen voldoen. Nu ontstaat de vraag, of het regt des Koningsom de hesluiten der Staten te schorsen, wel toe passelijk is op de uitspraken van Gedeputeerde Staten in geschillen de belas tingen betreffende. Het hooger beroep van de uitspraken der Gedeputeerde Staten bestaat, op grond van art. 147 der Grondwet, bij den Koning. Z. E. zou hel een groot nadeel voor 's Rijks schatkist achtenindien de uitspraak aan den gewonen regter wierd overgelaten. De leden zijn het niet eensaan wien bet regt van hoogcr beroep anders dan aan den Koning zou moeten wor-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1846 | | pagina 1