COURANT. LEYDSGHE VRIJDAG, 28 NOVEMBER. RINNEN LAIN DSCHE RERIGTEN, De Prijs der Courant is f 13 in het jaar de afzonderlijke nommers worden tegen 10 Centen afgegeven. De Courant wordt MaandagWoensdag en Vrijdag uitgegeven. Die van Maandag komt Zaturdag avond uit. LEYDEN, 27 November. Door vriendelijke mededeel ing zijn wij in staat gesteld om uit een' brief van een' Militaire-Geneeskundige te Suriname aan zijne Ouders alhier, het navolgende over te nemen: Voorzorg30 September 1845. xiZoo als U uit de dagteekening zien zult, ben ik nog op het Etablissement der Kolonisatie en ik verblijde mij tevens te kunnen berigten, dat de toestand der overgeblevene Kolonisten vrij gunstig is. Weinig zijn er nog ziek, (dat is: zwaar, hard ziek), het grootste gedeelte is hersteld of herstellendebij de familie van D°. van den Brandhotf, zijn 4 kinderen met ligte oogontsteking 5 eene dochter die zwaar ziek was, is ook wederom hersteld. Eiken Zondag-mid dag is er geregeld Godsdienstoefening. Sommigen der kolonisten worden reeds industrieus, ik had ten minste heden morgen radijs die door een kolonist ge plant was. 12 stuks hoornvee dat uit Holland is gezondentiert goed en ziet er vet uit. De huizen op deze plaats worden langzamerhand weggebroken en op Groningen worden nieuwe en beter ingerigte gebouwd. De Waarnemende Gouverneur de Kanter, doet alles om de zaak bevorder lijk te zijn, hetzelfde wordt van den toekomstigen Gouverneur verwacht: Ko lonisatie was steeds een plan van den Heer Raders en men denkt algemeen dat ZEd. de man zal zijn, waar D". van den BraridhoiT zijn grootste hulp en steun in vinden zal. De Kolonisten op de Plantaadje Mijn Vermaak hebben eene groote vermindering ondergaan, de ziekte heeft er nadat ik U mijnen vorigen brief toezond (12 Sept.)verscheidencn weggemaaidnu echter is dezelve eenigzins tot staan. Men is er nu op bedacht om de nog overgeblevenen op Groningen over te brengen. Indien de besmettelijkheid der ziekte niet zoo hevig was geweest en door verschillende oorzakenzoowel constitutionele als plaatselijke was ontstaan geloof ik niet dat dezelve op den post Groningen, zoo sterk zoude hebben gewoed; dewijl de plaats zelve hooger ligt en daardoor natuurlijk drooger is en ruimer dan Voorzorg, hoewel voor zulk een aantal menschen niet ruim genoeg, en men nu ook reeds bezig is het bosch rondom de post en huizen weg te kappen; aan deze zijde der rivier op Voorzorg, zijn nog slechts 10 huisgezinnente zamen ruim 40 personen. De rij huizen op Voorzorg staan op zulk eenen lagen grond dat met een boot de rivier af- of opvarende, men niets ziet dan de strooijen daken, waardoor dan ook die plaats de naam heeft van het Strooijen Dorp, terwijl daarentegen de huizen op Groningen, zoodra men den hoek der rivier (bp uur afstands) om is, in het oog vallen. De afstand van den mond der Rivier tot Groningen, met een zes-riems tent boot, zes sterke negers en een goed stuurman, is tusschen de 10 en 12 ure; over dezen afstand hebben de schepen 8 a 9 dagen gesukkeld, buiten den tijd die er aan den mond der rivier is vertalmd met wachten op de stoomboot en op springgetij daarbij komen de boomen aan beide kanten boven de toppen der masten uit; zoodat U wel begrijpen kunt dat het aan boord benaauwd was. Ik kon het er ten minste niet uithouden, en was blijde weder aan de wal te zijn, toen ik er 10 minuten geweest was." 's GRAVENHAGE, 26 November. In de zitting van de Tweede Kamer van gisteren is ingekomen eene Ko ninklijke boodschap ten geleide van een wets-ontwerp tot af- cn overschrij ving van uitgaven voor uitloozing in Staats-Vlaanderenmet memorie van toelichting. De Voorzitter deelt voorts in deze zitting mede, dat hem in behoorlijken vorm en ter bekwamer tijd door den Heer van Rosenthal een voorstel is ge daan, strekkende tot wijziging van eenige bepalingen der Grondwet. Hierop heeft dc Heer van Rosenthal in het breede de beweegredenen blootgelegddie hem geleid hebben tot het doen van dit voorstelhetwelk strekt tot intrek king der artikelen 130, 131 en 132 en tot vervanging van art. 152 der Grondwet, welk voorstel in twee ontwerpen is gesplitst. [Deze art. luiden als volgt: Art. 130. De stedelijke regeringen zijn zamengesteld op zoodanige wijze als noodig wordt geoordeeld bij de reglementendoor de bestaande regeringen of bijzondere commissien, door den Koning ontworpen, te benoemen. De alzoo ontworpen reglementen worden aan de provinciale Staten toegezonden, die dezelve met hunne bedenkingen aan den Koning ter bekrachtiging aan bieden. Bij deze reglementen wordt bepaald de wijze, op welke de leden der provinciale Staten die ter benoeming van dien stand staanzullen gekozen worden. Art. 131. In alle steden worden ingevoerd kiezers-collegien. Zij worden eenmaal in het j aar door de Regering bijeen geroepen, alleenlijk tot het be doelde einde, om de raadplaatsen in dien tusschentijd opengevallen, door be voegde personen te vervullen. Art. 132. De open vallende plaatsen in de kiezers-collegien worden ver vuld bij meerderheid van stemmen der gezeten burgeren, eene zekere in iedere stad bij de wet te bepalen som betalende in de beschreven middelen. Daar over brengt elk dier burgeren eens in het jaar zijne stem uit, bij behoorlijk geteekende en gesloten briefjes die aan de huizen opgehaald worden van wege de regering. Art. 152. De besturen ten platten lande, hetzij van heerlijkheden, dis tricten of dorpen worden ingerigt op zoodanigen voet, als met de bijzondere omstandigheden van alle derzelve, met de belangen der ingezetenen en het wettig verkregen regt der belanghebbenden onderling bestaanbaar geoordeeld wordt, alles in overeenstemming met deze grondweten volgens nadere regle menten op last der Staten te maken, welke dezelve met hunne consideratien aan de bekrachtiging van den Koning onderwerpen.] De redenaar is tot het doen van dit voorstel geleidomdat bij hem en bij andere leden de overtuiging bestaat, dat de aangebodene ontwerpen van wet, nopens het stem- en kiesregtniet met de tegenwoordige bepalingen der Grondwet daartoe betrekkelijk, zijn overeen te brengen, en dat eene gedurige afwijzing dier ontwerpen niet brengen zou tot eene wenschelijkc regeling van die belangrijke zaak. Hij betoogde, dat het in de tegenwoordige omstandig heden doeltreffender zou zijn, de Grondwet stuksgewijs te herzien, dan tot eene algemeene herziening over te gaanen dat er op die wijs ook meerder hoop bestaat, dat de Regering, bij eene aanneming der voorstelling door de Kamer, daaraan hare goedkeuring zal hechten. De President stelt voor, dat voorstel met de memorie van toelichting te doen drukkenronddeelen en naar de afdeelingen te verzenden waartoe met 49 tegen 4 stemmen wordt besloten. Tegen hebben gestemd de Heeren Luzac, de Kempenaervan Goltstein en Anemaet. De Heer Luzac stelt voorom de redevoering van den Heer Nedermeijer van Rosenthal, wanneer deze die mogt willen afstaan, te doen drukken. De Heer Nedermeijer van Rosenthal geeft daarop te kennendat hetgeen hij gezegd heeft, uit het hoofd gesproken en uit een warm hart gevloeid is; dat hij dus niet wel aan het geuite verlangen kan voldoen maar dat hij voor de mededeeling van den hoofdinhoud zijner rede naar het verslag der Staats-Courant verwijzen moet. Vervolgens heeft de Centrale Afdeeling verslag uitgebragt over het wets ontwerp der regeling van het koloniaal batig slot in 1844, en over het ont werp ter verhooging der begrooting van 1845 ten behoeve van het pensioen fonds. Uit de memorie van toelichting bij het ontwerp van wet omtrent de af- en overschrijving van uitgaven voor uitlozing in Staats-Vlaanderen, blijkt, dat toen de ontwerpen van het maken eerier nieuwe uitwatering voor de Vlaamsche wateren, ter vervanging van die, welke zij hadden op het kanaal van Terneuze, werden beraamd, men voornemens was om die in het jaar 1844 zoo ver voort te zetten, dat daarvoor eene som van ƒ350,000 zou kunnen worden aangewend, waarom bij de wet van den 24slen Junij 1844 werd toegestaan, de voorschreven som van ƒ350,000, en op die van 1845 de nog overig benoodigde som van ƒ65,000. Ondertusschen konden niet alle de voor 1844 beraamde werken worden aangevangen, waardoor op de begrooting van dat jaar eene som van ƒ51,300 beschikbaar is gebleven, men nu van de begrooting van 1844 op die van 1845 wil overbrengen, vermits de fondsen voor het eerstgemelde jaar toege staan, niet kunnen strekken om eenige werken in 1845 besteed cn uitge voerd te bekostigen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1845 | | pagina 1