rustende als dysijstdoenrlc, te zam-m gevoegdom als een landstorm tc die nen tegen de aanvallen van den vijand eri tot verdediging des vaderlands. Art. 207. De oproeping der schuttcrpligtigen tot diensten als landstorm buiten de gemeenten, bepaalt zich aanvankelijk tot hen, die begrepen zijn in de lste en 2Je klasse bij art. 44 opgegeven, met dien verstandedat, wanneer niet alle daarin opgenomen personen dadelijk benoodigd zijn, de op roeping der jongeren die der ouderen in jaren voorafgaat. Art. -219. Ieder lid der mobiel verklaarde schutterij, beneden den rang van Officier, die nog niet bij cenig korps van den landstorm is ingelijfd beeft de bevoegdheid zieli te doen substitueren door een lid der schutterij van dezelfde gemeente of zamengevoegde gemeenten, die niet tot het mobiel verklaarde gedeelte behoort, mits deze het 39ste jaar nog niet is ingetreden, en door de Commissie, bij art. 24 der wet ingesteld, tot de mobiele dienst geschikt wordt bevonden. Art. 241. Dij de eerste daarstclling der dienstdoende schutterijen, wordt bet actieve gedeelte dadelijk aangewezen en opgeroepen, teu volle bedrage van twee ten honderd van de bevolking der gemeente, behoudens art. 104. Art. 245. De schutterijen, opgcrigt krachtens de wet van 11 April 1827, blijven in elke gemeente licstaan totdat de schutterijen aldaar op den voet dezer wet zijn georganiseerd. ]Van dat OJgcnhlik af, zijn alle vroegere bepalingen omtrent de schutterijen vervallen. In het aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal uit Amsterdam toe gezonden adres betreffende de voordrag! van wethoudende maatregelen ter aanmoediging van den invoer van levensmiddelen leest men oncjer anderen Dut de adressanten in Oct. 1844, den wensoh uitgedrukt hebben ter verkrijging van een vrijgeviger stelsel betrekkelijk de heffing der regten op de granen. Dat zij met de diepste smart moesten ontwaren, dat de vooringenomenheid met de wet van 29 Dec. 1835, zoo sterk heersellende was, dat zelfs een eerste schrede, door de regering beproefd, om gedeeltelijk van bet beginsel dier wet af te wijken, uwe goedkeuring niet mogt wegdragen, Al hunne betoogen op daadzaken gegronda|lc vroegere voorspellingen van de noodlottige gevolgen dier wet, bij mislukking van den oogst, werden als niet gedaan beschouwden de wet aan welke de handel in granen baren ondergang wijtbleef in (ïaar geheel. Dit oogenblik, zeggen zij verder, is uiterst gewigtig voor het welzijn dezer landen. Want wat is de thans in deliberatie zijnde voordragt anders, dan cenc poging om zoo goed mogelijk de schadelijke gevolgen der wet van 29 Dcc. 1845 te lenigen De regering na hetgeen vroeger in uw midden over Zoogenoemde graanwetten is voorgevallen, moest huiverig zijn om een vrijgevi ger stelsel voor te dragen, zij kon dus moeijelijk liet kwaad in den wortel aan- taslen, en moest zich vergenoegen met cencn schijnbaren tusschenvveg te kiezen. De voordragt aan UEd. Mog. aangeboden beeft voor den handel gcepe de minste waarde. Bij uitsluiting der HijstBoonen en Erwten zijn alle artike lenwier invoerregtcn verminderd zijn, van te gering belang om den spe- culaliegecst bij den handelaar op te wekken. Van welke zijde dus, zeggen zij verder, Ed. Slog. H. men deze voordragt van wet ook beschouwe, blijkt zij ontoereikend en doelloos te zijn. Men wil door cene schijnbare vrijgevigheid den handelaar overhalen zijne kapitalen tot buitenlundsche aankoopen vqn granen aan te wenden, maar laat hem in de onzekerheid omtrent de wisseling van het regt, zoo die aanknopen na 1° Junij e. Is. cene onzer havens bereiken. Onder de bestaande omstandigheden is het orimiddeüjk voorzien in de be reids gevoelde behoefte buiten uw bereik. De wet, die U voorgedragen is, biedt daartoe gcene genoegzame gelegenheid aanintegendeeldoor slechts tijdelijk de inede-oorzaak der ramp, waaronder ons land gebukt gaat, te willen opheffen, bestendigt zij hut gevaar voor volgende jaren. Zoo lang onze wetgeving het aanvoeren van granen tot een gematigd vast regt gedoogde, was gebrek aan granen hij ons eene ongekende zaak. Wij hebben bij vroegere gelegenheden aangetoonddat telken male als men de wetgeving in cencn beperkenden zin wijzigde, de aanvoer verminderdede voorraad geringer werd. Wat wonder dus, dat, na tien jaren zuolitcns onder liet gevaarlijkste stelsel dat immer tegen handels operation kon uitgedacht wprden, men thans inet ledige voorraadschuren zit? De verdedigers van het schoolstelsel hel)hen steeds op den aardappelenoogst gewezen, ten betongedat geene wezcntlijke behoefte meer ontstaan kon; men schonk hun gelooi', men veronachtzaamde den graanhandel men werkte dien tegen! Nu echter ontbreken aardappelen en granen, en men ondervindt liet onheil in dubbele piate. De ramp, waaronder ons land en zoo vele andere lijden, is buitendien verre van lijdelijk te zijn. Welke vooruilzigten bestaan er dat de oogst der aardappelen in volgende jaren gunstiger zal uitvallen Immers geen enkel waarschijnlijk is het zelfs, dat men de gevolgen van het kwaad nog.lang zal gevoelen. Het verbruik yan alle graansoorten zal dus noodwendig vermeerderen onze eigene productie is echter ontoereikend om in de inlandsche behoefte te voorzien. Vreemde aanvoer wordt mitsdien nood^pkclijkdoch in stede dien uit te lokken, zal men denzelven verhinderen, door eene wetgeving te besten- dioen, waarvan men thans de droevige gevolgen ondervindt! Dat dus geen halve maatregel door U Ed. Mog. genomen worde, die bui tendien ontoereikend is; dat men het kwaad, voor het vervolg voorkoroe; dat men het dwaalspoor verlate dat ons land eindelijk het eerste zij oin een stelsel af te schaffen, waarbij het algemeen belang aan dat van enkelen wordt opgeofferd. Met nadruk verzoeken wij L de voordragt van wet, voor zoo vecre de gra nen betreftte verwerpen en bij de Regering aan tc dringen op gefteelc in trekking der wet van 29 Dec. 1835 en daarentegen een gematigd vast regt op alle graansoorten te herstellen. 's GRAVENHAGE 5 November. In deze Residentie is overleden Z. Exc. de Heer J. G. Baron Verstolk van Soelen, Grootkruis der orde van den Nederlandschen I.eeuw. Grootkruis van verschillende vreemde orden, sedert 1841 Minister van Staat, vroeger gedu rende een aantal jaren Minister van Buitenlandsche Zaken enz.enz. Dingsdag jl. heeft de nieuw benoemde Procureur-Generaal bij den Hoo- gen Raad, G. A. G. van Maanenin handen des Konings den gevorderden eed afgelegd. Aanstaanden Zaturdag des middags ten een ure, zal de Heer van Maanen, iu deszells nieuwe betrekking, in eene openbare algemeene ver gadering van den Hoogen Raad, plegtig worden geïnstalleerd. Heden ten half een ure heeft zich de bezending der Staten-Generaal belast met het aan Zijne Majesteit aanbieden van het adres, in antwoord op de troonrede, in plegtigen optogt naar 's Konings paleis begeven. Tot Hoogst- denzelve toegelaten zijnde, beeft de bezending zich van bare taak gekweten, en nadat Z. M. kortelijk op liet adres bad geantwoord, is de deputatie naar het hótel der Staten-Generaal teruggekeerd, welk antwoord dus luidde: Het is Mij aangenaam, uit den inhoud van Hit stuk te vernemen, dat ik op de ijverige medewerking van UEd. Mog. kan blijven rekenen, en Ik stel er hijzonderen prijs op de verzekering te ontvangen dat de StaLcn-Generaal in stemmen met Mijn gevoelen, dat het wijzigen der Grondwet op eene overtui ging van noodzakelijkheid behoort te rusten. De Regering heeft thans aan de Kamers overgelegd de jongste rekeningen der Oost-Indische remises, welke door de Staats-Commissie deswege onderzocht en hij 's Konings besluit van 1 Julij jl. goedgekeurd zijn. De rekeningen zijn; a) de tweede en laatste suppleloirc over 1842; b) de eerste suppletoire over 1843; c) de algemeene rekening over 1844; en d) de eerste suppletoire reke ning deswege, tot 2 Junij 1845. Het totaal der ontvangsten is ƒ30,856,506.99 De uitgaven bcloopen- 27,855,355.45 Zoodat het batig slot isf 3.001,151.53' Door de Centrale Afdeeling is bereids opgemaakt haar voorloopig verslag nopens het ontwerp van wetstrekkende tot aanmoediging van den invoer van levensmiddelen. Dat verslag is van den volgenden inhoud Het ontwerp van wet, houdende maatregelen ter aanmoediging van den invoer van levensmiddelenis door 45 leden van de Tweede Kamer onderzocht geworden. 1. Bij die gelegenheid is in alle Afdeelingen de wettigheid van het Ko ninklijk besluit van den 14Jcn September jlwaarmede de tegenwoordige voordragt in onmiddclijk verband staat, ter sprake gekomen. Verre de moeste leden hebben gemeend in die zaak te kunnen berusten cenige leden daarentegen hebben verlangd dat als bun gevoelen tc dien op- zigtc zou worden te kennen gegevendat de Regering niet bevoegd was tot het nemen van de maatregelen, bij het besluit van 14 September jl. vastge steld, omdat die maatregelen niet kunnen gezegd wprden lp het belang van handel en nijverheid, maar uitsluitend in dat van de arbeidende volksklasse te zijn genomen, en dat alzoo in dezen ontbrak de voorwaarde, waaronder hij art. 2 der wet van 19 Junij jl. aan den Koning de bevoegdheid tot het tijdelijk verlagen van de region op den in- en uitvoer is toegestaan. 2. Over de gepastheid en wensc|ielijkheidpip hij de,ze gelegenheid op de wet van 29 December 1835, ter bevordering der belangen van den land bouw, terug te komen, is uiede in de meeste Afdeelingen gehandeld. Eenigc leden waren van oordeeldat thans het geschikte oogenblik geko men isom de gehcele intrekking der' scliaalwet vopr tc dragen- Andere, schoon die intrekking mede verlangende, wjlden het ppg uitstel len, opdat de Regering inmiddels gelegenheid zou hebben, nadere voorstellen tot verandering in de wetgeving op de granen te kunpen doen. De meerderheid heeft het ontwerp beschouwd als cene op zich zelve staande voordragt, houdende maatregelen van ecnen |ijde!ijken en voorbijgaai|den aard, buiten verband met de wet van 1835. Eenige leden verklaarden zelfs, dat, bijaldien de tegenwoordige voordragt strekken moest om later pp de wet van 1835 terug te komen, zij er zich tegen zouden verklaren. Ten einde de gepastheid der vuordragt te kunnen beoordeelen, heeft men in sommige afdeelingen aangedrongen op het erlangen van meerdere inlichtin gen, omtrent den invoer in 1844 en 1845, en ook zoo mogelijk eienige op gaaf omtrent den staat der zaken in België, sedert de laatst aldaar genomene maatregelen. Sommige leden meenden, dat tot meerdere aanmoediging van aanvoer, allen schepen geheele vrijdom van vuur-, ton- en bakengelden bekoorde tc worc.len verleend. De groote meerderheid beeft zich met de redactie van den considerans om verschillende redenen niet kunnen verecnigenzoodat het wenschelijk schijnt, dat de voordragt op dit punt eene wijziging onderga. Het invoerregt kwam een aantal leden te hoog voor op gort, grutten en gepelde gerst. Men deed opmerkendat het inkomend regt op de gerst is 10 cents per mud, of per 65 ponden en alzoo per 100 ponden 15^ cents. Aannemende dat bij het pellen 30 pet. verloren gaat, dan zoude liet regt op de gepelde gerst maar kunnen bedragen 22 cents per 100 ponden, terwijl van de hoegrootheid van het regt ook het maalloon iu rekening was gebragt en was van gevoelen, dat het regt op meel behoorde te worden verminderd,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1845 | | pagina 2