LEYDSCHE
COURANT.
N*. 132.
MAANDAG, 3 NOVEMBER. de afzonderlijke nommers worden tegen. 10
BTNNENLANDSCHE BERIGTEN.
De Courant wordt MaandagWoensdag en
Vrijdag uitgegeven. Die van Maandag komt
Zaterdag avond uit.
De Prijs der Courant is f 12 in het jaar;
Centen afgegeven.
LEYDEN, 1 November.
Wij vernemen dat de Heer Dr. C. G. Cobet door Z. M. is benoemd tot Lid
van het Koninklijk Nedcrlandsch Instituut.
Groot was onze teleurstelling bij het zelf lezen van den Letterbode van
den 17dcn October 11. n°. 43, waaruit de Middelburgsche Courant ons had
verteld, dat Prof. Tydeman niet Bilderdyks Geschiedenis des Vaderlands, vóór
Maart 1846 gereed zou zijn. In dat berigt verzoekt wel de Prof. dat degenen
die hem iets willen toezenden dit nu doen vóór Maart 1846 in plaats van
1840, zoo als hij in het 12dc deel had verzocht, doch verklaart tevens dat hij
geene notitie zal nemen van eenige aansporingtot voftooijing zijner uitgave
van dat werk maar datgene afdoen wat hem telkens het dringendst voorkomt.
KATWIJK, 1 November.
Sedert ons vorig berigt, zie Leydsche Courant sext 27 October), zijn alhier
nog 5 bezendingen Steurharing aangebragt, ten gezamentlijke bedrage van
ruim 350,000 stuks, waaronder 2 van de Katwijksche Maatschappijaan
brengende ruim 151,000 stuks baringen.
's GRAVENHAGE30 October.
Bij Koninklijk besluit van den 28slca October, is Jhr. Mr. AAL J. Junius
van Hemert, Procureur-Generaal bij het Provinciaal Geregtshof van Zuid-
Holland, benoemd tot Lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal.
Door Z. M. is aan de Tweede Kamer ingezonden het volgend Ontwerp
van Wet, houdende bepalingen omtrent het buiten koers stellen en inwisselen
der nog in omloop zijnde Provinciale en Generaliteits-muntspeciën:
Art. 1. Op de daartoe door Ons vast te stellen tijdstippen en wijze zullen
de nog in omloop zijnde zilveren muntspeciën, hetzij in ééns, hetzij achter
eenvolgens buiten koers gesteld worden, nadat tot derzei ver inwisseling gele
genheid zal zijn gegeven.
Art. 2. Zoolang niet al de voormelde muntspeciën zijn ingetrokken, kun
nen van Onzentwege, onder de in de volgende artikelen vastgestelde waarbor
gen en in door Ons te bepalen vorm worden uitgegeven muntbiljetten van
ƒ2.50, ƒ5, ƒ10, ƒ20, ƒ100 en ƒ500, ieder, tot zoodanig gezamenlijk
bedrag als blijken zal noodig te zijn.
Art. 3. Geene zoodanige munt-biljetten kunnen worden uitgegeven dan
tegen intrekking van een gelijk bedrag der in Art. 1 bedoelde zilveren munt.
De uitgegevene munt-biljetten worden in ééns of achtereenvolgens, doch
uiterlijk 31 December 1848, tegen gouden of zilveren munt ingetrokken.
Art. 4. Naar mate van de uitgifte der munt-biljettenwordt vooraf bij
de Nederlandsche bank overgebragt eene gelijke hoeveelheid nieuwe zilveren
muntof wel eene hoeveelheid der in art. 1 bedoelde muntenwaarvan het
nominaal bedrag gelijk staat met dat der uit te geven biljetten, en bovendien
tot aanvulling zooveel muntspeciën of fijn zilver of goud in baren, als volgens
de met de directie der Nederlandsche bank vast te stellen verhouding noodig
gerekend wordt tot daarstelling van de nieuwe munt, welke door de munt
biljetten vertegenwoordigd wordt.
Op de munt-biljetten wordt door of van wege de directie der Nederlandsche
Bank het bewijs gesteld, dat aan de voormelde bepaling is voldaan.
Het verschil hetwelk de werkelijke vermunting mogt opleveren, wordt
onverwijld met de Nederlandsche Bank geregeld en vereffend.
Art. 5. De alzoo bij de Nederlandsche Bank overgebragte muntspeciën of
goud en zilver blijven aldaar berusten, of worden aan 'sRijks munt te Utrecht
overgebragt, om tot finering of vermunting gebruikt te worden.
Art. 6. Zoo lang niet al de muntbiljetten zijn ingetrokken of bij de Ne
derlandsche bank een bedrag aan nieuwe munten berustende isvoldoende tot
afbetaling van de nog in omloop zijnde muntbiljetten, kunnen er van 'sRijks
munt geene, voor rekening van den Staat uit de door de Nederlandsche Bank
aldaar overgebragte speciën of goud en zilver worden afgeleverd, dan aan de
Nederlandsche Bank.
Art. 7. Op het einde van iedere maand wordt aan de Algemeene Reken
kamer opgave gedaan van het bedrag der uitgegeven en weder ingetrokken
munt-biljetten.
De ingetrokken munt-biljetten worden aan de Algemeene Rekenkamer ver
antwoord en ten overstaan van twee leden der Kamer vernietigdzullende
opvolgelijk die vernietiging in de Staats-Courant worden aangekondigd.
Art. 8. De krachtens deze wet uit te geven munt-biljetten moeten tot
op het tijdstip voor hunne intrekking vast te stellendoor ieder als wettig
betalingsmiddel worden aangenomen voor de sommen daarin uitgedrukt.
Art. 9. De munt-biljettenwelke binnen twee jaren na den tot wederin-
trekking vast te stellen termijn daartoe niet worden aangeboden, zijn verjaard.
Art. 10. Geene der Nederlandsche muntspeciën naar de wet vari 28 Sep
tember 1816 en volgende wetten geslagen, worden in 'sRijks schatkist aan
genomen, wanneer dezelve eenigzins gealtereerd en alzoo vervalscht, ver
minkt of uiterlijk geschonken mogten zijn, en zal niemand gehouden we
zen dusdanige vervalschte, verminkte of geschonden munten te ontvangen.
AVij behouden Ons voorom de voorgaande bepalingen op de tijdstippen
daartoe geschiktook tijdelijk te doen toepassen op sommige der daarvoor
vatbare in art. 1 bedoelde zilveren munten.
Art. 11. De nieuwe muntspeciën of zoodanige der oudewaaromtrent van
het voorbehoud in de slotbepaling van het vorig artikel vervat door Ons is
gebruik gemaakt, in verminkten, besnoeiden of geschonden toestand aan de
lands kantoren wordende aangebodenkunnen aldaar aangehouden en aan
Raden en Generaalmeesteren van de munt worden opgezondenom na onder
zoek of, en uitspraak dat dezelve zich werkelijk in zoodanigen toestand bevin
den, te worden doorgesneden en alzoo aan de aanbieders te worden teruggegeven.
In de Memorie van Toelichting, vindt men hoofdzakelijk het volgende:
Hoezeer bij de wet voor de hermunting, het ondoenlijk is om eene genoeg
zame hoeveelheid spoedig genoeg te verkrijgen om al de oude speciën op eens
tegen nieuwe in te trekken zonder tijdelijke uitgifte van bedoelde bewijzen, zoo
strekt dit ontwerp van wet tot het buiten koers stellen bij Koninklijke be
schikking van de oude speciënhetzij in ééns hetzij achtereenvolgende, en
tot nemen van den bedoelden tusschenmaatregelbestaande in de tijdelijke
uitgifte van papier bij de verwisseling en intrekking van oude zilveren munt
speciën.
De wijze hoe, en de tijd op welken de uitvoering van het een en ander zal
kunnen plaats vindenmoet noodzakelijk aan het oordeel der Regering wor
den overgelaten, onder de waarborgen welke dat ontwerp voorschrijft.
Een gedelte van ons circulatiemiddel is eene munt van vertrouwen gewor
den, geschat naar het zilver hetwelk daarin moest gevonden worden, in het
uitzigt om deze gebrekkige munt eenmaal zonder verlies in volwaardige specie
te zien verwisselen, en indien nu dat vertrouwen tijdelijk kan worden over
gebragt op de bewijzen die voorloopig in plaats der gebrekkige specien zullen
worden gesteld, tot dat eene genoegzame hoeveelheid nieuw geld beschikbaar
is, dan zal door den tusschenmaatregel het verder besnoeijen der ingewisselde
specien verhinderden alleen daardoor in den tegenwoordigen stand van zaken
eene werkelijke verbetering zijn aangebragt.
Het papier moet in juiste verhouding staan tot de oude speciën, cn deze
in nieuw herschepen zijnde, moet zoo wel als andere volwaardige munt dienen,
om de voorloopige bewijzen weder in te trekken.
De evenredigheid moet verzekerd worden door tusschenkomst van het lig-
chaam dat het depot der oude speciën houdt, waarin ook de nieuwe moeten
overgebragt worden tot een bedrag dat steeds een voldoend onderpand oplevert
voor de intrekking van het papier, dat daartoe tijdelijk eenen legalen om
loop als munt moet verkrijgen.
De gewigtige en gegronde bezwaren, welke tegen het uitgeven van eenige
soort van papieren geld bestaan, schijnen hier niet in aanmerking te komen;
daar dit wets-ontwerp de meeste zekerheid oplevert, dat er voor geen enkelen
gulden in papier zal worden uitgegevenwaarvoor niet een gelijk bedrag in
muntspeciën of munt-materiaal bewaard blijft, zoodat niet alleen voor de
circulatie geene gevaren van dien maatregel te duchten zijn, maar ook zelfs
in lateren tijd daarop nimmer als voorbeeld zal kunnen worden gewezen, om
een glimp te geven aan eene andere wijze van uitgifte van papieren geld.
Niets verhindert om, gedurende cenigen tijd ook oude specien in omloop te
houden en om deze gaande weg te zuiveren van de minstwaardige, kunnende
danten aanzien van sommige nog tijdelijk blijvende oude speciënwelligt
de beide laatste artikelen van het ontwerp dienenals het cenig geschikt
middel om het verderfelijk verminken der munten op eene afdoende wijze
tegen te gaannamelijkdat de besnoeide niet behoeven te worden aange
nomen gelijk dit ten aanzien van al de nieuwe munt het geval isen de
bevoegdheid wordt verleend, om verminkte nieuwe munt of die met de nieuwe