LEYDSCHE
COURANT/
1845.
N°. 89.
VRIJDAG25 JULIJ.
BINiNEINLAJN'DSCHE BERIGTEN.
De Courant wordt MaandagWoensdag en
Vrijdag uitgegeven. Die van Maandag komt
Zaturdag avond vit.
De Prijs der Courant is f 12 in het jaar;
de afzonderlijke nommers worden tegen 10
Centen afgegeven.
LEYDEN, 24 Julij.
In onze vorige was door ons uit het berigt der bekrooningen bij de Nederl.
Maatschappij Ier bevordering van Nijverheid, te vinden in de Amst. Courant
van II. Maandag, overgenomen, dat de Heer Cazaux te Valkenburg met de
gouden medaille was bekroondvoor zijne verhandeling wegens het voederen
van 6 koeijen met een 6-tal verschillende voeders, met opgaaf van de daarvan
verkregen uilkomsten. Dit artikel bevat echter slechts eene halve waarheid,
zijnde gemelde Heer wel met de eerste gouden medaille bekroond, doch niet
voor genoemde verhandeling, welke onbekroond is gebleven, maar voor zijne
proeven en verhandeling over het Nieuw-Zeelandsche vlas pliormium tenax).
De Commissie van beheer en toezigt over de droogmaking van het
Haarlemmermeer, in aanmerking nemende dat de gebouwen van den Leegh-
water, volgens den loop der werkzaamheden, niet hebben kunnen afgesloten
worden dat de opene toegang tot dezelve reeds misbruiken heelt te weeg
gebragt, voorts bij de onbekendheid met deze nieuwe inrigting, tot ongeluk
ken zou aanleiding geven; en dat het pligtmatig is zoodanige bezwaren te
voorkomen, vooral op het oogenblik der voltooijing, waarbij inzonderheid de
vrije beweging der Heercn Ingenieurs en machinisten volstrekt vereischt wordt,
heeft zich, hoe ongaarne ook, gedrongen gevoeld bekend te maken, dat voor-
loopig de toegang te land gesloten is en het aanleggen van vaartuigen aan
bet terrein der inrigting niet gedoogd kon worden.
Men verneemt dat gekozen zijn bij het Hoofdbestuur van de Nederland-
sche Rhijnspoorweg-Maatschappij, tot president: de heer L. J. Enthoven, te
'sGravenhage; tot vice-president, de heer L. Splilgerber te Amsterdam; en
tot thesaurier, de heer L. Lippman, te Amsterdam.
Volgens de jaarlijksche verslagen wegens den toestand der verschillende
provinciën, die in de laatste vergaderingen der Provinciale Staten zijn uitge-
bragt, bedroeg de bevolking van het Koningrijk op 1 Januarij 1845, ver
geleken met die op 1 Januarij 1844:
1844.
In de provincie Noord-Braband
Gelderland
382,709 zielen.
359,031
546,975
456,320
154,633
149,746
238,102
207,147
184,619
78,854
195,482
2,953,618 zielen.
1845.
388,561 zielen.
363,135
553,356
460,099
155,149
151,663
241,551
209,339
187,146
79,110 b
196,644
2,983,753 zielen.
2,953,618
30,135 zielen.
26,270
b b Zuid-Holland
Noord-Holland
Zeeland
Utrecht
b a Vriesland
Overijssel
Groningen
b Drenthe
het Hertogdom Limburg
Te zamen
Bevolking op 1°. Januarij 1844
De bevolking was dus op 1°. Januarij 1845 vermeer
derd met
De vermeerdering van bevolking bedroegvolgens
dezelfde staten in het jaar 1843
Is onlangs de Vorstelijke Residentie getroffen door het verlies van een
uitmuntend Kunstkabinet, dat van den Heer de Reus, hetgeen naar Frankfort
is overgegaandaarentegen verheugt 's Gravenhage zich thans door de aan
winst van eene uitmuntende Schilderij-verzameling, te weten die van den
Heer Mr. A. F. Hoffman, welke kostbare Galerij thans door dien hooggeachten
liefhebber en kunstheschermer, uit Rotterdam derwaarts is overgebragt.
In het Handelsblad van den 23sten dezer leest men:
sEen voornaam huis van commercie alhier heeft ten aanzien der schipbreuk
van den O. I. vaarder Jan Hendrik, Kapitein Eickelberg, omstandige bijzon
derheden van den Kapitein zeiven van dien verongelukten bodem ontvangen.
Daar dit verhaal in vele opzigten afwijkt van datgene, hetwelk door de En-
gelsche dagbladen is medegedeeld, voldoen wij gaarne aan den uitgedruktcn
wensch om andermaal daarop terug te komen:
sOp den middag van den 29sten Mei d. j., was gemeld schip op de hoogte
van de linie in goeden staat zeilende en vervolgde dcszelfs koers, met flaauwe
ongestadige koelte uit het Z. O., en dikke heijige lucht, sturende Z. XV. ten
Z. (volgens welke men verre beoosten de S'. Paulusrotsen moest heenloopen)
tot den daarop volgenden nacht ten 2 ure, als wanneer men brandingdigt
onder lij, bemerkte; men trachtte het schip te doen wenden, welke poging
echter door den hevigen stroom mislukte. Het schip viel hierop sterk, stootte
op de rotsen het roer af, en viel dadelijk met de luiken te water, men kapte
de giek los, en trachtte hiermede de scheepspapieren en eenige provisien op
de rotsen te brengen, dit vaartuig sloeg echter, door de hooggaande zee om,
waarhij de derde stuurman, 2 matrozen en 1 scheepsjongen verdronken. De
Kapitein zich van een tros voorzien hebbende, sprong over boord en, na zes
malen van de klippen terug te zijn geslagen, waarbij hij ettelijke zeer ernstige
kwetsuren bekwam, gelukte het hem gemelden tros aan een rotspunt te be
vestigen, waardoor hij aan de overige equipagie de gelegenheid verschafte,
van boord en op de klippen te geraken. Den 30sten Mei was er bijna niets
meer van hel wrak te zien; door de schepelingen werden op dien en den vol
genden dag de sloep, benevens 1 vat meel, 3 vaten spek, 7 vaten ingelegde
groenten, 2 vaten boter, 2 ankers azijn en 1 okshoofd jenever opgevischt;
ook gelukte het eenige zeilen te redden, waarvan eene tent werd opgeslagen,
voorts vond men op de klippen ettelijke vogel-eijeren, en ving men eenige visschen
en krabben. De tweede stuurman had de tegenwoordigheid van geest gehad,
bij het verlaten van het schip, eene Hollandsche driekleurvlag mede te nemen,
welke op de rotsen geplant werd, ten einde aan de voorbij zeilende schepen
de aanwezigheid van schipbreukelingen kenbaar te maken. Op den ochtend
van den lstcn Junij was men bezig de sloep te repareren, als wanneer men in
het Z. XV. eene bark bespeurde; de opperstuurman, benevens de timmerman,
bootsman, vier motrozen en een passagier, begaven zich hierop in de sloep,
ten einde te trachten, het in het gezigt zijnde schip te bereiken de opko
mende heijige lucht echter maakte het onmogelijk zich te vergewissen, of zij al
dan niet in deze poging geslaagd zijn. Den 3d'n Junij, des ochtend ten 8J-
ure, ontwaarde men in het Z. O. een barkschiphetwelk, naderbij komende,
de Engelsche vlag heeschzeil minderde en dcszelfs sloep naar de klippen
afzond. De Kapitein weigerde de klip te verlatenvóór dat de overige equi
pagie gered was; de tweede stuurman P. Zeeman en de schecpsdoctor dron
gen er echter ten sterkste op aan dat hij met de eerste sloep zou vertrekken,
en daar hij, uit hoofde der bekomene wonden, niet gaan kon, vervoerde zij
hem naar de sloep, waarin reeds 7 man der equipagie plaats genomen hadden
en aan boord van het Engelsche schip Chance, Kapitein Roxby, werden gebragt.
De Kommandant van dezen bodem ontving de schipbreukelingen op het gulst,
deed al het mogelijke om de op de rots achtergeblevenen te redden, en zond
ten dien einde twee sloepen, met al de manschappen die aan boord gemist
konden worden, naar de klip af; hevige stroom en tegenwind beletteden hen
echter in deze poging te slagenzoodat de sloepen onverrigter zake, laat in
den avond terugkeerden. De Chance kruistte nog 6 a 7 dagen in den omtrek,
maar, doordien wind en stroom haar gedurig verder deden afdrijven, zag
deszelfs bevelhebber zich genoodzaakt zijne reis voort te zetten. Hoogst smar
telijk was het voor allen, in de droevige noodzakelijkheid te zijn, de op de
klip achtergeblevenen aan hun noodlot over te laten; de belanglooze handel
wijze van den tweeden Stuurman en Doctor hadden een beter lot verdiend.
Hun toestand echter, hoezeer verre van opbeurend te zijn, is nog niet vol
strekt hopeloos, daar de achtergebleven voorraad, bij eenige zuinigheid, nog
wel eene maand zal kunnen strekkenook werd het vangen van visschen en
krabben, alsmede het opzoeken van vogel-eijeren dikwijls met goeden uitslag
bekroondterwijl de geborgen zeilen de gelegenheid verschaffen, ombij op
komenden regeneenen watervoorraad te verzamelen. Kapitein Roxby meldde
ook, dat nog verscheidene schepen na hem moesten vertrekken, en denkelijk
denzelfden koers zouden houden, als wanneer de van de rotspunt waaijende
Hollandsche vlag ligtelijk een derzelve den nood der schipbreukelingen kau
kenbaar maken, en aldus redding aanbrengen.
nHet edele gedrag van Kapitein Roxby kan niet genoeg geroemd worden.
Hoezeer zijn eigene watervoorraad niet groot was, ontving hij degenen, die het
hem gelukt was te redden, op de meest minzame wijze. Hij en zijne man
schappen voorzagen Kapitein Eickelberg en deszelfs hijhebbende equipage van
de meest noodige kleedingstukkenhij verhond de wonden der gekwetsten, en
trachtte aan allen het verblijf aan boord van de Chance, gedurende de geheele
reis, zoo aangenaam mogelijk te maken."