Zitting van Woensdag 18 Junij.
By den aanvang der zitting van lieden, heeft de lieer Bruce, namens de
Commissie, benoemd ingevolge besluit der Tweede Kamer van den 25slen April jl.
ter zake van bet adres van G. C. Bosch Keitz c. s.betrekkelijk de aangele
genheden der kolonie Suriname, een zeer uitvoerig rapport uitgebragt, waarin
de voornaamste oorzaken van den achteruitgang dier kolonie, de middelen tot
opbeuring, de handelingen van den laatsten Gouverneur-Generaal en die van
Zijne Excellentie den Minister van Koloniën ten deze worden beschouwd en
getoetst. Dit rapport strekt onder anderen tot het aanbieden van een eerbiedig
adres aan den Koning betrekkelijk de bereidvaardigheid der Statcn-Generaal
tot bet beramen met Hoogstdenzelve van wettelijke maatregelen om de Suri-
naamsche bank in staat te stellen tot het volkomen naleven harer verpligtin-
gen. De beraadslagingen over deze zaak zijn op Zaturdag aanstaande bepaald.
Hierna worden de beraadslagingen over de begrooting hervat, en wel over
Hoofdstuk II Hooge Collegiën van Slaat).
De Heer v. Nagell ontwikkelt eenige bedenkingen tegen dit hoofdstuk.
De Heer v. Recbteren zegt, dat hij, het stelsel der Regering afkeurende, te
gen dit hoofdstuk, gelijk tegen al de overige, zal stemmen. De Heer Thor-
becke zal mede tegen de voordragt stemmen, doch uit stelselmatige op
positie, ten einde de Regering tot het aannemen van een ander stelsel te
dwingen.
De Heeren van GoltsteinLuzac en Verwey-Mejan ontwikkelen nog hnnne
gronden voor het uitstel van de behandeling der begrooting.
Nadat Z. Exc. de Minister van Finantiën de voordragt had verdedigd, is het
Hoofdstuk aangenomenmet 36 tegen 20 stemmen.
Tegen hebben gestemd de Ileeren van Rechteren, Thorbecke, Kniphorst,
Jordens, van Nagell, Mejan, AVichers, de Man, Anemaet, Luzac, van Heem
stra, de Kempenaer, van Rosenthal, Storm, van Twist, Bruce, van Panhuys,
van Dam, Scbooneveld en Gevers.
De voortzetting der beraadslagingen wordt bepaald op heden avond, en wel
over het III Hoofdstuk Buitenlandsche Zaken.)
In die Avondzitting heeft het eerst gesproken de Heer den Tex; deze
weidt uit over de beteekeuis van onze diplomatie, die niet alleen van staat
kundigen aard is, maar ook tot bevordering van den handel moet strekken.
Hij prijst het nemen van maatregelen, tot goede opleiding van jonge lieden
daartoe, aan.
De Heer van Goltstein meent, dat onze belangen buiten 's lands niet zeer
ter harte worden genomen. Spreker wijst op het geheulde met den Sardini-
schen gezant, waaromtrent de Kamer vergeefs inlichtingen heeft verlangd.
De Heer Kniphorst meent, dat, daar de dochter van den bedoelden gezant
naar bare overtuiging gehandeld heeft, men daartegen niets kan inbrengen
en er geene schending van het volkenregt heelt plaats gehad.
De Heer de Monchy acht hel noodig, dat men verzekerd zij, dat de ge
zanten loegerust zijn met de vereischte kennis, om onze belangen voor te
staan. wenscht de verzekering te ontvangen, dat men hierop voortaan
acht zal slaan.
De Heer Thorbecke gewaagt van de verdragen nopens de uitlevering van
vreemdelingen en meent, dat die niet kunnen worden uitgevoerd, zonder
schending van art. 4 der Grondwet.
De Heer van Dam van Isselt acht het punt van regt wel niet twijfelachtig,
ten aanzien van het gebeurde in Sardinië, betrekkelijk de dochter van den
Nedcrlandschen gezant. Spreker zal niet treden op het terrein van hooge gods
dienstige bespiegelingen, maar alleen zeggen, dat men in elk beschaafd land
zijne minderjarige dochter moest kunnen terug ontvangen.
Wat het verdrag met Frankrijk aangaat, art. 4 der Grondwet is zeker niet
geschreven, om ons land voor boosdoeners open te stellen: maar dat art. is
nu eens geschreven, en het is ook om de noodzakelijkheid van deszelfs wijzi
ging, dat Spreker de jongste stemming over de Grondwets-herziening betreuit.
De Heer de Man heeftten gevolge van de algemeene bedenkingenHoofd
stuk I en II afgestemd: thans zal hij huigen voor den wil der meerderheid
en ieder Hoofdstuk op zich zelf beschouwen. Hij wacht nopens het onder
havige inlichtingen van den Minister af.
De Heer Romme acht de aanneming van de begrooting raad/.aam in de
gegevene omstandigheden; anders zou hij dit hoofdstuk voor verdere vermin
dering vatbaar oordeelen. Hij vestigt de aandacht des Ministers er op, dat
België op de noordelijke grenzen vergravingen laat doen en waterliniën daar-
stelt. Men moet zorgen, dat die niet ten onzen nadeele uitloopen.
De Heer Bruce zal tegen dit Hoofdstuk stemmen. Hij legt overigens gelijke
verklaring als de Heer de Man af. Hij hoopt, dat men over twee jaren niet
meer op dezelfde zaak omtrent de mocijelijkheden, die tusschen de Rekenka
mer en de Regering zijn ontstaan zal terug behoeven te komen. Thans bukt
hij voor den wil der meerderheid.
De Heer van Panhuys vereenigt zich in de hoofdstrekking met den vorigen
Spreker, als ook de Heer Gevers. Ook de Heer Hoffman verklaart zich tegen
dit Hoofdstuk om gelijke redenen als vorige Sprekers.
De Heer Uitwerf Sterling geeft toe, dat eene goede bezoldiging onzer diplo
maten weuschclijk en noodzakelijk is, doch dringt niettemin aan, dat het
traktement van onzen gezant te Brussel behoort te worden verminderd.
De Heer Faber van Riemsdijk deelt onderscheidene bedenkingen legen dit
Hoofdstuk gemaakt en acht het allezins raadzaam, hetzelve in nadere overwe
ging te doen nemen.
De Heer Duymaer van Twist ziet van zijne algemeene bedenkingen tegen dege-
hcele bcgrooting af, maar is ten aanzien van dit Hoofdstuk ongunstig gestemd.
De Heer van Rosenthal zal in zijn afkeurend votum, ten aanzien der ge-
hecle hegrooling blijven volharden.
Z. Exc. de Minister van Buitenlandsche Zaken verdedigt het Hoofdstuk te
gen de verschillende gemaakte bedenkingen. Het sluiten van tractaten tot de
uitlevering van vreemde misdadigers enz. heeft het onderwerp van zeer lang
durige overwegingen uitgemaakt. Het heeft Z. Exc. genoegen gedaan, dat
men er op aandringt, dat eenige gezantschappen mogen worden vervuld. Wat
den wensch aangaat, om jonge diplomaten te vormen, zal hij trachten ter
zijner tijd aan het uitgedrukte verlangen te voldoen. Hij acht verdere be
zuiniging bij zijn Departement onmogelijk, hoewel dat punt steeds met de
meeste zorg wordt overwogen. Het schijnt hem toe, dat hetverteren van
pensioenen buiten 's lands met de billijkheid overeenkomt. Indien men dit
wilde verbieden, zon men de grootste onbillijkheid en hardheid jegens oude
getrouwe en brave ambtenaren begaan.
Wat betreft het gebeurde te Turin, had Z. Exc. het wenschelijk geacht,
dat deze zaak hier niet ware behandeld. Daarbij komt toch het hoogste belang,
de godsdienst., in aanmerking. Moeijelijk is het, om in dit land, waar de
verschillende gezindheden volkomen gelijk gesteld zijn, en in deze Vergadering,
waarin leden van onderscheidene gezindheden zitting hebben, van deze zaak
te spreken zonder iemands overtuiging te kwetsen. Nogtans zal hij trachten
zoo veel mogelijk, aan den geuilen wcnsch tot het bekomen van inlichting,
te voldoen.
Een Nederlander dan, slechts kort te voren Nederlandsch Gezant aan het
Hot van Sardinië, die daar met de grootste achting steeds was behandeld,
die daar alle onderscheiding had genoten, verloor op het onverwachtst zijn
kind, dat hem vrijwillig verlaten had, om tot de Roomsch-Katholijke kerk
over te gaan. Een Nederlander werd alzoo in zijne tcederste belangen gekrenkt.
Dit was voldoendeom deze zaak met de grootste belangstelling te onderzoe
ken en te behandelen, hetgeen onmiddellijk van de zijde van het Nederlandsch
Gezantschap te Turin en van den kant van het Nederlandsch Kabinet, met
den grootsten ijver geschiedde. Uit hel gehouden onderzoek is gebleken, dat
deze behandeling het werk is eener magtdie in Sardinië zijne bijzondere
regtenzijn eigen gezag en wetgeving heeft en die aan de Regering van dat
land geene verantwoording schuldig is. Het is de magt der R. K. geestelijk
heid aldaar. Men lette wel op, dat de R. K. kerk aldaar, is de kerk van
den Staat, met uitsluiting van alle andere godsdiensten. Uit geen der inge
komen berigten is het geblekendat eenig burgerlijk persoon betrokken
geweest is in de ontvlugting van het kind. Dat de geestelijke magt hier
alleen schijnt gewerkt te hebben moet men ook opmaken uit ecnen brief
van den Aartsbisschop, waarin de redenen worden blootgelegd, die haar tot
deze wijze van handelen geleid hebben. Alle middelen om het kind terug
te hekomen, of om de geestelijke magt zoo mogelijk ter verantwoording te
roepen leden schipbreuk. De Sardinische Regering verklaarde onbewimpeld
dat zij onvermogend was, hier tusschen beiden te treden. De kerkelijke wet
ten zijn door de Regering van dat land zonder eenige beperking goedgekeurd
en zij is verpligt dezelve te eerbiedigen. De Sardinische Regering heeft dus
op alle vertoogen de onmogelijkheid en hare onbevoegdheid te kennen gege
ven, om zich deze zaak verder aan te trekken. En elke andere poging,
orn op de geestelijke magt te werkenzou geheel nutteloos geweest zijn.
Z. Exc. de Minister van Justitie beantwoordt de bedenkingen tegen het
sluiten der verdragen wegens het uitleveren van vreemde misdadigers enz.
Art. 4 onzer Grondwet heeft geene andere strekking, dan om den vreemdeling
aan onze oude gastvrijheid te herinneren. Maar nooit is het de bedoeling ge
weest, dat ons land de verzamelplaats zou worden van al wat slecht is, van
al wat ons tot last, tot onnut, tot gevaar strekken zou. Kemper verdedigde
reeds in zijnen tijd dat 4de art. tegen de ongerijmde uitleggingen, wel men
aan hetzelve wilde geven. De beweringen, thans aangevoerd, zijn ongegrond.
Aan de Koning komt, volgens de Grondwet, het regt toe, tot het sluiten
van traktaten, die daarvan mededeeling aan de Kamers doet. Z. Exc. betoogt
wijders, dat het uitleveren van vreemde misdadigers en het sluiten van ver
dragen tot dat einde, ook niet strijdt met de arlt. 166 en 167 der Grondwet.
Z. Exc. de Minister van Buitenlandsche Zaken beantwoordt nog een paar
bedenkingen, door sommige Sprekers gemaakt. Onder anderen deelt Z. Exc.
mede, dat er met de Belgische Regering onderhandelingen worden gevoerd
over waterwerken, die in België ondernomen worden en die tot overstroomin
gen aanleiding zouden kunnen geven. Ook deze zaak wordt derhalve niet over
het hoofd gezien.
Na eene korte woordenwisseling wordt besloten, morgen ochtend de beraad
slagingen over dit Hoofdstuk te vervolgen.
Zitting van Donderdag 19 Junij
In dezelve zijn de beraadslagingen over het JIlde Hoofdstuk vervolgd.
De Ileeren Schooneveld en de Kempenaar hebben aanmerkingen daartegen
gemaakt, vooral geput uit art. 4 der Grondwet en het gebeurde te Turin.
De Heer Kniphorst hield vol, dat nopens het laatste het volkenregt niet
geschonden was.
Bij stemming is het Hoofdstuk verworpen met 28 tegen 27 stemmen.
Tegen hebben gestemd de Heeren: de Man, van Panhuys, Bruce, den Tex-T
Gevers LuzacVerwey Mejanvan Rechteren Nedcrburghvan Nagell
HcemslraThorbecke, Repelacr, de Backer, de Kempenaer, van Goltstein
van Dam van Isselt, Rosenthal, Schooneveld, Hooft, Duymaer van Twist,
de Monchy, Faber vari Riemsdijk, Uytwerff Sterling, Hoffman, Borecl var»
Hogelanden, Anemaet en AVichers.