LEYDSCHE
1845.
N°. 74|
YRIJDAG, 20 JUIN IJ.
De Courant wordt Maandag, Woensdag en
Vrijdag uitgegeven. Die van Maandag komt
Zaterdag avond. uit.
BIIVJNEINLAJNDSCHE BERLGTEN.
CE
LEYDEN, 19 Junij.
Z. M. heelt benoemd tot Ridders der Orde van den Nederlandsehen Leeuw
den Colonel van het lste regiment dragonders K. \V. J. Storm de Grave
en J. D. K. Baron van Hceckeren van TwickelKamermeestcr in buitenge
wone dienst.
Z. M. heelt tot Kanlon-Rcgter te Voorburg benoemd Mr. G. B. Emants,
Advocaat te 's Gravenhagetot Regter in de Arrondisscments-Regtbank Ie
's Gravenhage Mr. F. L. Certon Plaatsvervangend Regter, en in zijne plaats
Mr. G. M. van der LindenAdvocaat aldaar.
Het onweder, dat over onze stad Zaturdag 11. heeft gewoed, is vooral
boven de provincie Groningen hevig uitgebarsten daar de bliksem in onder
scheiden woningen op hel platte land is geslagen, zoo als te Veendam, Wit-
tewierum en Mecden op alle drie plaatsen is daardoor brand veroorzaakt,
welke vooral te Veendam de meeste schade heeft aangerigt. In de Over-
Betnwe, in Gelderland, heeft de bliksem ook eene woning getroffen en de daarop
gevolgde brand, dezelve verteerd. Te Hoogevecnprovincie Assen, zijn
twee vrouwen die aan eene schuit trokken door den bliksem gedood ter
wijl eene derde, die juist in het midden liep, wel ter nedergeslagen werd,
doch geene schade ondervond. Te Veenhuizen is een jonge op het veld dood
geslagen en te Zuidwolden een huis in brand gestoken en verteerd. Ook heelt
dat onweder in België gewoed, en te Vlisseghem is de bliksem op de kerk ge
vallen en heeft er groote schade doch geen brand veroorzaakt.
'sGRAVENHAGE 17 Junij.
In de avond-zitting van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van heden
zijn de beraadslagingen over Hoofdstuk I der begrooting van Staatsuitgaven
Huis des Konings) voor 1846 en 1847 ten einde gebragt.
De Heer de Man heeft bij die beraadslagingen beweerd dat vooringenomen
heid alleen zeggen kandat er in de laatste jaren geen vooruitgang en ver-
hetcring ten aanzien van 's Rijks finantiën heeft plaats gehad. Desniettemin
meent hij in verschillende opzigten de stelling des Ministers»Er heerscht
orde en regelmaat in het beheer der finantiën" te moeten tegenspreken. Tegen
de begrooting zelve heeft hij vier hoofdbezwaren namelijk 1". de algemeen-
beid en onbepaaldheid der posten2°. de vermenging van vreemdsoortige
onderwerpen van personeel en materieelin dezelfde posten 3°. de gelegen
heid tot af- en overschrijving en 4°. het voortdurend beslaan van bijzondere
fondsen afgescheiden van de algemeene begrooting. Hij zal tegen de liegroo-
ting stemmen.
De Heer Uytwerf Sterling drukt de overtuiging uitdat de Vergadering
in bet waarachtig belang der Regering, der natie en van zich zelve werk
zaam zal zijnwanneer zij niet onvoorwaardelijk deze begrooting weigert
maar daarvan aanneemt wat goedverwerpt wat niet goed is.
De Heer de Monchy merkt aandat ook bij hooptdat de Regering spoe
dig de nog overgeblevene bijzondere fondsen moge opheffenmaar dat in
dat verlangen geene aanleiding tot verwerping dezer begrooting kan gelegen zijn.
De Heer Enschedé ontkent, dat er geen maatstaf aanwezig zou zijn, om
de tegenwoordige begrooting te beoordcelen en treedt daarbij in bijzonder
heden, hem door het inzien der staatsrekening van 1842 kennelijk geworden,
waartoe behoort, dat op de begrooting van dat jaar omstreeks 1 millioen
minder is uitgegevendan was loegestaanen dus het verwijt niet past
dat de begrootingen steeds tot den laatsten penning uitgeput wordt. Hij
toont aan, dat de uitgaven, voor 1846 aangevraagd, eene vermindering
aanduiden van niet minder dan 5,300,000en dat er alle uitzigt. bestaat,
dat de voorgedragene middelen de Staatsuitgaven zullen dekken. In den loop
zijner rede bestrijdt hij het beweerde door den Heer de Kcmpenaerdat de
natie door de vrijwillige geldleening van 127 millioen zou zijn verarmden
dus minder in de belastingen zou kunnen opbrengen.
De Heer Bruce zegt, dat er nog geene genoegzame duidelijkheid heerscht,
omtrent 's Rijks finantiën. Er is te veel en te weinig op de begrooting ge
bragt te veelomdat er kosten omtrent de gevangenen en uitgaven voor de
Lands-Drukkerij op voorkomen, die geene Staatsuitgaven zijn; te weinig,
omdat de uitgaven voor de overgeblevene Rijks-fondsen niet zijn uitgetrokken.
In de derde plaats ontwikkelt de Spreker de meening, dal zoo de Regering
niet met de meeste zuinigheid te werk gaat, en de opbrengst der belastingen
en der Overzeesche Bezittingen niet zeer gunstig is, er op volgende diensten
eer een tekort dan een overschot zou bestaan.
De Heer Nedermeyer van Rosenthal verklaart de verschillende hoofdstukken
te zullen afstemmen, uit hoofde der begrooting zelve.
De Heer den Tex zal ieder hoofdstuk op zich zelve beoordcelen, en dus aan
het eerste, waartegen zich geene bezwaren opdoen, zijne stem niet onthouden.
De Heer Faber van Riemsdyk legt hetzelfde voornemen aan den dag. Hij
heeft anders nog vele aanmerkingen op de begrooting, en treedt daaromtrent
in bijzonderheden. Zijn grootste bezwaar ligt in de wijze, waarop in de on
voorziene uitgaven wordt voorzien.
Zijne Excellentie de Minister van Finantiën heeft de begrooting in het alge
meen in het breede verdedigd. Vervolgens tot zijne eigenlijke taak overgaan
de, rangschikt Z. Exc. de tegenstanders dezer begrooting in vier kategoriën.
Tot de eerste behooren zij, die nog meerdere bezuinigingen verlangen, doch
daarbij zich tot algemeene gezegden hebben bepaald. De laatstelijk tot stand
gebragte bezuinigingen bedragenbuiten de besparing op de renten der staats
schuld, niet 4 maar 8 tonnen gouds. Dat bedrag is, na al wat reeds is uit
gespaard, aanmerkelijk. De ministers zullen echter blijven voortgaan op het
eenmaal ingeslagen pad. In 1806, 1807 en 1808 waren de staatsuitgaven
aanmerkelijk hooger dan thans, niettegenstaande de vermeerdering van bevol
king en de verminderde waarde van het geld ten gevolge van welke laatste
een bedrag van 60 millioen, in dien tijd gevorderd, wrlligt met 70 millioen
in onzen tijd zou gelijk staan.
Onder de tweede kategorie van tegenstanders rangschikt de Minister dege
nen die bewerendat bij deze hegrooting de middelen slechts in schijn de
uitgaven dekken, en zulks vooral omdat de raming der belastingen te hoog
zou zijn. Zijne Excellentie weerspreekt dit en zegt, dat de belastingen in de
eerste vijf maanden van dit jaar ƒ17,342 000, dat is drie tonnen gouds meer
dan in het zelfde tijdvak van 1844 hebben opgebragten daar nu de tegen
woordige ramingen gevestigd zijn op die van 1844, laat zich hier wel geene
teleurstelling vermoeden. In de uitgaven, die nog voor de droogmaking van
het Haarlemmermeer gevorderd zullen worden, zal uit den koopprijs van ver
kochte domeinen, ook nadat daaruit de kosten van uitvoering der muntwet
zijn bestreden, voorzien kunnen worden.
Tot de derde brengt Z. Exc. de weinige ledendie ter zake van bet gebeurde
wegens de grondwetsherziening de begrooting willem afstemmen.
Tot de vierde degenendie hunne toestemming der begrooting afhankelijk
maken van nieuwe wettelijke bepalingen omtrent de comptabiliteit. Z. Exc.
treedt omtrent dit punt in vele bijzonderheden. Hij geeft daarbij te kennen,
dat ook hij te dezen aanzien verbetering wenschelijk acht, en dus, wanneer
deze begrooting wordt aangenomen, voornemens is zich met beramen van mid
delen om de comptabiliteit op andere grondslagen te vestigen, bezig te houden.
Men heeft veel gesproken van de plaats gehad hebbende af- en overschrijvingen
op de vroegere begrootingen; doch deze zijn dan toch volgens de grondwet ge
oorloofd en kunnen dus moeijelijk tot eene afstemming, dezer begrooting leiden.
Die overschrijvingen hebben zich op de laatste begrooting van het Departement
van Finantiën tot eene som van 19,000 beperkt. De Minister wederlegt
vervolgens de bezwaren of redenen van uitstelontleend uit de inrigting van
het verslag wegens den toestand der geldmiddelen de wijze van uittrekken
van de uitgaven en ontvangsten der Rijks-fondsen het late inzenden van
de Staats-rekening van 1842, die dan toch moeijelijk als eene onmisbare maat
staf ter beoordeeling van de begrooting van 1846 kan worden aangemerkt
en de klagtenvoorkomende in de medegedeelde verslagen der Algemeene Re
kenkamer. Z. Exc. eindigt met te vragen, of het den practischen staatsman
waardig zou zijn, om deze begrooting, tegen welks inhoud zoo weinig licden-
king is gemaakt, te verwerpen en zoo veel onzekerheid te doen ontstaan, alleen
wegens het gemis van nadere wettelijke bepalingen omtrent de comptabiliteit?
Nadat de Heeren van Dam van Isselt en Luzac op de gezegden des Ministers,
die hen betroffen, kortelijk hebben geantwoord, wordt de beraadslaging gesloten
en het ls,e hoofdstuk der begrooting met 37 tegen 19 stemmen aangenomen.
Tegen hebben gestemd de Heeren: Kniphorst, Thorbecke, van Rechteren,
van Heemstra, Storm, Nedermeyer van Rosenthal, Luzac, Anemaet. Wichers,
Bruce, de Man, Schooneveld, Duymaer van Twist, Boreel van Hogelanden
van Goltstein, de Kcmpenaer, van Panhnys, van Dam van Isselt en Vcrwey Mejan.
De Prijs der Courant is f 12 in het
de afzonderlijke nommers worden tegen 10
Centen afgegeven.