BIJVOEGSEL lol do LEY DSC HE COURANT van 2 Junij 1845. BESLUIT van den 23 Mei 3845hou dende wijzig ing van de verordeningen omtrent de toelating van Studenten tot de Hoogeseholen en de vithenaea. AKADEMIE-WIEU W Wjj WILLEM II, eij be gratie GoDS, KoNING der nederlanden Peins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz. enz. enz. In aanmerking nemende: Dal de ondervinding reeds langen tijd geleerd heeft, dat vele studenten te weinig voorbereid op de Hoogeseholen en Athenaea komen, ondanks de voorzorg welke daaromtrent genomen is, in het voorschrift van arlt. 149 en 150 van het Koninklijk Besluit van 2 Augustus 1815 N°. 14, en van het Koninklijk Besluit van 9 September 1826 N°. 145. Lat de ondervinding daarenboven meer en meer de noodzake lijkheid doet zien, om die toelating alleen afhankelijk te stellen van het duidelijk gebleken bezit van zoodanige kundigheden, wel ke noodig kunnen worden geacht om het academisch onderwijs met vrucht te volgen; Overwegende dat, ter bereiking van dit oogmerk, bij de exa mens van toelating meerdere gelijkvormigheidgepaard met eene gepaste gestrengheid, behoort plaats te hebben; Op de voordragt van onzen Minister van Binnenlandsclie Zaken, van den 6Jon April 1844 N°. 184, 5a" afdeeling, en van den 12dcn September 1844 N°. 105, 5de afdeeling; Herzien de bepalingen van art. 2 en artt. 149 en 150 van gezegd Besluit van 2 Augustus 1815 N°. 14, mitsgaders art. 2 van dat van 9 September 1826 N°. 145; Den Raad van State gehoord (advies van 31 Januarij 1845, N°. 9J; Gezien het nader rapport van Onzen Minister van Binnenland sclie Zaken van den 28stcn April 1845 N°. 169, 5do afdeeling; Hebben goedgevonden en verstaan, met wijziging, voor zoo veel noodig, van voorschreven bepalingen, en in het bijzonder met afschaffing van het examen bij gezegd artikel 150 voorgeschreven, Vast te stellen als volgt: Art. 1. Om op de rolle der studenten aan eene Iloogeschool of het Athenaeum te Amsterdam of Deventer te worden toegelaten, zal men voortaan een getuigschrift moeten vertoonen afgegeven door de hierna te noemen commissie, houdende dat de vertooner, bij het door haar afgenomen examenvoldoende hlijken heeft gegeven van de kundigheden te bezitten, welke, volgens art. 5 van het tegenwoordige besluit, vereischt worden om de lessen der Hoogeseholen of van voormelde Athenaea bij te wonen. In voormeld getuigschrift zal moeten uitgedrukt zijn de inrig- ting waarbij de houder van hetzelve tot de studiën opgeleid is geworden. Art. 2. Tot het afnemen van het in art. 1 bedoeld examen zal telken jare door Ons, op voordragt van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken, worden benoemd eene commissie die, met inbegrip van eenen Koninklijken commissaris als voorzitter, zal bestaan uit zeven leden, welke onderling eenen secretaris uit hun midden zullen benoemen. Art. 3. Deze commissie zal hare vergaderingen houden in de maand Augustus. Art. 4. Onze Minister voornoemd bepaalt voor ieder jaar de stad in welke de commissie zal vergaderen. Hij zal het bestuur dier stad uitnoodigendaarvoor een geschikt locaal aan te wijzenen den noodigen bijstand te verleenen. De ouders, voogden en verdere betrekkingen van hen die zich aan het examen onderwerpen, zullen daarbij, voor zoo veel de locale omstandigheden zulks gedoogen, op hun verzoek, door den voorzitter kunnen worden toegelaten. Art. 5. Het examen zal zich bepalen tot de leervakken die zijn voorgeschreven bij art. 9 en 10 van bovengenoemd besluit van 2 Augustus 1815, en krachtens art. 23 van gezegd besluit nader zijn aangewezen bij hel ministerieel reglement van 20 April 1816, alsmede bij art. 2 van het Koninklijk besluit van 9 September 1816, n°. 145, gevolgelijk tot: a. De Grieksche en Latijnsche talen; b. De Grieksche en en Romeinsche fabelleer, oudheid en let terkunde c. De wiskunde d. De algemeene, oude en nieuwe geschiedenis, waaronder in het bijzonder de vaderlandscheen de oude en nieuwe aard rijkskunde. En zal ook bepaaldelijk gelet worden op de kennis der Neder* duitsche taalgronden en op den Nederduitschen schrijfstijl. Art. 6. Aan de geëxamineerden, die van hunne bedrevenheid in elk der vakken op eene voldoende wijze zullen hebben doen blijkenzal de commissie het in art. 1 bedoelde getuigschrift af geven waarvan het model door Onzen meergemelden Minister zal worden voorgeschreven. De beslissing der commissie zal geacht moeten worden ongun stig te zijn, en het bedoelde getuigschrift alzoo geweigerd moeten worden, zoodra bij de stemming meer dan één lid een ongunstig votum zal hebben uitgebragt. Art. 7. Na den afloop der jaarlijksche zitting zal de commissie aan Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken inzenden een, vol gens door denzelve op te geven modelingerigt tabellarisch rap port van den afloop van het examenten opzigte van ieder der genen die hetzelve zullen hebben ondergaan; bij welk rapport tevens zullen worden gevoegd zoodanige beriglen en aanmerkin gen wegens de werkzaamheden der commissieals zij vermeent in het belang der zaak aan den Minister te moeten mededeelen. Art. 8. Twee maanden vóór den tijd van het examen zullen de examinandi door middel der Nederlandsche Staats-Courant worden opgeroepen, zich binnen eenen te bepalen tijd aan den voorzitter der commissie, bij gefrankeerde brieven aan te melden, met naauwkeurige opgave van hunne namen en woonplaats en met bijvoeging van hunnen ouderdom. Hetzelfde dagblad zal I vervolgens den tijd en de plaatsen van het te houden examen bekend maken. Art. 9. Aan ieder lid der commissie, die in de plaats waar dezelve hare zitting houdt woonachtig is, zal kunnen worden toegelegd voor vacatie 3 daags, en aan ieder van hen die elders woonachtig zijnvoor vacatie en verblijfkosten te zamen 6 daags, en voor de kosten der reize van zijne woonplaats naar de stad waar de vergadering gehouden wordtheen en terugtel kens f 1,25 per uur afstandterwijl de Koninklijke commissaris voor zijne reis- en verblijfkosten zal kunnen declareren overeen komstig het tarief, daaromtrent voor zijne ambtsbetrekking vast gesteld, j a Omtrent de voldoening van deze en andere kosten., voor de I commissie vereischtzal Ons jaarlijks door Onzen Minister voor noemd eene voordragt worden aangeboden. -'Art. 10. Nadat het tegenwoordig besluit ter kennisse van de Hoogeseholen en van de Athenaea te Amsterdam en te Deventer zal zijn gebragt, zal niemand op de rolle der studenten mogen worden ingeschreven dan op vertoon van het in art. 1 bedoelde getuigschrift. Onze Minister van Binnenlandsche Zaken is belast met de uit voering van dit besluit, waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State, mitsgaders aan de Algemeene Reken kamer en hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst. 's Gravenhage, den 23 Mei 1845. WILLEM. De Minister van Binnenlandsche Zaken, ScMMMELPENNINCK VAN der OlJE. Uitgegeven den acht en twintigste Mei 1845. De Directeur van het Kabinet des Konings A. G. van Rappard. [Ter uitvoering van het bepaalde bij art. 8 van het vorenstaande besluitzal de oproeping van examinandi voor dit jaar eerstdaags door middel der Staats-Courant geschieden.] PROMOTIE AAN DE LEYDSCIIE IIOOGESCIIOOL, Den 30sten Mei, de lieer B. van der Haak, van 's Gravenhagein de Reg- tcn, na verdediging zijner Dissertatie: de Portione Legitime.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1845 | | pagina 5