BIJVOEGSEL tot de LEYBSCHE COUR AIM van 5 Mei 1845. NOTIFICATIE. II E R IJ K. PUBLICATIE. i IETS OVER DE KERMISSEN. Het onderhavige artikelbevattende eenige gedachten over dit onderwerp eens uit een letterkundig blad getrokkenwordt uit de Middelburgsche Courant door ons medegedeeld. llet is bekend dat de kermissen uit kleine beginselen ontstaan zijn. Bij hooge en plegtige missendie in de Roomsch-Katholijke landen en kerken jTehouden werden, stroomden vele bedevaartgangers daarheen, om aan derzelver viering deel te nemen. Uit gebrek aan een genoegzaam aantal herbergen, waar deze bedevaartgangers zich van het noodige voedsel konden voorzien, rigtle men disschen ot' kramen op, welke met verschillende levensmiddelen gevuld waren. Naderhand bepaalde zich dit niet alleen tot levensmiddelen maar kon men allerlei goederen en sieraden verkrijgen op dergelijke kermissen die haren naam van de vermelde U.-Katbolijke kerkmissen ontleend hebben. In vroegere tijden toch, was het aantal kramen of disschen op de kermissen bepaald, en wel, opdat derzelver bezoekers meer voordeel zouden genieten, bij minder concurrentie. Daarbij werden, om dezelfde redenen, eenige vrijheden en privilegiën aan de koopliedenwelke de kermissen bezochten toegestaan ten einde eene des te grootere massa waren en eene grootcre omzetting te erlangenterwijl zoo wel in den vroegeren als in den lateren tijdzekere godsdienstige plegtigheden daarmede in verband stonden, ter opluistering van het geheel. In de meeste Roomsch-Katholijke landen worden deze plegtigheden nog altijd op den dag begonnen, welke aan het feest van dien heilige is toegewijd, naar wien zich de jaarmarkt noemt, of welke de patroon der naastbijgelegene kerk is. Voorheen stonden de kooplieden met hunne waren in de buitenste gangen der kerken, ja zelfs op de kerkhoven. Na dat de steden grooter werden de gewone verkoop zoowel op weekmarktenals alle dagen plaats greep, en men zich ieder oogenblik alles kondeaanschaffen, ging hel voornaamste doel der kermissen verloren, en hare voormalige beroemdheid ging grootendeels te niet. Is het niet eene uitgemaakte zaakdat de kermissen zin en betcekenis i verloren hebben Wat vroeger eene wenschelijke gelegenheid wasom te zien en te koopenhetgeen men anders vergeefs ten zijnent zocht, is nu eene vervelende vertooning van dingen, die men meestal beter en goedkooper telken dage in de gewone winkels vinden kan. De kennissen haddenhij het bestaan der gilden in ons landdie den buitenlander verboden zijne waren andersdan op die hoogtijden ter verkoop aan te biedeneenige waarde en nuttigheid doch bij de invoering der pa tenten waardoor aan elk vrijheid gegeven wordtomten allen tijde en in alle oordenzijne koopwaren uit te stallen of rond te vententhans hebben de kermissen die waarde en nuttigheid verlorenen zijn in plaats van voor den stedeling nuttig te wezennadeelig geworden. In den tegenwoordigen stand der maatschappij zijn de kermissen ten aan zien van het verkoopen vaD voorwerpen van weelde en behoefteoverbodig geworden en terwijl de gevestigde winkels steeds vooruitgaan in sierlijkheid cn overvloed van warenslepen deze ambulante winkels meestal een ziekelijk bestaan voort het zijn slechts zeer enkeledie aan het doel beantwoorden door het aanbieden van zeldzamemin algemeen verkrijgbare waren. Ook de zoogenaamde Spellen gaan aan het euvel mank dat zij te weinig verscheidenheid opleverendat dezelfde vertooning dikwerf terugkeert. Maar behalve ditzij strooken weinig met eenig begrip van nationaal vermaakzij vormen in menig opzigt een wezentlijk contrast met onze levenswijze. Zinde lijkheid is het kenmerk van onze natiemorsigheid onafscheidelijk van eene kermistent. Het is inderdaad alleen eene sterke ingenomenheid met voorva derlijke instellingen, die ons bewegen kan eene tent in te treden, waar have loosheid en wanorde u te gemoet komen ja somwijlen een walgelijke stank uwe reukzenuwen teistert en eindelijk eene smakelooze vertooning van nietige beuzelingen uw geduld op de proef stelt. Wij misgunnen bet volk het vermaak niet, dat het op de kermis kan vin den maar waarin bestaat dit Vermaakt het zich niet meestal met het teugeloos inzwelgen van bedwelmende dranken en is dierlijke losbandigheid niet het einde van het kermisvermaak De gunstigste zijde van de kermis is de vreedzame verecniging van vele nietsdoendeopgeruimde menschende bonte mengeling der wel te vre- dene menigte biedt een aangenaam schouwspelmaar het doelloos heen en weder wandelen moet wel eindigen in het binnentreden van de herberg, daar de straatvorlooriingcn niet geschikt zijn om de bescheidenste verwachting te bevredigen. Het ontbreekt het volk aan ziel en levende kermis is weinig geschikt, om beteren geest op te wekkenen zij wordt alleen door het volstrekte gemis van iets, dat haar zou kunnen vervangen, voor gehecle vernietiging bewaard. Wij wenschen deze vernietiging niethet is niet mogelijk den geest te dwingen en de afschaffing van het oude en de invoering van iets geheel nieuws is meestal ongeraden maar het is niet onmogelijk aan het overblijfsel der vroegere meer doeltreffende jaarmarkten eene betere inrigting te geven. De wijziging van het bestaande, de langzame verbetering van het gebrekkige is mogelijk. Er zijn zoo vele armzalige verlooningen op de werelddat wij de kermis- vertooningen dan op de koop toenemen voor hetgeen zij zijndat wij het waarlijk opmerkenswaardige uitkippenen hopen dat deze verouderde instel^ ling weldra in zoodanigen vorm gewijzigd moge wordendat zij beantwoorde aan de vereischten van een volksfeesten alzoo dienstbaar worde aan de bevordering van goeden smaakvan betamelijke vreugde en nationalen volkszinl \_- STADS BERIGTEN. BURGEMEESTER en WETHOUDERS der Stad EEYDEN, gezien hebbende de Notificatie van Hun Ed. Gr. Acht. de Heeren Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, in dato den 14,lcn Januarij jl.(Provinciaalblad N°. 5) be treffende den Herijk der maten en gewigten in Zuid-Hollanden gelet op de voordragt van den Arrondissements-IJker alhier, van den 21slen en 22sten dezer maand geven mits deze den Ingezetenen dezer Stad hunne verpligting te kennentot het doen Herijken van al de bereids te voren geijkte lengte en inhoudsmaten cn gewigten benevens de bij de inhoudsmaten voor droogc waren behoorende strijkels, waarmede deze, overeenkomstig art. 8 van Zr. Ms. besluit, van den 21sten December 1822, Staatsblad N°. 54) moeten wor den afgestreken. En worden zijlieden ten dien einde opgeroepen, ter bezor ging der gemelde maten en gewigten, wel schoon gemaakt en gezuiverd, aan het Lokaal van den Ijkin de Schoolsteeg aan de Latijnsche School. Zul lende daartoe, tegen dadelijke betaling, worden gevaceerd: Voor Wijk VII, op 28, 29 en 30 April, en Wijk VIII, op 5 en 6 Mei; met uitzondering echter van de Goud- en Zilversmids-, benevens de Apothe kers- of Medicinale gewigten, voor welker herijking afzonderlijk zitting zal gehouden worden, te weten: voor de Gouds- en Zilversmids-gewigten op 8 Meien voor de Medicinale gewigten op 7 Meitelken dage des morgens van 8 tot des namiddags 2 ure. En waarschuwen Burgemeester en Wethouders voornoemdallen en een' iegelijk wien het aangaatmet herinnering tevens aan art. 2 van Zp. Ms. be sluit, in dato 30 Maart 1827, Staatsblad N°. 13) om op bovengemelde dagen, (na welke de Arrondissements-IJker zich, overeenkomstig art. 10 der Notificatie van Hun Ed. Gr. Achtb. de H. II. Gedeputeerde Staten van Zuid- Holland, in dato 18 Januarij 1822, tot uitoefening van den Herijk naar de buitengemeenten van het Arrondissement moet begeven, en alzoo builen de mogelijkheid isom gereedclijk aan het verlangen der verzuimd hebbenden te voldoen,) zich overeenkomstig hunne verpligting omtrent dezen Herijk stipte- lijk te gedragen, ten einde buiten bekeuring te blijven; zullende er na den afloop van den bepaalden termijn, ingevolge dispositie van Hun Ed. Gr. Achtb. de II. Ged. Stat. van Z.-Holl., in d. 22 Nov. 1831geene verlenging van tijd, of zoogenaamde nadagen, gegeven worden. Wordende de belanghebbenden in het algemeen bij deze voorts herinnerd aan de Notificatie van Hun Ed. Gr. Achtb. de II. H. Ged. Stat. van Z.-Holl., in d. 4 Aug. 1820, volgens welke de ijkpligtigheid zich uitstrekt tot alle handel- en neringdoende lieden, Fabrikeurs en Ambachtslieden,, diein hun nen handel of hun bedrijf, eenige maten of gewigten gebruiken, cn de Apo thekers of Medicijnbereiders in het bijzonder, aan art. 3 en 5 van Z. M. be sluit d. 21 Oct. 1819 StaatsblN°. 52) bepalende hunne gehoudenheid tot het bezit van een vol stel gewigten, en medeverpligting tot den jaarlijkschen Herijk van hetzelve, alsmede aan het Koninklijk besluit van 5 Febr. 1826, N°. 153, volgens hetwelk de, bij derzelver eersten Ijk gestempelde, greinge- wigtcnzonder die eene nadere stempeling te doen ondergaanjaarlijks door den Ijker moeten worden nagezien en onderzocht. En wordt wijders, door deze, ter kennis van de belanghebbenden gebragt, dat tot jaarlettcrgedurende 1845 voor den ijk der Maten cn Gewigten be paald is de letter £t. Aldus gedaan bij HH. Burgemeester cn Wethouders der Stad I.cyden, op den 25sten Maart 1845. DU RIEU, Ter ordonnantie van dezelve. v. PUTTKAMMER. Beschrijving voor het reyt op de Patenten en het Personeel voor den jare 1845 en 1846. BURGEMEESTER en WETHOUDERS der Stad LEYDEN, brengen hij deze, naar aanleiding van een ontvangen besluit van Z. Exc. den fleer Staatsraad Gouverneur van Zuidholland, van den 16den April jl. N°. 3215 3de Aid. houdende eenige bepalingen ten aanzien der beschrijving voor het patentreyt over 1845 en 1846, (dat is, van den lsten Mei 1845, tot den 30sten April 1846,) alsmede naar aanleiding van een gelijk besluit van 16 April 1845 Nn. 3427 3llc Afd., betrekkelijk de beschrijving voor de Personele Belastiny

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1845 | | pagina 5