LEYDSCHE COURANT. N°. 52. WOENSDAG, 30 APRIL. BINNEN LANDSCHE BERIGTEN. Uit hoofde van den HEMELSVAARTDAG wordt de Vrijdagsche Courant, Woensdag avond uitgegeven. De Courant wordt MaandagWoensdag en Vrijdag uitgegeven. Zaturdag avond uit. V De Prijs der Courant is f 12 in liet jaar de afzonderlijke nommers worden tegen 10 Centen afgegeven. LEYDEN, 29 April. Zondag middag is onze stad doorgetrokken Z. K. H. de Erfgroothertog van Saksen-Weimar-Eisenach en heel'tzoo als wij vernemenJonkheer von Siebold op zijn buitenverblijf onder Leyderdorp met een bezoek verrast, met het oogmerk het door Zijn-Ed. opgerigt Etablissement van invoering en aankweeking van uitheemsche gewassen ten behoeve van de koninklijke Ne- derlandsche Maatschappij tot aanmoediging van den tuinbouwte bezigti- gen. Bij deze gelegenheid heeft de Heer von Siebold onder andere merkwaar dige gewassen aan Z. K. H. eene plant doen zien van de Paulownia imperialis van omtrent 5 voet hoog, welke dezen winter in de open lucht levend is gebleven en zich weelderig begon te ontwikkelen. Z. K. H. heel't zeer voldaan deze algemeen nuttige inrigting verlaten, nadat het aan H. D. behaagd bad, den Heer von Siebold, thans President der ge noemde Maatschappij, te verzoeken, Z. K. H. als Lid dier Maatschappij te willen voordragen. Ter vervanging van wijlen Jhr. Mp. J. G. de Mey, heelt Z. M. benoemd tot Viee-President der Commissie van administratie over de gevangenissen alhier, Dr. P. G. van Hoornen tot lid van gezegde Commissie Dr. F. Muller Massis. Z. M. heeft bij besluit van den 27stcn dezer bepaald, dat op den 15den Mei e. k. in geld aflosbaar zijn de 50 aan de beurt liggende reeksen 4} pCt. schuldbekentenissen van het voormalig Amortisatie-Syndicaat, welke bij de algemeene loting zijn uitgetrokken en alzoo een kapitaal van 10,000,000. Ingevolge bet besluit van den 29sten September 1841, N°. 58, krachtens hetwelk de jaarlijksche algemeene rekening, aantoonende de hoegrootheid der koloniale remisesin goederen en in gelden het gebruik van die remises gemaaktalvorens aan Z. M. ter goedkeuring te worden aangeboden moet worden onderzocht door ccne Staats-Com missie, voorgezeten door het tijdelijk hoofd van het Departement van Koloniënheeft Z. M. tot leden der Staats commissie gevorderd tot het onderzoeken der bedoelde rekening over het jaar 1844, benoemd de Heeren: II. R. Trip en Jhr. Mr. W. L. F. C. Ridder van Rappard, leden van de Eerste Kamer der Staten - GeneraalJhr. Mr. J. E. van Panhuis en Dr. S. Brouwer, leden van de Tweede-Kamer der Staten-GeneraalJhr. J. C. R. van Hoorn van Burgh en Mr. W. Ludolf VVichersleden van den Raad van State, en O. W. Hora Siccarna en Jhr.| M. B. II. W. Gevers van Kethcl en Spalandleden van de Algemeene Rekenkamer, en tot Secretaris Jhr. J. P. Cornets de Groot, waarnemenden Secretaris-Generaal bij het Ministerie van Koloniën. Voorts heeft Z. M. besloten om nadat de bijdrage uit de Oost-Indische geldmiddelen aan 's Rijks schatkist over 1844 eene som van 12,800,000 zal hebben bereikthet beschikbaar overschot der koloniale remisesover dat jaar te bestemmen tot gedeeltelijke inwisseling van het Surinaamsche bankpapier, met voorbehoud van nadere bepaling, hoedanig die inwisseling zal plaats hebben. Bij Koninklijk besluit van den 24sten April 1845, N°. 74, is de Heer J. Marijt van Dijkthans Contröleur voor de 2de Afdeeling 's Gravenhage benoemd tot Controleur der Veenderijen in het 3'Jc district. 'sGRAVENHAGE29 April. In de zitting van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van gisteren, is beraadslaagd over de wet omtrent het muntwezen. De Heeren van Goltstein, den Tex en de Kempenaer verklaren zich op geschied- en staatshuishoudkundige gronden tegen een' dubbelen standaard. De Minister verdedigt het bestaan van een dubbelen standaard, die al sedert 1750 heelt bestaan, uit verschillende oogpunten en meent, dat niet deze, maar de geldsnoeijerij het eenige kwaad is; hier tegen moet ten spoedigste worden voorzien. Hij eindigt met de verzekering dat er tot de uitvoering der wet geene belasting of geldhefling voor zal worden gevorderd. Tegen hebben gestemd, de Heeren: Michiels van Verduynen, Thorhecke, de Kempenaer, Storm, Luzac, Nedermever van Rosenthal, Schooneveld, van Dam van Isselt, Modderman, de Man, Anemaet, van Rechteren, van I'anliuys, van Heemstra, den Tex, Gouverneur, van Goltstein en van Akerlaken. Heden zullen de Al'deelingen der Kamer zich bezig houden met het nader onderzoek van de ontwerpen van wet betrekkelijk den Landbouw en de Geneeskunde, zullende de Centrale Afdeeling alsmede over de laatste voordragt bij een komen. De beraadslagingen over de wet omtrent de onteigening ten algemeenen nutte, is op morgen bepaald. De Commissie, omtrent de Surinaamsche zaken, ter Tweede Kamer be noemd bestaatzoo men verzekertuit de HeerenStrensFaber van Riemsdijk, van Dam van Isselt, Bruce en den Tex. De ontwerpers van het bij de Tweede Kamer aanhangige voorstel, tot herziening der Grondwet, hebben hunne beantwoording op het algemeen ver slag der Centrale Afdeeling ingedienden treden eerst in de volgende beoor deeling van de algemeene beschouwingen van dat verslag: 1°. Zij beseffen niet waarom een voorstelvan de zijde der Kamerniet op de medewerking der overige staatsmagten zou kunnen rekenen. Zij meenen dat elk voorstel, door elke staatsmagt naar de innerlijke waarde, met het oog op het heil des lands, moet worden beschouwd, en kunnen niet besluiten, dat de Tweede Kamer geen voorstel behoort te wagen, dewijl het bij de andere takken der wetgevende Magt wel eens schipbreuk kon lijden. Het voorloopig verslag erkent zelve, op verschillende plaatsen, de noodzake lijkheid van de herziening; en, zoo dit het geval is, blijft die noodzakelijk heid dan niet waar, hetzij het voorstel ontsta van de kroon of uit den boe zem der kamer? Zoodra de volksvertegenwoordiging niet kan handelen, dan afhankelijk van de Regering, zou zij ophouden de instelling te zijn, die zij is: vrije, zuivere volksuitdrukking. 2°. Wat den vorm van het voorstel aangaat, zijn de voorstellers thans over gegaan, tot de splitsing van het voorstel in zoo vele afzonderlijke voorstellen, als de aard der zake medebragt. Voorts heeft ieder voorsteller zijne vrijheid behouden, en de vraag is niet of zij het over alles eens zijn, maar of het voorstel de meening der Kamer hebbe getroffen. Het voorstel is een gezamenlijk werk. Mag het (zeggen zij) de auteuren, tot verzaking van beter inzigt toe, binden? Wij zijn geene partij. Wij zullen ons oordeel in de Kamer niet, gelijk men soms leden van commission in de Vergadering tegen hunne individuele meening ziet stemmen, door onze eigenschap van medevoorstellers, maar door onze overtuiging laten besturen. Men doe ons een volmaakter voorstel dan bet onze, wij zullen het omhelzen. De aanmerking, dat in het voorstel niet altijd de meening bepaaldelijk en duidelijk is uitgedrukt, omdat in sommige artikelen de voor te stellen cijlers niet zijn ingevuld, bestrijden de ontwerpers met de opmerking, dat men het doel der voordragt niet uit het oog moet verliezen; dat zij slechts een beginsel of plan van een voorstel is, door de Kamer te doen. Men heeft 3° de strekking bestreden, omdat men eene herziening wel wen- schclijk acht, maar met behoud van de beginselen en grondstellingen van het Nederlandsche staatsregt, van hetwelk men wel de ontwikkeling, de verbete ring, niet de omkeering wensebt. Voorstellers erkennen, dat zij eene ver andering van beginselen, eene vernieuwde staatsregeling willen. i)Wenschelijkheid (zegt men) is nog geene noodzaak. Zoodat de slotsom inderdaad is: geene herziening. Wij voorzagen geen ander verschil, dan over bijzondere punten; wij meenden, dat vele verschijnselen over het bestaan van een diep en algemeen gevoel der noodzakelijkheid geen twijlcl lieten." Voorstellers treden nu in eene geschiedkundige herinnering van het ge beurde voor en na 1840nopens de Grondw., en zeggendat de ondervin ding sedert dat jaar, in den niet meer te verbloemen nasleep der vorige re gering al de zwakheid der grondwettelijke waarborgen heeft blootgelegd." Zij vinden het inzigt in de gebreken der Grondw. algemeener en helderder geworden; zij betreuren, dat de vorige regering de herziening niet voldoende ondernomen heeft, en de tegenwoordige niet tot dien maatregel is overgegaan; herinneren hoe velen in de Kamer daarop steeds zijn teruggekomen; merken aan, dat de buitengewone offers, van de natie gevergd, zonder stellig uit- zigt op toekomstige verligting der gewone lasten, de aanspraak op vaster, juister, nationaler Staatsinrigting verhoogd hebben; houden vol, dat men op den weg eener redelijke ontwikkeling telkens tegen de Grondw. stoot. Zij beroepen zich op de grondwettelijke veranderingen, welke de meeste Wes- tersche rijken sedert 1830 ondergaan hebben. Zij meenen dat onze toestand

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1845 | | pagina 1