LEYDSCHE COURANT. N°. 38 RINNE1NLANDSCHE RERIGTEN. De Courant wordt Maandag, Woensdag en De Prijs der Courant is 12 z» het jaar; Vrijdag uitgegeven. Die van Maandag komt "VRIJDAG, 28 MAART. afzonderlijke nommers worden tegen 10 Zaterdag avond uit. Centen dfg^even. cc LEYDEN, 27 Maart. Volgens de ontvangen berigten was het ijs op den Boven-Rhijn opgebroken en den 22sten dezer tot Wezel afgedreven. Aldaar en lager was het herhaal delijk in beweging geweest, doch had zich weder gezet, zoodat het van daar tot Millingen den 25sten nog vast zat. Hetzelfde was nog het geval op de Waal. Voor Arnhem was bet Rhijn-ijs den 235ten losgekomen en doorgedre ven en den 24sten was de rivier benedenwaarts zoo ver men zien konopen. Op de Lek en Merwcde begon zich, volgens de berigten van den 24slen, mede beweging in bet ijs te vertoonen. Den 25slen was het doordrijvende. De mond van den IJssel tot bij Westervoort was dienzelfdendag vrij van ijs verder benedenwaarts was de rivier nog bezetofschoon zich reeds herhaalde lijk eenige beweging in het ijs vertoond had. Het water was allerwegc wassende. De waterkeeringen bevonden zich in goeden staat en de omstandigheden werden tot dus verre als niet ongunstig beschouwd. KATWIJK. AAN ZEE, 26 Maart Dwars van Wijk aan Zee, is den 24sten dezer gepraaid het Barkschip Vero nica, Kapitein D. Grim, van Batavia naar Amsterdam, aan boord was alles wel. 'sGRAVENHAGE26 Maart. Z. M. heeft aan den Heer BaakOnderwijzer in de Godsdienst te Schevenin- gen, den eenig overgeblevene van de bemanning der Scheveningsche pink, waarop Z. M. zich in zijne vroege jeugd bevonden heeft, bij het vertrek naar Engelandeen jaarlijksch pensioen van ƒ200 toegelegd. Voornoemde Baak behoorde in zijne jeugd tot den visschersstandvan hem zijn eenige gelegen heids-gedichtjes bekenddie niet van alle waarde ontbloot zijn hij was een der oprigters van het Departement Scheveningen der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen. Behalve Z. M. zijn al de Leden van het Huis van Oranje, alsmede hun gevolg, die zich aan boord van gemelde pink bevonden hebben, reeds overleden. Men verneemt dat de Tweede Kamer der Staten-GeneraalDingsdag den 8sten April aanstaande, des namiddags ten 3 ure eeneZitting houden en hare menigvuldige gewigtige werkzaamheden hervatten zal. Uit het voorloopig verslag der Centrale Afdeelingnopens het voorstel tot herziening der Grondwet, hlijkt nog, hehalve het medegedeelde in ons nommer van den 24sten dezer, het volgende: Ten opzigte van hoofdstuk III van de Staten-Generaal: uithoofde van de bezwarenwelke de ondervinding, zoo hier te lande als elders, tegen regtstrefek- sche verkiezingen heeft doen kennen, en omdat men die instelling niet geschikt acht voor den Nederlandschen landaardhebben 38 leden gemeend dat stelsel te moeten afkeuren. Men had wel verwacht, dat de noodzakelijkheid eener zoo belangrijke verandering in ons Staatsregt door de voorstellers boven alle tegenspraak ware aangetoonddoch men was daarin te leur gesteld, Wel had men in de toelichtende memorie een sterk gekleurd betoog aangetroffen, ten bewijze, dat de bestaande kies-orde is onstelselmatig, niet in harmonisch ver band met andere instellingenniet gelijkvormig aan hetgeen in andere con stitutionele Rijken bestaat, en dus niet geschikt om goed te kunnen werken. Maar hebben de voorstellers aangetoonddat inderdaad de werking van dat kiesstelsel zoo verkeerd is geweest? dat bepaaldelijk de belangen der Natie, sedert de regeling met België, door hare Vertegenwoordiging niet behoorlijk zijn behartigd dat het in de Kamer, bij genoegzame verscheidenheid van kennis en oordeelaan eene goede, naauwkeurige behandeling der zaken ont broken heeft Voorzeker, hebben vele leden opgemerkt, blijft er veel te verbeteren in Nederland over. Doch zoo het geoorloofd is, naar wenschelijke veranderingen te hakenhet is tevens pligt het goede te erkennen hetwelk reeds tot stand is gebragt. En dan zal men moeten toegevendat in de laatste jarendoor eene schier onafgebrokene werkzaamheid gekenmerkt, de Tweede Kamer steeds op zulke middelen van herstel heeft aangedrongen, welker gunstige gevolgen door geene zaakkundigen en onlievooroordeelden zullen worden geloochend. Zoo is in het financiële, de leening afgekeurd van de 56 millioen ten laste van de O. I. Bezittingen, de toestand van 'sRijks schatkist opengelegd, de opheffing van het Amortisatie-Syndicaat, de afdoening der zaken met België, de ver nietiging van een aantal bijzondere fondsen tot stand gebragt, en eindelijk de vrijwillige geldleening en daarop gevolgde aflossing en verwisseling van schuld, waardoor niet alleen de te korten zijn gedektmaar het evenwigt tusschen uitgaven en ontvangsten hersteldzonder verhooging van lastenen zonder te kort te doen aan vorige verbindtenissen. Waar onder een kiesstelsel, zulke uitkomsten verkregen zijn, schijnt men bevoegd om te vragen, waardoor dan toch de behoefte aan de invoering van een geheel nieuw stelsel zich openbaart? Inzonderheid heeft het bevreemddat het voorstel zoo onbestemd en onvol ledig is gedaan. Van het cijfer toch dat nader zal worden ingevuld, als vcr- verschte som van belasting-schuldigheid om kiezer te kunnen zijnhangt het af of daarmede eene uitbreiding van de kies-vrijheid bedoeld zijdan wel een uilsluitend kiesregt ten behoeve der vermogenden. Hier hadden de voorstellers hunne bedoeling moeten ontwikkelen. De groote meerderheid intusschen, schoon de invoering van regtstreeksche verkiezingen niet verlangende, acht ons kiesstelsel toch vatbaar voor verbetering maar wilde daarin trapsgewijze te werk gaan,en met behoud der eerste grondslagen bewerken,dat het ligchaam, hetwelk de leden der Tweede Kamer kiestinderdaad de Vertegenwoordiging der provinciën zou zijn. Sommigen achttendat eene periodieke aftreding, b. v. om de 5 of 7 jarener bij moest zijn bepaald. De uitzondering voor Jiier te land gepromoveerde Doctoren vond weinig bijval, men vond daarin alleen een privilegie, in strijd met de afschaffing van de Ridderschap als kie- zenden stand. Het voorstel ten aanzien van de Eerste Kamer, werd door de groote meer derheid niet goedgekeurd. Bij eene ontbindbare Tweede Kamer moest de Koning vrij zijn om het getal der leden der Eerste onbepaald kunnen vermeer deren ten einde den tegenstand eener van de inzigten der Kroon afwijkende meerderheid in die Kamer krachteloos te kunnen maken, en die instelling alzoo tedoen blijven een bolwerk voor het Koninklijk gezag. De groote meerderheid wilde het beginseldat men ingezeten moest zijn der provincie, door welke de benoeming geschiedt, behouden, voor de kennis der provinciale aangelegenheden. Bij de mogelijke vermeerdering van leden naar de bevolkingzou er uit de aanneming van het voorstel geene belangrijke bezuiniging kunnen voortvloeijen. De invloed van de Kroon op de Eerste Kamer behoorde, ook niet in de keuze des Voorzitters beperkt te worden. Door uitsluiting van krijgslieden van de Vertegenwoordiging, zou men zich verstoken zien van het licht van ervaren Hoofd-Officieren. De Eerste Kamer met opene deuren te laten handelenwerd door 19 leden goedgekeurd. Men merkte op, dat bij de tegenwoordige wijze van voorloopig on derzoek er genoegzaam gelegenheid is, de door de meerderheid verlangde veran deringen in de wetsontwerpen te brengen. Men heeft gevraagd, waartoe het regt van amendement, dat voor de Tweede Kamer verlangd is, aan de Eerste Kamer te onthouden? Met het beginsel, dat elke Kamer, andere wetsvoorstel len afzonderlijk aan den Koning kan doenhebben vele leden verklaard zich te kunnen vereenigen. Sommigen achtten wijziging en aanvulling van de Grondwet te dien aanzien noodzakelijk. De groote meerderheid wilde het for mulier van afkondiging der wetten behouden. De meerderheid vond geene redenen om van het beginsel eener tweejarige begrooting af te gaan. De meerderheid achtte eene wijziging van het nu duistere en onvolledige art. 126 der Grondwet, nopens het jaarlijksch verslag der geldmiddelen, wenschelijk. Daarbij achtte de meerderheid het beginsel van goedkeuring der staatsuitga ven bij de wet, nuttig en wenschelijk. Ten opzigte van het IVde hoofdstuk: Van de Staten der Provinciënver klaart de groote meerderheid geene regtstreeksche verkiezingen voor de provin ciale vertegenwoordiging, zoo min als voor de algemeene te verlangen; hoewel de bepalingen der Grondwet op de zamenstelling der Provinciale Statendie eenheid missen welke men er in mogt verlangen, oordeelt men daarin alleen geene genoegzame reden te vinden om instellingen omver te werpen, die op de zeden en gewoonten des volks gegrond zijn en vele jaren hestondenen ve len die de afschaffing der keuze door Standen wenschelijk achten, houden het voor hoogst onwaarschijnlijk, dat men dit doel zal kunnen bereiken langs den weg door de voorstellers ingeslagen, en waarop men niets dan tegenstreving te verwachten heeft van hen, wier medewerking niet kan gemist worden. Vele leden intusschen hebben erkend, dat de tegenwoordige wijze van verkiezing der provinciale Standen verbetering behoeft, vooral wat betreft de medewerking van den Stand der Edelen; maar wilde, dat men zich bepaalde om, met be-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1845 | | pagina 1