LEYDSCHE COURANT 1843. WOENSDAG, 26 MAART. BINNENLANDSCHE BERIGTEN. De Courant wordt Maandag, Woensdag en Vrijdag uitgegeven. Die van Maandag komt Zaturdag avond uit. De Prijs der Courant is f 13 in het jaar; de afzonderlijke nummers worden tegen 10 Centen afgegeven. LEYDEN, 25 Maart. Volgens de heden ontvangen berigten was het ijs op de boven-rivieren ten gevolge van den sterken dooi en den was van het water, in beweging geraakt en grootendeels afgedreven. Op de meeste NederJandsche rivier-takken zat het ijs den 22sten dezer nog vastechter nam het in sterkte zeer af en begon zich hier en daar beweging in hetzelve te vertoonen. Het water was op de meeste punten wassende. 'sGRAVENHAGE24 Maart. Z. M., benevens de Prinsen en Prinsessen van het Koninklijke Huis, heb ben gisteren het Heilig Avondmaal in de Kloosterkerk gehouden, na de voor bereiding daartoeVrijdag jl. te hebben bijgewoond beide keeren onder het gehoor van den Wel-Eerw. Heer Moll. Heden morgen hebben HH. MM. de Koning en Koningin benevens andere leden van het Koninklijk gezinde godsdienstoefening in de Kloosterkerk onder het gehoor van den Wel-Eerw. Heer Ruitenschild, bijgewoond. De Centrale Afdeeling heeft thans haar voorloopig verslag opgemaakt over bet voorstel tot herziening tier firondtvet. Zij vangt haar verslag aan met te vermelden, dat in twee afdeelingen, de voorstellers, ten getale van driezei ven geen werkzaam deel aan de beraadslagingen genomenof althans zich onthouden hebben om hun individueel gevoelen omtrent het geheel en de bijzondere doelen van het voorstel te doen kennen, waaruit alzoo volgt, dat, zoo dikwijls in dit verslag van meerderheid of minderheid der tegenwoordig geweest zijnde leden (52) zal gewaagd wordeD, zulks behoort te worden opge vat van de meerderheid of minderheid van doorgaans 49 ledendaaronder be grepen vijf der voorstellers. Daarna is de Centrale Afdeeling getreden in eenige algemeene beschouwingen. 1. Over het initiatief. Het voorstel is uit dit oogpunt door 32 leden afgekeurd. De redenen waren van tweederlei aard: eensdeels het nemen van initiatief door de Kamer met opzigt tot dit voorstel, anderdeels, hel initiatief ter zake van grondwetsherziening in het algemeen. Door vele leden is daarbij op den voorgrond gesteld, dat het te betreuren is, dat de Regering eenen, zoo het scheen, geschikten tijd niet heeft gebruikt, om hare bedoelingen omtrent de herziening der grondwet te doen kennen, en dat zij, naar mate de stemming ten gunste dier herziening zich in de Kamer ontwikkeld heeft, zich telkens meer en meer heeft teruggetrokken, in plaats van zich aan die stemming aan te sluiten en dezelve ten goede te leiden. Wat het initiatief der Tweede Kamer met opzigt tot het aangeboden voor stel belangt, zoo merkten vele leden op, dat van zoodanigen stap, in de ge- gevene omstandigheden, geene gewerischte uitkomsten te verwachten zijn. Zij meenden, dat het voorstel tot herziening, om doel te kunnen treffen, van de Kroon zelve behoorde uit te gaandaar alleen in dat geval zoodanig voorstel kans zou hebben om ingang te vinden bij de staatsmagtenwier medewerking, ter bereiking van het beoogde doel, niet ontbeerd kan worden. In de gege ven omstandigheden, zou geen voorstel van de zijde der Kamer gedaan, en allerminst dat nu in behandeling is, op die onmisbare medewerking kunnen rekenen, maar al ligt door mistasting omtrent de vermoedelijke gezindheid van de Kroon, verwijdering van inzigten aan den dag te brengen, tot schade voor de zaak. Het voorstelom thans uit den boezem der Tweede Kamer het ontwerp cener Grondwets-herziening te doen uitgaan, strookt niet met de bedoelingen, steeds door de meerderheid aan den dag gelegd. Wanthoezeer die meerder heid de wenschelïjkheid van verandering en bijvoeging in de Grondwet heeft erkend, heeft zij evenwel steeds gemeend, dat het voorstel van de Regering moest uitgaan, en naar aanleiding van die meening, had de Kamer dan ook besloten, om, bij het adres van antwoord op de openingsrede, den wensch lot eene Grondwets-herziening aan den Koning kenbaar te maken: hetgeen zeker niet geschied zoude zijn wanneer zij het gepast had geoordeeld om zelve daartoe het initiatief te nemen. Dat zij zulks niet bedoelde, was ook nog bij de beraadslagingen over dat adres geblekentoen het voorgesteld amendement van een lid, strekkende om de beslissing des Konings, te dier zakevooruit te loopenmet groote meerderheid is verworpen. Met deze bedenkingen hebben zich ook mecrendecls vereenigd diegene, die het voorstel hebben bestredenuit hoofde van het te nemen initiatief, in zake van Grondwets herziening in het algemeen. Die leden meenden datterwijl het brengen van verandering in eene Grondwet, als verdrag tusschen Vorst en Volk beschouwd uit vrijen wil en zamenwerking van beiden moet volgen het initiatief daarvan gepaster aan de Kroon worde gelaten. Zij meenden zulks ook meer in overeenstemming met het monarchaal beginsel der Neder- landsche Staatsregeling, welk beginsel allerminst daar voorbij mag wor den gezien, waar het de ontwikkeling en verbetering der Grondwet geldt, en datindien onder zulk eenen regeringsvorm eene herziening tegen den wil van den Vorst onbestaanbaar is te achten, het om diezelfde reden ongepast wareom door hel initiatief eenen zedelijken dwang tot dat doel aan te wenden. Tien leden, behalve de voorstellers, achtten die bezwaren niet zoo veel, dat zij niet zouden medewerken om het voorstel uit de Vertegenwoordiging zelve te doen voortkomen en verklaarden tot het voorloopig onderzoek toe te treden, met voornemen, om aan het aannemelijke daarin later, bij eind stemming hun zegel te hechten. 2. Ten opzigten van den vorm waarin het voorstel is gedaanwerd opgemerkt Dat door de voorstellers niet is voldaan aan het grondwettelijk voorschrift van splitsing in afzonderlijke wetten, terwijl ook art. 232 der Grondwet geene omtverking dier wet, zooals de voorstellers bedoelen, schijnt te gedoogen, maar de bijvoeging der veranderingen en bijvoegselen aan het slot der be staande Grondwet beveelt; Dat wijders, volgens art. 227, de veranderingen en bijvoegselen duidelijk moeten zijn aangewezenhetgeen de voorstellers niet overal genoegzaam schij nen te hebben in acht genomen; zoo bijv. strekken de artt. 94 en 95 van het voorstel ter opheffing van art. 127, nopens de zamenstelling der Provinciale Staten uit gekozenen door drie standen terwijl daarvoor niets is in plaats gesteld dan eene verwijzing naar de bepalingen van eene te maken wet Dat een voorstel de bepaalde meening behoort uit te drukken van den voor-, steller; aan welk vcreischte het voorstel niet beantwoordt, eensdeels omdat de voorstellers verklaard hebben, dat hunne voordragt slechts de meening van de meerderheid uitdrukt, en ieder hunner zich voorbehoudt om van enkele punten af te wijken hetgeen de geheele zaak eene schadelijke onbestemdheid geeft; anderdeels, omdat zij niet overal behoorlijk geformuleerd hebben, wat zij eigenlijk willen, maar onderscheidene artikelen oningevuld hebben gelaten en daaronder juist over hoogstbelangrijke punten, en waarbij van het in te vullen cijfer, de aannemelijkheid van de voorgestelde veranderingen grooten deels afhangt; zoo als het inkomen van de Kroon, de verblijfkosten van de leden der Tweede Kamer, de hoegrootheid van den census voor de kiezers, het aantal kiesdistricten en het daarop te vestigen getal der leden van de gezegde Kamer enz. De voordragt schijnt hierdoor in plaats van een bepaald voorstel meer eene uitnoodiging aan de Tweede Kamer, om hunne gedachten omtrent eene even tuele herziening en de alsdan wenschclijke verbeteringen openbaar te maken waaruit de vraag is ontstaan omtrent de bevoegdheid der voorstellers, om op die wijze het gevoelen hunner medeleden te toetsen, vooral ten aanzien van punten waaromtrent zij het onderling zelve niet eens zijn Dat eindelijk het voorstel ook daarom als onvolledig en ongeschikt ter uit voering te beschouwen is, omdat verzuimd is, om tot het in werking bren gen van de voorgedragene veranderingen en bijvoegingentransitoire bepa lingen te ontwerpen, welk gebrek van dien aard is, dat het voorstel, zoo als het daar ligt, uit dien hoofde alleen voor niet aannemelijk zou moeten ge houden worden. Op grond dier beschouwingen hebben 37 leden verklaard den vorm van het onderhavig voorstel te moeten afkeuren. 3. Voorts stemde de groote meerderheid overeen tot afkeuring van de voordragt, wat de strekking betreft; 32 leden hebben verklaard, dat zij het uit dien hoofde voor onaannemelijk hielden. In het algemeen is gebleken,dat de leden, die eene herziening wenschelijk achten, haar verlangen met behoud der grondstellingen van ons staatsregt, waarvan zij wel de ontwikkeling, de verbetering, de vereenvoudiging wen- schendoch geenszins de omkeering. Het voorstel nu werd geacht de strekking te hebben om eene in vele op zigten gewijzigde huishouding van Staat tot stand te brengen. Het tast de grondslagen aan van het staatsverdrag, doet beginselen en inrigtingen van vreemde herkomst in de plaats treden van nationale instellingen op geschied-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1845 | | pagina 1