Blijkbaar is de vorin aan Vondel ontleend, en de zucht zijn versbouw op
den voet te volgen straalt overal door. Doch de tijden der meer slaakehe na
volging traden met rasse schreden nader, de inval der Fransche letteren be
reidde den geest tot de komst der Fransche republikeinen en werd telkens
tastbaarder in de langzame ontzenuwing der dichterlijke taal. Van daar ecne
zonderlinge tegenstrijdigheid in Huydecopers arbeid bij de nagebootste kracht
en de stoute oversprongeneene bestendige fletsheid in de hoeveelheid der
stomme e's, eene doorgaande lamheid in de onheduidende en weinig schil
derachtige woordenkeus en menige zonde tegen de voetmaat, ten gevolge eerier
verbastering, welke de lettergrepen reeds eer natelde dan woog; van daar in
één woord eene onophoudelijke vijandschap tusschen navolging van landge
noot en vreemdeling.
Dank nogthans het spel van Puntvan Duim en later dat van Snoekis de
Achilles het eenige treurspel van de drie, welke Huydecoper schreef, dat tot
het nageslacht is overgekomen, en, bij het voortdurend verval, de volslagene
verachteloozing der vaderlandsche looneelkunstzou, na het verscheiden van
laatstgenoemde, het door onze voorouders zoo zeer geliefkoosde stuk, eveneens
uit het geheugen geraakt zijn, hadden niet eenige Academieburgers (dezelfden
die op den 4deD December des vorigen jaars den Lucifer voordroegen) Uuyde-
oopers treurspel op den avond van lldcn Maart 11. aan de vergetelheid ont
rukt.
Bij den opregtsten lolbij de billijksle erkenning der prijzenswaardige po
gingwaar vaderlandse!) kunstgevoel de taak, door hooger geplaatsten ver
zuimd, zooveel krachten, omstandigheden, gelegenheid toestaan, aanvaardt,
zij eene algcineene aanmerking vergundomtrent de opvatting van het ka
rakter des hoofdpersoons. Wij vermijden gaarne eene vergelijking tusschen
dezen en Luciibr, voorgesteld door denzelfden, die nu Achilles voordroeg
naar ons oordeel beide nog al uiteeuloopend niettegenstaande zoo weinig ver
schil in de uitvoering, en bepalen ons bij het bedoelde stuk.
Waren wij bij eene gewone tooneelvoorstclling tegenwoordig geweestwij
zouden mogen vallen op de persoonlijkheid zelve, op gestalte, standen en
gelaatstrekken en zouden meeneu in ons goed regt te zijn, door te wijzen b. v.
op den zwarendiepen toon van de stem des voedsterlings, tegenover het loo-
gc re en meer frissche geluid van den grijzen Phenix, want de declamatie
verheft het ligchaam tot een voorwerp van kunstin het tegenwoordig ge
val zou zulks onvoegzaam wezendoch waarover wij onze spijt mogen te
kennen geven, is Achilles te zeldzaam als den opvliegenden, overmoedigen
bfuischenden jongeling, maar veeleer als een tragen, knorrigen ouden man ge
zien te hebben. Achilles is eene rol voor een jeune premierniet voor een
père noble. Achilles moet rad van tong zijn hij zegt meer dan hij meent
en spreekt harder woorden dan zijn gemoed en verstand kunnen verantwoorden.
Hij is spoedig gekrenkt en in zijne woede onnadenkend: als zedelijk wezrn
staat hij vrij laag. llij is een beminnelijke dolleman, op wiens hoofd groit
toezeggingen rusten een levend vaandelde oogappel des legers en Agamem
non onontbeerlijkdie zelf zich vernedert zoete broodjes voor den driftkop te
bakken dit alles weet hij, en zeker van zijn zwaard, van zijne noodwendig
heid overtuigd, toont hij nog veel meer luim dan hij eigenlijk heeft en regt
heeft te hebben, eindigt, om zich kras te houden, met eene soort van rol
voor zichzelven te spelen, van welke dwarse gesteldheid hij zijn halsvriend
alleen rekenschap geeft (vs. 574), en volhardt roekeloos tegen zijne meerderen.
Ziedaar Achilles. Heeft de uitvoering aan dezen omtrek voldaan? De plaats
verbiedt ons de voordragt in bijzonderheden te ontleden, waarvoor misschien
ook een enkele avond niet toereikend zou wezen; wij staan alleen stil bij de
verzen 210230 en laten aan de beslissing van ervarener over of in deze al
de onstuimigheid, de scherpe spot is gelegd geworden en de gang gehouden,
welke in het karakter behooren te worden in acht genomen en of de vaart
der angstigste belangstelling in de slepende voordragt o. a. der volgende regels
werd uitgedrukt:
Hoe gaat het heeft mijn vriend van zijnen moed reeds blijken
Gegeeven hebt gij reeds den vijand af zien wijken
Verklaart de zege zich voor ons en is de vloot
Door deezen bijstand al beveiligd uit den nood
Achilles zou eigenlijk, vermannelijkt, moeten gespeeld worden op de wijze,
die M1Ic Rachel den naam van petit démon heeft doen gevenen vele der
regels zouden behooren te worden weggesmetenop welke nu werd gedrukt,
aan welke de vertooner nu als 't ware hangen en vastkleven bleef, en bij
gevolg een gewigt leende, dat het karakter in deszelfs geheel benadeelde.
Tot beter verstand onzer mcening voge hier eene aanhaling uit Corvers Aan-
teelieninyen. »Ik kan hier niet vo irhiju te onderrichten van hetgeen
bij de eerste vertooning van het bovengemeld treurspel voorviel. Punt
(die zekerlijk nooit de lliade van Homerus gelezen had) kwam, voor het
begin van het stuk, gekleed in zijn Romeinsch pak, over het tooneel wan
delen: hij had eene groote zwarte paruik met twee staarten, waarvan hein
de eene over de borst en de andere over den rug hing, op het hoofd, en
had zich, met kurk of Oostindische inkt, twee knappe moustaches genaakt.
Jacobus Jordaan een excellent acteur, die toen ook toevallig over het too
neel wandelde, Punt dus toegetakeld ziende, begon te lagchcn. Punt vroeg
hem: waarom lachje, Koos? Jordaan antwoordde hem: om mijne eigene dom
heid. Waarin bestaat die? hervatte Punt. Dat ik, antwoordde Jordaan mij
altoos tot nu toe verheeld heb, dat Ulysses een verstandig en doorslepen man
is geweest, maar dat ik nu moet bekennen het tegendeel te vernemen, <n
dal hij een volslagen gek was. Hoe dat? vroeg Punt. Wijl, hervatte
Jordaan, bij zooveel moeite deed om, toen Achilles zich onder de maagden
aan het hof van Lycomedes bevond alwaar zijne moeder Thetis hem verbor
gen had, als een koopman te verkleedenen een helm, zwaard en schild!
bij zijne waren voegde, door dewelke aan te grijpen Achilles ontdekt wierd
daar hij hem direct, zonder zoovele omstandigheden, aan zijne groote zwarte
leeuwharen en aan zijne moustaches, onder zooveel maagden, ligtelijk onder
scheiden kon. Punt zweeg stil, ging direct naar zijn kleedkamertje, waschte
de moustaches af en zette in de plaats van de groote zwarteeene groote ge
poeierde vosjes paruik op, en kwam dus weer op het tooneel wandelen, zeg
gende tegen Jordaan: is het nu beter naar uw zin? die hem antwoordde:
ja, nu lijkt gij meer naar Achilles; maar boe kwaamt gij straks aan die
idee? Punt zei: om hem ontzagcbelijker te doen schijnen, wijl ik zeer jong
vertoon. Hoe jonger aanzicht voor Achilles hoe beter, hervatte Jordaan; ja,
al is er zelfs iets vrouwachtigs indit kon voor Achilles geen kwaa 1en
vooral ligt van gang, wilt gij hem wèl verbeelden." (bl. 22j.
Beter voldeed Patroclus, maar ook hoeveel gunstiger bedeeld door de natuur en
minder afhankelijk daardoor van de eischen der kunstZijne lyrische alleenspraak
was gewis het beste dat wij hoorden, doch in zijne verwijtingen (v. 530573)
lag te weinig zachtzinnigheid, te weinig liefderijke en bewogene vriendschap,
hetgeen Achilles eer verstoren moest dan tot de vertrouwelijke belijdenis die
volgt uitlokkenen wij zouden hier over zijn gebarenspel uitweiden en hem
met Alcimus ten dezen opzigte prijzenwaren wij niet steeds overtuigd van
de waarheid van wat wij elders betoogden »de gebaren zijn van de kleeding
afhankelijk. In plaats van de handen aan den rijken gordel te brengendie
Othello's lendenen siert, heeft Talma, in de omstandigheid door Madame
de Stael geboekt, zijne duimen zeker niet aan de zakken van zijn vest gehan
gen; de geste is evenwel letterlijk dezelfde. Maar waarom verkeerd, waarom
bclagchelijkOmdat de bekwame declamator nooit eene geste maakt, die
niet kan gewettigd wordenomdat het hrengen van de hand aan den gordel
waarin de ponjaard steekt, een teekeneen symbool was; omdat eindelijk
de vestzak waarschijnlijk niets anders dan de gedachte aan rappé bij een
Franschen toehoorder had doen ontstaan. Men meene niet dat iemand in
gezelschap verzocht een gedeelte van den Misanthrope tereciteren, dezelfde
gesticulatie moet en kan gebruiken, als die welke hem zou te dienste staan,
ware hij getooid in het pak der hovelingen van den grooten bodewijk. Herin
neren wij ons slechts den arm, rustende op den hoed met pluimen en den stok
met den stevigen knop van zwaar zilver, waar de hand zoo lang en zoo gaarne
op verwijlt. En dan de antieke rollen: Agamemnon, Mithridates, Caesar!..
Het gebarenspel regele zich naar de kleeding, het cosluum wijze het den weg,
en de noodzakelijkheid, de noodzakelijkheid alleen, brenge bet in beweging."
Wij kunnen bezwaarlijk het spel van al de leden des gezelschap aan een
naauwlettend onderzoek onderwerpen te meer daar onze beoordecling gro>
tendeels zou nederkomen op hetzelfde als wij zoo vrij waren ieeds vroeger me
de te deelendoch mogen evenwel niet nalaten de beide heerenmet de rol
len van Phenix en Ulysses belastte waarschuwen voor eene manier van de
clameren welke, zoo ergensbeter den kansel voegen zou dan het tooneel.
Eene algemeene en laatste aanmerkingwelke mogelijk de kunstlievende
vrienden eenigzins pijnlijk zal vallen, maar welke wij toch in hun eigen be
lang niet willen onderdrukken, betreft de gebrekkige wijze, waarop het stuk
werd van buiten gekend, des te bedroevender, dewijl deze voorstelling zoo
veel minder dan die van den Lucifer, (welke toch ook ten dezen aanzien
te wenschen liet) er den bijval des algemeens door verwierf. De vertoo-
ners gevoelden zich belemmerd, de invloed op de uitvoering was meei-
malen ziglbaar, de verzen werden al te veelvuldig verminkt. De moeije-
lijkheid van het loeren, de stroefheid des gedichts aarzelen wij als veront
schuldiging aan te nemen; is men de zaak niet genoeg meester, men stelle
de vertooning liever uit dan zijne pas zoo eervol gewonnen sporen te wagen.
Zoo heeft, tot onze groote teleurslelling, Alcimus zich ditmaal dm reen
misgundwelken hij met eenparige stem in den rei der Luciferisten rcjt-
vaardig verworven had.
Toen wij de spelers in hedendaagsche klecding weder zagen opkomen van
achter het witte afschutsel en treden over het lage orkest, terwijl de talrijke
schaar digt op hen aangedrongen zat, en onderscheidene jonge heertjes eene
soort van ondoorschijnend voetlichteven lastig voor de eerste rijen als hin
derlijk voor de rccitatoren, daarsteldenbewonderden wij nog levendiger den
edelen moed van de in zoo menig opzigt ondankbare poging, ten voordceleder
vaderlandsche letteren en uiterlijke welsprekendheid. Reeds nu had men ge
stuit op het bezwaar van vrouwelijke personen en was de rol van Brisi ïs uit
het stuk geligt geworden. Eenige dichtregels gingen ter verduidelijking de
bekende alleenspraak van Achilles vooraf; doch waarom, zoo er middel en
reden bestond het publick ook ten aanzien van eenige théatrale waarschijnlijk
heid te bevredigen, waarom dan niet in het vijfde bedrijf een persoon inge
vlochten, wien Phenix zijn verhaal kon slijten? Doch niemand eischtc meer
dan waarop de vertooners aanspraak maaktenen het gedurig ruischen
door de zaal der telkens omgcslagene blaadjes der libretti getuigde van de
algemeene belangstelling en aandacht. Wij voorzien echter, dat het gezel
schap het niet met volledige stukken te geven zal kunnen volhouden zich
gedwongen zal zien tot losse bedrijven en afzonderlijke gedichten deszelfs toe-
vlugt te nemen en hierdoor den aard van deszells oefeningen uit te breiden.
De eenheid, hooren wij klagen, er van te breken! Maar bij zoodanige ver
scheidenheid zal, vertrouwen wij, het publiek geenszins verliezen, en verlaat
het gezelschap daarbij de lang betredene baan des reciets meer en meer voor
die der natuur, der waarheid en der oorspronkelijkheid, het zal eene hulde
verdienen onze tegenwoordige zoo veel te boven gaande als de daad overtroffen
wordt door de bedoeling.
Ley den 13 Maart 1845. Ingezonden