I>UITEj\LA]NDS€HE BERIGTEN. denkbeeld te laten varen, en eene proef te nemen, geschikt om door wisse ling en wrijving van denkbeelden het onderwerp tot rijpheid te brengen. »Zonder het onbewezen gezegde, dat die in 1842 aangebodene nieuwe ont werpen op een geheel ander begrip berusten dan hetgeen de grondwet cischt of gedoogt te kunnen beamen, bleek het niettemin, dat de Regering, in 1841, goed gezien bad, toen zij meende, dat men het bestaande eerst voorloopig moest regelen, ten einde later, meer bezadigd, en door de uitwerking van bet verband voorgelicht, eene voldoende organisatie te beproeven. «Trouwens werden de latere wets-ontwerpen zoodanig door de Sectiën der Tweede Kamer beoordeeld, dat het in beraadslaging brengen nnttelooze moeite zoude geweest zijn, en er niet overbleef dan dezelven in te trekken. «De grondwet gebood intusschen zoo bepaaldelijk, dat de zaak bij de wet moest geregeld wordenen de Kamer zelve nam zoo zeer elke daartoe geschikte gelegenheid te baat, om op de afdoening aan te dringen, dat de Regering zich aan pligtverzuim zou hebben schuldig gemaakt, indien zij onbepaald lang gedraald had, en mede indien zij, halsstarrig en te vergeefs aan het vroegere hechtende, niet getracht had aan deze zaak thans werkelijk den vorm en het wezen eener meer afdoende regeling te geven. «Vandaar de aanmerkelijke wijziging van het thans aangebodene, in verge lijking met bet vroegere. sliet uitstel en het voorloopig onderzoek hadden die gunstige zijde, dat zij de zaak, door eene voorafgaande veelzijdige beschouwing, tot meerdere rijpheid bragt: en hoedanig dan ook over de vroegere ontwerpen worde gedacht, zal men wel willen erkennen, dat de Regering, wilde zij werkelijk deze wetten tot stand zien komen, den vroeger ingeslagen weg moest verlaten, eri hierdoor van hare strekking deed blijken om aan billijk geachte verlangens of gegrond geachte redeneringen te gemoet te komen. «De staatsregeling bleef sedert twee jaren wel dezelfde, maar niet de inzig- ten van velen over de politische behoeften. Eene gezonde staatkunde eischte gebiedend om in die behoeften te voorzien, zonder de hoofdbeginselen te ver zaken, waarop ons staatsregt rust, of welke de Regering voorstaat. »De vraag, of eene overweging der aangebodene ontwerpen tijdig en gepast is, zal wel aan geenen redelijken twijfel onderhevig zijn, wanneer een artikel der grondwet het gebiedende dcrzelve voorschrijft. »Te beweren, dat de grondwet zelve eerst moet veranderd worden, is be ginnen, met zich niet aan de bestaande grondwet te onderwerpen. Onver schillig of het wenschclijk zij, daarin verandering te maken, moet zij, zoo lang de verandering niet bestaat, getrouw worden nageleefd. De vermeende noodzakelijkheid, om niet te bevestigen, wat men afkeurt, kan bezwaarlijk in aanmerking komen, daar waar bet slechts de toepassing van een voorschrift geldt. Het is ons niet veroorloofd op den voorgrond te stellen, dat de grond wet hierom hinderlijk is, en men dus elke van die grondwet uitgaande wet geving verwerpt: zoo al, zou dezelve door de Tweede Kamer verworpen worden, vóór dat de grondwet een ander beginsel in de plaats bad gesteld. »Te beweren, dat de veranderingen, welke art. 6 en 128 (het, in het voor loopig verslag alsmede aangehaalde art. 132 onderging, is dcszelfs inhoud, geene verandering) der Grondwet in 1840 ondergingen, slechts sommige punten aan de wet onderwerpen, kan, op zich zelf beschouwd, aanleiding geven tot bezwaren tegen eenige onderdeden der aangebodene wets-ontwerpen, maar niet tegen die ontwerpen in derzelver geheel. »Die bedenking zal ook bezwaarlijk wezen, bij het besef, dat de Grondwet spreekt in algemeene bewoordingen, zonder de bijzonderheden aan te duiden, die men door het woord sommige schijnt te bedoelen. «Vermits de andere punten van bezwaar tegen het verkrijgen van uitkomst niet worden aangeduid, is men niet bij magte, er de waarde van te beoordrelen. «Dat de adviezen der Provinciale Stalen, niet naar cisch van art. 128 der Grondwet zijn'ingenomen, wordt gezegd, zonder aan te toonen waarin de verkeerde handelwijze zou hebben bestaan; zoodat men in zoo verre, ook hier niet in staat is, een antwoord of eene opheldering te geven. Zoo veel is zeker, dat de Regering het advies van alle Provinciale Staten alvorens de onder havige wets-ontwerpen voor te stellen, heeft getracht in te winnen, namens allen in het advies, omtrent het punt, behandeld bij art. 128 der Grondwet, kenbaar gemaakt; slechts zijn de notulen der Staten van Gelderland niet geresumeerd. Doch omtrent eenige andere onderwerpen zoo als, b. v., de verdeeling van bet platte land der provinciën in kies districtenhet bedrag van den census, enz., had de Regering gewenscht almede het gevoelen der Staten van de provinciën te kennen. Allen hebben hetzelve kenbaar gemaakt, met uitzondering van eene provinciedie van Gelderland. En daar ook Gede puteerde Staten dier provincie er bezwaar in vonden omin den gegeven stand van zake, bun advies dienaangaande mede te declen, en men niet bij magte was orn of de Provinciale of de Gedeputeerde Staten tot die mededeeling te dwingen, bleef er niet overig dan dezelve door het advies van den Gouverneur te doen vervangen. Hierin bestond te minder bezwaar, aangezien de Grond wet niet voorschrijft, wie, ten aanzien dier nevenpunten, moet worden geboord. «Het was der Regering intusschen aangenaam te ontwaren, dat de meerder heid der leden van de Kamer de hierboven gemelde geopperde bezwaren niet deelde. Zij mag dan ook vertrouwen dat de Kamer, de waarde der wets ontwerpen op zich zeiven beoordeelende, haar behulpzaam zal willen zijn, om aan de verpligting, bij art. 6 der Grondwet, opgelegd, te voldoen. «Men is bereid om meer opzettelijk met de Kamer te onderzoeken, of dat 6dc artikel, als het hoofdartikel te beschouwen is, en mits dien in hoeverre, en tot welk eene mate, art. 130 opzigtelijk deze ontwerpen daaraan onderge schikt kan of moet worden gemaakt. Volmondig wordt erkend, dat de betrek kelijke waarde dier beide artikelen voor verschillende tegenstrijdige uitleggin gen vatbaar is. Van daar dan ook, dat de Regering vrijheid vond om bij eene zaak, die zoo geheel van de uitlegging afhangt, en die mitsdien de banden van den Wetgever vrijlaat, in tegenstelling van hetgeen in 1842 plaats greep, maar in overeenstemming met hetgeen de meerderheid der leden toen wen- schelijk achtte, de zaak zoodanig uit te leggen, dat de wetten zeiven er ontegenzeggelijk een beter aanzien door verkrijgen en meer omvattende worden. «Alvorens nu tot de beantwoording der bijzondere bedenkingen, of voor stellen tot wijziging van bet aangebodene over te gaan mag het gevoel van leedwezen niet worden onderdrukt, dat men hij de mededeeling dier beden kingen of voorstellen nu voor het eerst op eene zoo min wenschelijk geacht wordende wijze, van het gebruik afweek, om de motieven aan te duiden, waarom eene bedenking gemaakt of eene verandering verlangd wordt. De Regering tracht bet gemeen overlegdoor eene voorafgaande wisseling van denkbeelden, te bevorderen. De grondwet wil een voorloopig onderzoek in de sectien, ten einde, door een tijdig bekend maken met de bezwaren tegen een ontwerp, tijdige gelegenheid tot verbetering te geven. Rij het streven naar een gemeenschappelijk doelis het voor allen even wenschclijkhet voor of tegen toe te lichten. De ervaring leerdedat dit de gewenschte uitwerkselen opleverde. Bij het volgen van dien weg, kan de Regering het alleen zich zelve wijten, wanneer zij geen gehoor geeft aan gegronde bezwaren. En juist nu bet eene zoo hoogst belangrijke aangelegenheid, als de onderhavige, geldt, wijkt men af van datgene, wat (hoedanig ook voor het overige over de wijze van onderzoek moge worden gedacht) in staat moest stellen om eene wet zoo goed of gewenscht mogelijk te maken. Het zal niet worden ontkend dat de taak der Regering hierdoor veel moeijelijker wordt. Het gebrek eener argu mentatie toch, voor hetgeen als eene verbetering wordt opgegeven, maakt het soms onmogelijk de voorgestelde verbetering naar waarde te schatten. Bij ontstentenis van redenenmoet men die zelf opsporen en zal danbij mis tastingnoodeloos, en zijns ondanks, aanleiding tot nieuwe bezwaren geven. «De Kamer zal het dan ook wel ten goede gelieven te houden, wanneer deze of gene bedenkingen niet genoegzaam begrepen of gewaardeerd worden. Desniettemin bevlijtigde men zich het eenvoudig summier gestelde, opzette lijk en naar vermogen te overwegen; terwijl het verlangen hen bezielde om eene steeds wenschelijke overeenstemming van gevoelen en oordeel te bevorderen." Heden hebben de afdeelingen van de Tweede Kamer der Staten-Generaal zich bezig gehouden met het onderzoek van een nieuw voorstel van bet Regle ment van Orde der Kamervan het ontwerp tot wijziging van hoofdstuk IX der Staats-begrooting en van dat strekkende tot aanvulling van de begrooting voor 1844 en 1845. Morgen zullen de afdeelingen der Kamer zich werderom bezig houden met de voordragt van wet tot aanvulling der middelen over 1844 en 1845 en tevens een aanvang maken met het onderzoek van het wets-ontwerp, nopens geneeskunde. De centrale afdeeling zal almede eene bijeenkomst houden. ROTTERDAM, 9 Februarij. Op den lslen dezer werd op het etablissement te Feyenoord van stapel ge laten de grootste stoomsleper, welke voor den Middel- en Boven-Rijn is gebouwd. Met den bouw van dit schip, lang 54, en breed 10 Nederlandsche ellen, is in de maand October 11. begonnenen de stoomwerktuigenbestemd om 300 paardenkracht op te leveren zijn reeds ver genoeg gevorderd om met de opstelling daarvan een begin te kunnen maken. Dit stoomschip is bestemd om de schepen met steenkolen den Rijn op te slepenmen verwacht dat dit met minder kosten kan geschiedendan zulks door paarden kan gedaan worden. Mogt zulks zich bevestigenzoo zullen ook de gewone houten Rijn schepen voordeel vinden om zich door stoomslepers den Rijn op te laten sle pen. De ketel van dezen stoomsleper is met dit doel ingerigtom daarin gewoon Roergruis te kunnen brandenin plaats van de zoo kostbare grove steenkolen. DORDRECHT, 10 Februarij. Ten gevolge van de ingevallen vorst, vertoont zich heden weder veel drijfijs op de rivier voor deze stad en is daardoor voor het oogenblik de scheepvaart andermaal gestremd. AMSTERDAM 10 Februarij. Het Britsch en buitenlandsch Bijbelgenootschap te Londenmede gevestigd te Amsterdambeeft beslotenzijne Hollandsche uitgaven vroeger te Lon den en Brussel gedruktthans hier te lande te doen vervaardigenen het drukken van 10,000 Luthersche Nieuwe testamentenbij concurrentie opgedragen, aan de Heeren Metzier en Basting, Boekdrukkers te Amsterdam, ZWOLLE, 6 Februarij. 11. M. de Koningin heeft aan de alhier gevestigde Vronwenvereeniging tot bevordering van werkzaamheid en welstand onder de geringere volksklasse alhier ƒ150 doen toekomen. OOiT'IlïDIE. De berigten uit Engelsch Oost-Indië, tot den lstea Januarijaangebragt, melden onder anderen, dat de nieuwe Gouverneur Sir Henry Hardinge voort ging met een regeringstelsel van bevrediging te volgen, lijnregt strijdig met dat van zijnen oorlogzuchtigen voorganger. Hij had zich daarom ook reeds zeer populair gemaakt, en men verwachtte van zijn bestuur een nieuw tijdperk van vrede en voorspoed voor flindostan. De diepste vrede en rust heerschten reeds in de uitgestrekte landendie aan zijn gezag onderworpen warcD.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1845 | | pagina 2