LEYDSCHE
MAANDAG, 6 JANUARIJ.
BINNENLANDSCHE BERIGTEN.
De Courant wordt MaandagWoensdag en
Vrijdag uitgegeven. Die van Maandag komt
De Prijs der Courant is f 13 in liet jaar;
de afzonderlijke nommers worden tegen 10
Centen afgegeven.
LEYDEN, 4 Januarij.
Te Vreeswijk heeft men den lsten dezer een aanvang gemaakt, om de rijtui
gen met eene pont over te zetten. Het ijs heeft nog de dikte van 23 tot 28
duimen. Het was in de laatste 48 uren 9 duim gewassen. De staat der
dijken en verdere waterkeeringen zijn behoorlijk in orde. Te Wageningen
te Wijk en te Schalkwijk zit het ijs nog vast. Van het punt van scheiding
tusschen AVaal en Nederrijn tot aan het I,oo-veer is open waterverder bene
denwaarts zit het ijs vast. Men gaat voort met het stellen van noodkeeringen
op de laagste plaatsen. Het water was in de laatste 24 uren 47 d. gevallen.
Van het punt van scheiding tot aan het Gentsche Veer open water; verder
benedenwaarts vast ijs. Te Emmerik en Spijk blank water. Te Arnhem
was liet water in de laatste 24 uren 18 duim gewassen. Het ijs te Malbur
gen zat nog vast tot aan het Loo-veer. Bovenwaarts van Malburgen tot het
benedeneinde van Eldcn, blank water. Te Keulen was den 30steB December
zeer weinig d rij fijs.
'sGRAVENHAGE, 3 Januarij.
Een Koninklijk besluit van den 2den dezergeeft gelegenheid om de nog
onuitgelote 5 pCt. inschrijvingen ten bedrage van ƒ37,385,400, te verwisse
len in 4 pCts.
Deze verwisseling staat open van Woensdag den 8steBtot wederopzegging
toedoch in allen geval niet langer dan tot en met Dingsdag den 28steB de
zerdes namiddags ten twee ure.
Indien voor twintig millioen gulden is verwisseldzal er geen verdere
overschrijving worden toegelaten.
De prijs der 4 pCt. inschrijvingen met ingang van renten van 1° Oct. 1844,
wordt bepaald op 981 ten honderd, en wordt alzoo per 100 bijbetaald ƒ1.25,
mitsgaders een derde ten honderd voor het verschil van 5 op 4 ten honderd
van Oct. tot uit. Januarij 1845.
Handelaars, Makelaars en Commissionairs genieten pCt. courtage.
De centrale afdeeling der Tweede Kamer der Staten Generaal heeft thans
bekend gemaakt haar voorloopig verslag omtrent de wets-ontwerpen ter uit
voering van art. 6 der grondwet.
Ten aanzien van dezelven nu is in alle afdeelingen, waar doorgaans 40 le
den tegenwoordig waren, vooral de vraag geopperd, of de overweging wel tij
dig en gepast ware. Het ontkennend antwoord werd hoofdzakelijk door de
volgende gronden ondersteund.
Vooral in deze stukken, waarover de ontwerpen loopen, behoeft de grond
wet zelve verandering. Men zou deze noodzakelijkheid miskennen of verbloe
men, men zou bevestigen wat men afkeurt, wanneer men de werking eener
te dezen aanzien hoogst gebrekkige grondwet hielp regelen.
AVelke beginselen men ook bij de regeling der politiscbe bevoegdheden,
waarvan bier spraak is, aannemelijk keure, de grondwet blijft steeds aan een
goed stelsel of aan een goed zamenhangend geheel van wetgeving hinderlijk.
Op verschillende punten, 't zij door de grondwet onmiddellijk, 't zij vol
gens haar door de reglementen gebondenschijnt eene overweging der voor
gestelde ontwerpen tot geene uitkomst te kunnen leiden.
De meerderheid deelde deze bezwaren niet. Volgens baar oordeelmoest
men in allen geval onderzoeken, of art. G zelfs te beschouwen is als het hoofd
artikel, 't welk, bij de herziening van 1840 in de grondwet gebragt, alle
vroegere grondwettelijke voorschriften in dier voege beheerscht, dat al wat
in deze met art. G mogt strijden, voor het nieuwe artikel moet wijken. Zoo
dat den wetgever volkomene, of althans genoegzame vrijheid is gelaten, om
een stelsel naar goedvinden op te rigten.
Die leden der meerderheid, welke aan art. 6 eene zoo volstrekte kracht niet
durfden toekennen, en hun wensch naar eene voorafgaande herziening der
grondwet niet ontveinsden, betoonden zich evenwel geneigd om, des noods,
eer die wensch werd vervuld, tot de voorgestelde wetgeving mede te werken.
Hierop is ook door de eerstgemelden leden, met uitzondering van eenigen,
die zich geheel onttrokken, in de overweging der ontwerpen getreden, met
verklaring nogtans, dat zij, in het voorloopig onderzoek met de meerderheid
mede gaande, niet willen geacht worden, 't zij van hunne grondwettelijke
bedenkingen, 't zij van hunne overtuiging, dat het nuttelooze arbeid is, af te zien.
Behalve een aantal aanmerkingen en voorstellen tot verduidelijking der re
dactie, wordt onder anderen opgegeven, als door de leden verlangd:
1°. Nopens de deelneming aan plaatselijke en provinciale besturen.
Uitstrekking van bet verbod van niet benoembare personen. Verlangen
om de leden van den gemeenteraad door de stemgeregtigden regtstreeks te doen
kiezen. De burgemeester moet hier, zoo min als in de steden door konink
lijke benoeming lid van den raad worden. Herziening der gemeentelijke
verdeeling. De kleinheid veler gemeenten brengt noodeloozen, kostbaren
omslag te weeg.
2°. Omtrent de Stemgeregtigden in de Sleden.
Algemeen wordt verlangd dat de vergadering, daarbij vermeldopenbaar
zij. - Eenige leden achten de instelling van twee kiezerscollegien wenschelijk,
één voor den raad, en één voor de Provinciale Staten. Het getal der kie
zers verlangt men te zien uitbreiden, en tot maatstaf aangenomen, niet het
getal der raadslieden, maar dat der stemgeregtigden. Tot ondersteuning
van het gevoelen, dat oprigting van een tweede kiezerscollegie noodig is,
wordt aangemerkt, dat leden van den raad vooral niet als kiezers voor de
Provinciale Staten mogen worden uitgesloten. De vergaderingenwaarvan
in art. 24 en volgende sprake is, met open deuren te houden.
3°. Aangaande het Stemregt ten platten lande.
Men verlangt dat de leden der Provinciale Staten door de stemgeregtigden
worden gekozen. Men verklaart zich tegen gekozen kiezers; doch in allen
geval behoort de kiezers-vergadering publiek te zijn. Men verlangt regt-
streeksche keus, en stemming bij oproeping.
4°. Nopens de bijzondere wetsontwerpen.
Algemeen verlangt men mededeeling van de adviezen der Provinciale Staten,
om de beginselen der districtsverdeeling te kennen. De kiesdistricten acht
men doorgaans te klein. Dit doet invloed van plaatselijke bekrompenheid en
bestendig overwigt van een of eenige weinige personen duchten. Met het
voorgestelde beginsel van den census kan men zich evenmin vereenigen. Het
leidt tot verkeerde, ja ongerijmde gevolgen. Men wenscht de gronden te
kennen: 1°. der reden, naar welke in iedere provincie door de standen wordt
gekozenen 2°. der bepaling van het geheele aantal der leden van de pro
vinciale vertegenwoordiging. Zonder deze kennis vermag men noch te beoor-
deelen wat bestaat, noch de voorgestelde wijzigingen.
Noord-Braband.
Het getal der leden schijnt, vergeleken bij dat in andere provinciën, te
klein. Van de verdeeling tusschen de standen wist men geene voldoende re
den te geven. Ook niet van die tusschen de steden. De districten komen te
klein voor.
Gelderland.
Op de verdceling der kiesdistricten zijn vele. aanmerkingen gemaakt. Men
vraagt dus, door wien de voorgedragene verdeeling der districten voor de
provincie Gelderland en de census is opgemaakt en voorgedragen; als ook
eene lijst der bevolking van de districten, ten einde met kennis van zaken
te kunnen oordeelen, of de verdeeling en rangschikking der districten in
overeenstemming is gebragt met de bevolking.
Noord-Holland.
Een blijk van de verkeerde gevolgen, waartoe het beginsel van den census
leidtvindt men in hel verzoekschrift van den Burgemeester van Hoogcarspel.
Groningen.
In deze provincie beklaagt men zich vooral over het geringe aandeel, dat
het platte land heeft in de keuze van leden der Staten. De ridderschap der
provincie, daar voorheen als politische stand onbekend, bestaat uit 27 leden.
Deze met hunne familiën zamengesteld, verkrijgt men welligt een aantal van
300 personen. De eenige stad telt omstreeks 34,000 inwoners. Ridderschap
en stad kiezen ieder 12 leden der provinciale vertegenwoordiging, en bet
platte land met 142,000 ingezetenen 16! Men vergelijkt de opbrengst in
de belastingen van het platte land met die der andere standenen den
census ten platten lande, met dien in de stad. Ter provinciale verga
dering worden vooral belangen van het platte land behandeld. Deze be
denkingen schijnen de aandacht des gouvernements in hooge mate waardig.
Men wenscht achter elk der voorgestelde ontwerpen de bepaling te zien opne
men, dat geene der voorgestelde wetten kunne worden ingevoerd, dan na
bekrachtiging van alle. Men zou in stuksgewijze invoering niet kunnen toestemmen.