1°. Moet hij zijne verwondering uiten daarover, hoe toch diegenen, die l
zoo zeer doordrongen zijn van eerhied, die zoo zeer hechten aan pligtplegingen
en beleefdheider toe komen zullen omnadat er sedert 1815 is geantwoord
op de Troonrede, in 1844 op eens te zwijgen.
2°. Twee voorname feiten, die hier opgehaald zijn, bestaan in het gebeurde
met de Adressen van de Heeren Corver Hooft en Lehon in 1829, en van het
geacht medelid van Dam in 1835. Maar het blijkt, dat in beide die zaken aan
de Tweede Kamer niet eerder kennis is gegeven van de afstemming door de
Eerstedanop den dag der sluitingzoodat die voorbeelden in geenen deele
pleiten voor het geval hier aanwezig.
3°. Men heeft veel gesproken over art. 79 der Grondw. Maar laten wij
toch de zaak uit het ware oogpunt beschouwen. Nu, in 1844, vindt de Eer
ste Kamer zwarigheid om zich met het Adres te vereenigen en zal het nu
niet verstandig wezen, dat ieder ligchaam afzonderlijk haar Adres aanhiede? i
De geest, die de Tweede Kamer bezielt, behoeft immers niet altijd eenstem
ming met de Eerste te zijn, en is dit ook niet. De redenaar beantwoordt
kortelijk den Spreker uit Noord-Braband (Mutsaers). Men deelt den wensch
tot herzieningmaar vindt het denkbeeld nog niet algemeen genoeg uitgedrukt.
Maar Lij moet dien spreker vragenof hij niet denktdat als de 3 millioen
inwoners van Nederland niet eenstemmig zullen denken over den aard eener
Grw. en het nut barer herziening, of dan niet die herziening zal achter
wege blijven tot op den jongsten dag, en of men niet veeleer moet beproeven j
of niet de Vertegenwoordigers het eens zijn over die punten Die tijdendat i
een geheele natie doordrongen zal zijn van constitutionele begrippen komen
nooit en dan komt de herziening ook nooit.
Ten tweede heeft dezelfde spreker met nadruk het gevoelen uiteengezet, dat
de Eerste Kamer is een bolwerktusschen de Kroon en de Kameren dat
dus de Eerste Kamer het regt heeft om de Tweede Kamer te sluiten, wanneer
deze zich zou te buiten gaan. Maar, ZEd. Mog. heeft daarbij geheel vergeten
de zoo waarachtige distinctie, reeds door den eersten spreker van heden morgen
(Thorbecke), en door den geachten spreker uit Gelderland, naast mij gezeten
(de Kempenaer), zoo duidelijk ontwikkeld, de distinctie tusschen voorstellen en
adressen; tusschen voorstellen van wet, waarop de Koning eene bewilliging
moet geven of weigeren; of adressenwaaromtrent niet eens, strikt geno
men de verpligting behoeft te berusten om te antwoorden. De voorstellen
kunnen niet door deze Kamer alleen worden vastgesteldmaar deze vergadering
kan hare wenschen in een Adres brengen voor den Troon. Ik hoop dus niet
zegt Spreker ten slottedat het besluit dezer Vergadering zal zijnachteruit
gang maar dat dit besluit op mijne hoop het zegel zal drukkendat die
58 mannen, hier afgevaardigd, wel bezield zijn van diverse opiniën, maar
dat allen vurig beoogen het heil van het land en de glorie van Willem II.
De Heer Gevers zegt lang geaarzeld te hebbenwelke stem hij zoude uit
brengen hij wil niet bcoordeelen of de Eerste Kamer vrij te pleiten is van
inconsequentie, na voorleden jaar cene gelijksoortige zinsnede te hebben aange
nomen. Drie wegen vindt spreker openóf het adres afzonderlijk aanbieden
óf nadere overeenstemming met de Eerste Kamer, óf aanneming voor notifi
catie. Tot de afzonderlijke aanbieding acht hij de Tweede Kamer volkomen
geregtigd. Maar zal men van dit regt gebruik makenna den ingekomen
brief van den Minister van Binnenl. Zaken? De openbare discussion over 15
hebben genoegzaam doen zienwat de meerderheid heeft gewild en ofschoon
spreker zich van die herziening niet zoo veel voorstelt als sommigen, heeft hij
zich gaarne gevoegd ten voorleden jaar en dit jaar bij de voorstanders, omdat
hij gelooft dat de overhelling naar eene herziening meer en meer veld wint
en omdat men dien stroom ten laatste niet meer zal kunnen stuiten. Spre
ker wil pogen om door wijziging, de zaak in overeenstemming te brengen met
de Eerste Kamer, wèl te verstaan niet door iets van 15 terug te nemen.
Maar iets moet cr gedaan wordenen het beste acht hij de tweede van de 3
bestaande wegen namelijk eenige nadere pogingen te bewerkstelligen om het
met de Eerste Kamer eens te worden.
De Heer Faber van Riemsdijk acht het nemen voor kennisgeving de eenige
geschikte weg in den tegenwoordigen stand van zaken en volgens de Grond
wet. Het reglement der Kamer spreekt nopens Adressen alleen van den vorm
van behandeling, niet van het regt om alleen te handelen. De Grondwet
ziet in de Staten-Generaal slechts één ligchaam. Wil men iets doen, men
behoort een geheel nieuw Adres te ontwerpen, en aan de Eerste Kamer te
zenden.
De Heer Kniphorst deelt dit laatste gevoelen.
De Heer Bruce is tegen de bloote kennisneming, en rekent de Kamer be
voegd, alleen te handelen. De Minister alleen blijft aansprakelijk voor het schrij
ven van den bewusten brief. Het is dus eene groote onvoorzigtigheid van zijnen
kant, den naam des Konings in de beraadslagingen te mengen. De spreker
acht het aanbieden van het Adres wenschelijk.
ln de Zitting van de Tweede Kamer van heden, is van Regeringswege
eene lijst van dispensation ingekomen, welke voor kennisgeving wordt aange
nomen.
Een aantal ingekomen verzoekschriftenvan fabriekanten uit 's Hertogen
bosch van handelaars uit Amsterdam Rotterdam en elderswordt naar de
Commissie verzonden.
Ingevolge het jongste besluit der Kamer, na de staking der stemmen, wor
den thans de beraadslagingen over het Ontwerp-Adres geopend.
De Heer Ancmaet verklaartdat hij bij zijn gevoelen blijft en tegen het
voorstel zal stemmen. Hij meent, dat niets de Tweede Kamer verhindert om
een afzonderlijk Adres aan te bieden; dat zij zich daardoor geen gezag
aanmatigt, maar gebruik maakt van de vrijheid, welke ieder bezit, om een
wensch aan den Koning mede te deelen. De spreker is echter van gevoelen
dat het voorgestelde Adres den wensch des Volks niet uitdrukt, daar een ge
deelte der Vertegenwoordiging zich voor eene Grondwet-herziening verklaart,
en het andere daartegen. Hij had zich gaarne met het eerste of tweede voor
stel vereenigd, doch kan aan het tegenwoordige zijne stem niet geven, daar
bet tot niets leidt.
De Heer van Goltstein bestrijdt het gevoelen van den vorigen spreker. Men
kan, zegt hij, thans zeer wel het tegenwoordige voorstel aannemen, ofschoon
men hetzelve vroeger verworpen heeft. Men is thans op hetzelfde standpunt
als voor de beraadslagingen. Het thans aanhangige voorstel is eene poging
om zich op nieuw met de Eerste Kamer te verstaan omtrent een Adres.
De Heer Verwey-Mejan beaamt ten volle het door den laatsten redenaar
gesprokene. Hij heeft echter een amendement op de derde zinsnede van het
thans in beraad zijnde voorstel te doendaar, volgens hemde redactie van
het oorspronkelijke voorstel eene onjuiste uitdrukking in zich bevat. De
Eerste Kamer heeft namelijk geenszins verklaart, niet in te stemmen met
eene Grondw.-herziening, maar zich niet te kunnen vereenigen met de uitdruk
king van den wensch daartoe. In dien geest wenscht de spreker het voorstel
gewijzigd te zien.
De Heer de Kempenaer doet opmerkendat de vraag niet isof het voor
stel op zich zelf volkomen goedkeuring verdientmaar of men zichin de
tegenwoordige omstandighedendaarmede kan vergenoegen. De spreker had
eene afzonderlijke aanbieding van het oorspronkelijke Ontwerp-Adres verlangd,
doch zal zich, daar de meerderheid zich daartegen verklaard heel't, in den
tegenwoordigen stand der zaak, met het aanhangige voorstel behelpen.
De Heer van Harencarspel verklaart zich tegen bet aanhangige voorstel,
voornamelijk omdat hij oordeelt, dat het gevoelen der Eerste Kamer daarin
niet genoegzaam is uitgedrukt.
De Heer Vcrwey-Mcjandaartoe door den Voorzitter uitgenoodigdformn-
leert zijn voorstel nader, en stelt voor, om de derde zinsnede van het
voorstel aldus te doen luiden: »Dc Eerste Kamer, daarentegen, zonder te
treden in het onderzoek omtrent het wenschelijke dezer herziening en verbete
ring in het algemeenvermeent met de uitdrukking van dien wensch zich
niet te moeten vereenigen[in plaats van De Eerste Kamer enz. vermeent
met dien wensch niet te moeten instemmen''1'] uit hoofde van art. 227 der
Grondwet."
Het voorstelaldus gewijzigdwordt alsnu in omvraag gehragten met
eene meerderheid van 28 tegen 26 stemmenaangenomen.
Foor hetzelve hebben gestemd dezelfde leden, welke zich, in de Zitting
van den lid™ dezer, voor het 4de voorstel hadden verklaard, benevens den
Heer van Naamen, welke toen tegen had gestemd.
Tegendezelfde leden als in de zitting van den lldcn dezer, behalve den
Heer van Naamen.
Het ontwerp van Adres zal nu, op de gebruikelijke wijze, aan de Eerste
Kamer worden toegezonden.
De beraadslagingen worden daarna geopend over de voordragt jvan wet
strekkende tot inkoop en aflossing van 3pCt. schuld over 1844.
De Heeren de Man, van Goltstein, Bruce en van Dam van Isselt hebben
achtervolgens verklaard, dat zij vroeger tegen eene dergelijke voordragt hebben
gestemd, omdat zij de verpligting tot jaarlijkschen inkoop dier schuld niet
konden toestemmen en omdat de middelendie daartoe aangewend moesten
wordenniet voor handen waren. Het gevolg daarvan wasdat men nieuwe
schuld tegen hoogere rente uitgaf, ten einde de 3} pCt. schuld in te koopen.
Wanneer zij ditmaal voor de voordragt stemdenmeenden zij echter te ken
nen te moeten geven dat zij dit deden onder voorbehouddat hunne ge
voelens over de verpligting ongekrenkt bleven.
De Heeren Gouverneur en van Rechteren vinden er bezwaar in om door
eene aanneming van de voordragt, zoo als dezelve was ingerigtde verpligting
van den Staat te erkennen tot jaarlijkschen inkoop van de 3[ pCts. schuld.
De Heer Luzac betoogde dat de Staat wel degelijk verpligt was tot den jaar
lijkschen inkoop der 3JpCts. schuld, en dat het besluit, waaruit die verplig
ting ontstaan is, een uitvloeisel van de in 1830 vastgestelde wet is. Dat
besluit heeft ten gevolge, dat jaarlijks bij de wet de inkoop werd bevolen en
kracht van wet erlangde. Gedurende 12 jaren heeft deze Vergadering dat
besluit als wettig erkenden hij gelooftdat het tijd wordtdat de minder
heid hare gevoelens te dezen opzigte aan die der meerderheid ten offer brenge.
Het wordt tijddat de regten der schuldeischers van den Staat als erkend
worden beschouwd, en dat de twijfel, die men jaarlijks oppert, een einde
neme.
De Heer van Dam van Isselt meent den laatsten spreker te moeten beant
woorden. Hij geeft toedat de minderheid verpligt isaan het besluit van
de meerderheid gevolg te gevenen het heeft hem tot een genoegen gestrekt
dezen morgen op te merken dat een Afgevaardigde uit Noord-Ilolland geoor
deeld heeft, dien weg te moeten bewandelen. Doch hij kan niet toestemmen,
dat de minderheid zich altijd door het besluit van de meerderheid gebonden
moet rekenenof dat de minderheid hare gevoelens aan die der meerderheid
altijd ten offer moest brengen. De redenaar herinnert den vorigen spreker
aan zijne eigene parlementaire loopbaanwaarop hij inderdaad roem mag
dragen. Nooit heeft hij zich door de besluiten van de meerderheid zoo zeer
gebonden gerekendmaar dat geëerde lid is zich zeiven steeds gelijk gebleven.
Het is dan op dien gronddat hij de onwettige bepalingen van het besluit
van 1830, die hij altijd bestreden heeft, niet als verbindend kan aannemen.
De Heer van Naamen meentdat de meerderheid der Kamer reeds te dik
werf begrepen heeftdat de thans voorgestelde inkoop verpligtend isdan