ïegeTing ?sn dê opsnfeare schuld, Tiar«r?fb b§ aene boodschap van g Maart
1843 aan die vergadering was aangeboden.
„Aanvankelijk bestond het voornemen, om met deze overweging ge
heel te verbinden, die, welke voor 1843, naar aanleiding van art. 197
der grondwet, jaarlijks ten aanzien van de schnld moet plaats hebben, ter
bevordering der belangen van de schuldeischers van den Staat; maar het
voordragen van eene nieuwe meer algemeene wet omtrent de schnld, alsnog
moetende uitgesteld worden tot er voorziening in's Rijks geldelijken toestand
plaats heeft, kan inmiddels niet verschoven blijven de vervulling van zoo
danige bepaalde verbindtenis, als welke ten aanzien van een gedeelte der
schnld bestaat.
„Dit is het'geval met de schuldbekentenissen rentende 3J ten honderd,
door het Amortiiatie-Syndicaat uitgegeven krachtens de wet van 47 Mei
1830 Staatsblad N°. 10), over welke een ten honderd van het uitgegeven
kapitaal tot inkoop voor 1843 moet besteed worden.
„Minder uitdrukkelijk, althans tot geene bepaalde som, bestaat er ver
bindtenis tot aflossing van schuldbekentenissen, rentende 4^ ten honderd, en
men heeft geoordeeld, dat de beschikking daaromtrent kan wotden uitgesteld
tot dat de nadere overweging omtrent de regeling van de openbare schnld
tot nieuwe voorstellen, In de tegenwoordige zitting, zal leiden; als waarbij
omtrent deze schuldbekentenissen ook maatregelen zullen in aanmerking komen,
„Dien ten gevolge, wordt aan de overweging van de Staten-Generaal aan.
geboden het ontwerp van eene wet, om als nog in den loop van dit jaar
eene som van 300,000 voor inkoop van schuldbekentenissen, rentende
3J ten honderd, te besteden.
De middelen tot het vinden van deze uitgave worden niet tevens aan
gewezen, maar zullen, volgens art. 2 van het ontwerp, een deel moeten
uitmaken van die, welke, blijkens aan de Staten-Generaal reeds gegeven
voorloopige openingen, zullen vereischt worden, om de geheele dienst van
1843 te dekken."
Ontwerp van wet houdende overschrijving voor wegen in friesland en Gro
ningen. Bij dit ontwerp wordt in overweging genomen, dat bij het 5de
hoofdstuk der algemeene staatsbegrooting over den jare 1842 (20ste afdee.
ling)toegestaan is eene som van 350,000 voor de bestrating der groote
wegen van de iste klasse in Vriesland en Groningen; doch dat de werken in
het gemelde jaar daarop aangewezen, deze som niet geheel hebben uiige
put, maar oaarop alsnog die van f 85,552 40^ beschikbaar is gebleven, en
dat dit beschikbaar gedeelte, benevens de som, op de staatsbegrooting van
1843 voor dezelfde objecten toegestaan, zal worden vereischt tot de verdere
voltooijing der bovengemelde wegen en de uitvoering der daartoe in 1843
beraamde werken; doch dat de werken en kosten in 1843 beraamd, niec
kunnen worden aangewezen op de begrooting van een vorig jaar, zonder
dat er vermenging van dienstjaren zoude plaats hebben. Het ontwerp bevat
slechts het volgende eenig artikel: „Van de 20ste afdeeling, onderdeel a,
van het 5de hoofdstuk der algemeene staatsbegrooting over den jare 1842
wordt afgeschreven, en op de afdeeling 20, onderdeel a, van het 5de hoofd
stuk derzelve begrooting over 1843 overgebragtde op bet eerstgemelde
hoofdstuk en afdeeling nog beschikoare gelden, ten bedrage van 85,552.40!,
welke voor de bestrating van de groote wegen der iste klasse in Vriesland
en Groningen daarin zijn begrepen." De memorie van toelichting is van
dezen inhoud
In den considerans van het aangeboden ontwerp van wet zijn de motiven
vervat, welke het vaststellen van zoodanige wet, noodzakelijk maken, wijl
anders de op de begrooting van 1842 nog beschikbare som voor den aanleg
der Vriesche wegen toegestaan, bij het afsluiten dier begrooting vrij zonde
vallen en niet meer tot het bedoelde einde zou kunnen worden aangewend
hetgeen nogtans ter voltooijing der wegen noodzakelijk is. Het bij deze wet
over te dragen beschikbare saldo der voor dit object b(j de begrooting van
1842 toegestane torn, is bij de Algemeene Rekenkamer geconstateerd; ter.
win men vermeent, dat de zaak zelve, als slechts eene bioore overdragt
betreffende, geene verdere toelichting zal behoeven."
ONTWERP VAN WET houdende vaststelling van de begrooting der kosten
voor droogmaking var. het Haarlemmermeer.
Wij WILLEM IIenz.
Alzoo Wij In overweging genomen hebben, dat bij art. 32 der wet van
den 5den October 1841, houdende instructie voor de Algemeene Rekenka
met, is bepaald geworden, dat gemelde Rekenkamer zoo min vóór als na
de betaling, eenige verevening tot stand zal mogen brengen, of eenige uit
gaven lijden, die niet op de begrootings-wetten of andere daarmede gelijk
staande wetten gegrond Is. Dat het dienvolgende thans noodzakelijk is, bij
zoodanig eene wet de uitgaven te regelen, welke worden vereischt voor
de uitvoering der werken tot droogmaking van het Haarlemmermeer, waar
toe bfl de wet van den aalten Maart 1839 eene geldleening van acht mil.
lioen gulden is vastgesteld geworden
Zoo is het dat Wij, den Raad van State gehoord en met gemeen overleg
der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goed
vinden en verstaan bij deze:
Art. I. De begrooting der uitgaven voor de droogmaking van het Haar.
lemmermeer wordt, volgeos den aan de wet geannexeerden staat, vastge.
steld tot een bedrag van 8,000,000.
Art. 2. De reeds bü de Algemeene Rekenkamer verevende uitgaven
ter zake van de droogmaking gedaan, zullen in mindering strekken van de'
artikelen der onderhavige begrooting, waartoe zij behooreo, en daarop wor.
aangewezen en afgeschreven.
Lasten en bevelen enz.
STAAT van begrooting der kosten tot droogmaking van het Haarlemmer-
meer, waartoe éene geldleening van acht millioen guldens is gearres
teerd.
Art. I. Werken ter voorziening in de behoeften van Rhijnlands uit
watering, de verruiming van het Katwijksche Kanaal en van
den Rjjnsburgschen Vliet, met de daartoe belioorende sluis
en boezem te Sparendam, mitsgader de verruiming van het
Spaarne 1,048,40c.
Art. II. Aanleg der ringvaart en ringdijken, polderka-
kaden en bermslooienj2,012,300.
Art. III. Schadeloosstellingen voer in te nemen gronden,
gebouwen en andere eigendommen - 685,000.
Art. IV. Leverantie van stoomwerktuigen ter uitmaling
van bet Meer, stichting van gebouwen tot
plaatsing van dezelve, reparatiën en brandstof,
fen daartoe benoadigd, mitsgaders het perso.
neel daartoe vereischt wordende 1,663,3001,
Art. V. Werken voor de scheepvaart, als: jaagpad langs
het Spaarne, bepuind jaagpad over ae ringdijken
met de daarbij bepuind jaagpad over de riDgdjj.
ken met de daarbij behooreode brnggen en pon
ten, mitsgaders het graven van eene vaart van
de BolgeruIc naar de Heimans-wetering, met de
daartoe behoorende bruggeo, ponten en jaag.
paden 286,60 o.
Art. VI. Herstel vanjvergraven, verdediginswerken en
aanleg van nieuwe, ter vervanging van die,
welke door de droogmaking vervallen zyn - 220,000»
Arr. VII. Verkaveling der dioog te maken landen, het
schieten van togten slooten, waterleidingen
sanlee van vaarten en bruggen, welke werken
zijn beraamd op de som van 1,627,000.
Waarvan echter voorloopig wordt
afgetrokken het montant der ren
ten van de genegotieerde kapita.
len rot 1845 ingesloten, hierna bij
artikel X uitgetrokken -1,300,000.
Art. VIII. Onderhoud der reeds voltooide en nog te ma.
ken werken
Art. IX. Kosten van het personeel, policie-en justitie-
kosten, reis-, verblijf-en bureao-kosten, grond,
en polderiasten der ingenomen eigendommen,
adsisientie bij opnemingen, afbakingen, ver.
vaardiging van modellennemen van proeven,
kosten van procedures en andere dergelijke uit»
gaven
Art. X. Rentebetaling van het reeds genegotieerde
kapitaal tot 1845 ingesloten
Onvoorziene uitgaven
ten
1 ge
li get
jen
iiiJ
Ie bi
327.00a,» C
:odic
92,041e h
kers
geg
feii
t ke
ener
4fi5'8C
Art. XI.
ettre
i>3°o,oot get
- 98,<fc« vi
f 8 ,ooo,ctje he
De memorie tot toelichting, bij dit ontwerp gevoegd, Is van den volgn'
den Inhoud: „Bij de wet van 22 Maart 1839, eene geldleening van :?e °e
millioen golden zijnae vastgesteld ter bestrijding van de kosten tot drtKj,,J'1
making van het Haarlemmermeer, kon daarover, zonder nadere aanwijzii?M('e
als over een voor dit object speciaal bestemd fonds, door de RegeritPe
onder controle der Algemeene Rekenkamer worden beschikt. Art. 32 ti
laier gearresteerde wet van 5 October 1841, houdende Instructie voor.'
Algemeene Rekenkamer, brengt ondertusschen mede, dat gemelde Rel»®'1^
kamer, zoo min vóór als na de betaling, eenige vereevening vermag/"
stand te brengen, of eenige uitgaven lijden, dieniet op de begrootinp'
wetten gegrond is. Tt'"
„Ten einde dus de leemte, die daaruit zoude kunnen ontstaan, weg"""
nemen, heeft de Regering vermeend eene wet te moeten voordra;*'"""
waarbij eene begrooting der uitgaven wordt geregeld, om daarop de ii?",ni
wijzing en verevening der uitgaven te doen plaats hebben. 'el
„De tegenwoordig voorgedragene wet is derhalve daartoe strekkende,
„Het ligt in den aard der zake, dat van alle voorafgaande berekening Wij
beiaraing van werken, die van eene droogmaking het moeijelijkste ii, 1 hst
het meest aan wisselvalligheden onderhevig. De tegenwoordige begroonKonin
is echter zoodanig gesteld, dat men, zonder tusschen beide komende u- pe
vallen of rampen, of buiten onvoorziene omstandigheden, met eenig gehc
trouwen zeggen kan, de onderneming daarmede te zollen kunnen voUoogr,a,a de
als hebbende de ondervinding thans meer afdoende, dan tijdens de voo-^j,
gaande raming in 1839, geleerd, dat de kosten der droogmaking, dooiT;itiiit
genomen, geenszins de daarvoor gestelde sommen te boven gaan, zooii; -
voor het tegenwoordige geene reden bestaat, om te vermoeden, dat u|
in het vervolg anders zoude zijn. F."
„Men zal intusschen opmerken, dat op den staat van begrooting «r.
art. X is uitgetrokken eene som van f 1,300,000, voor rentebetalingP"
het reeds genegotieerde kapitaal, tot 1845 ingesloten. Deze rente-beiif®'"
is bij de wet van 22 Maart 1839 door het Rijk gegoarandeerd en heeft
Itakelij
eboden
ook geregeld plaats, zijnde daarvoor reeds eene som van ƒ6,000,000 best.
Daar echter de onderneming alsnog geene opbrengsten oplevert', zal da
nog voortdurend door het Rijk moeten worden voorzien. Meo heeft gemn
dat het bezwaar, daaruit moetende voortspruiten, alsnog gedurende dejbt >'gt
volgende jaren kon worden bestreden, door de rentenetaltng inmlddilif
het kapitaal zelfs aan te wijzen, en heeft dus daarmede den post vw-!,1"li'thl
verkaveling der landen provisioneel verminderd, hetgeen zonder bm),'<wei
geschieden kan, aangezien de werken, daartoe betrekkelijk, tot de lóf'"n
der onderneming behooren, en dos de kosten, daartoe aan te wend::'"1'
de eerstvolgende jaren nog niet zullen te pas komen, De onmiddelijktl,eEen 1
wijzing der rentebetaling is in allen gevalle noodzakelijk, ten einde d(
gemeene Rekenkamer die zoude kunnen verevenen, en op de voorgel®'"1' H'
wijze levert zij tevens het voordeel, dat er voor het tegenwoordigiiBetero
geene andere voorziening noodig zal zijn, maar deze eerst later zal behajiig, wt
plaats te hebben, als wanneer men met meerder zekerheid zal kunne:» Zeker
oordeelen tot welk bedrag de kosten der onderneming deze voorruit es,
noodzakelijk zullen maken, itoeesta
„Het ware zeker te wenschen geweest, dat men bij de wet van 22 SlOok tot
1839 tevens het middel had aangewezen, waaruit, in afwachting va-L afzoni
geheelen afloop der onderneming, in die behoefte kon worden voorziet; -
doch zulks niet geschied zijnde, is het' niettemin zeker, dat de be: 101
moet plaats hebben, en de daarvoor berekende behoefte (die tot 11 1 e b"
voltooijing der onderneming op eene som van ongeveer aj millioen 1 ,',e ve
berekend) derhalve, tegen bet laatst van 1845, eene nadere voorti
zal vereischen. ®Per" t
jVóór het jaar 1842, dat is vóór het In werking zijn der weti ol"we'
Ociober 1841, zijn onaertusschen reeds onderscheiden uitgaven tl W"r
1l-IISil. AAr. O „1I'.jfwen ÏU
Irachtige
idling.
onderneming betrekkelijk, door de Algemeene Rekenkamer vereveoi
worden.
„Deze uitgaven zullen derhalve aan geene nienwe verevening li!
worpen, maar enkel aangewezen en afgeschreven behoeven te wortlif®0'1 '®v
de daartoe betrekkelijke artikelen der begrooting. |™e"
„Art 2 der voorgedragene wet is daartoe strekkende. ePennsy
„Daar, voor het overige, de tegenwoordige wet slechts als een! !°J J."1
vuuing moet worden beschouwd van die van 22 Maart 1839, noodni "sdnoigc
geworden door de bepalingen der wet van 5 October 1841, zoon1!'""10'"
zelve wel geene nadere toelichting behoeven." beroep g
In de zitting van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van V '',gIer
zijn ingekomen twee adressen, het eene van Borgemeester en Wetbi ^lc'100t
der stad Hellevoetsluishoudende bedenkingen tegen de afschaffing n b[i°e wt
in die stad bestaande maritime etablissementen het andere uit Roert "eginsi
waarbij de fnsschenkomt der Kamer ingeroepen wordt dat die stad,1 "?.1
aanzien der heffing van de accijnsen op het gemaal en het geslagi, 'Pe'Uke
Maastricht en Venlo worde gelijk gesteld.Verzending aan de Conn Ut onafj
De heer van Goltstein doet een voorstel, hetwelk daartoe strektSerking t
eene Commissie wotde benoemd, om te onderzoeken, in hoe verre er 1 ''g na te
zakelijkheid bestaat het reglement van orde der Kamer te herzien, 1 cver des
indien de noodzakelijkheid daartoe mogt blijken, taterde noodige vomi^e" zal
tot dat einde te doen. Tot verdediging van dat voorstel, zegt de redt1 inkeerei
dst de ondervinding verschillende gebreken in dat reglement heeft 1 ,J,I terug
toond, waaromtrent bijna bij geen lid der vergadering meer twijfel k "e'e. C
Het strekt niet tot een' geregelden en min omslagtigen loop der wsiiün zal de
heden van de Kamers, het gemeen overleg met de Regering wordt du» het get
in geenen deele bevorderd. Het is alzoo noodzakelijk dat er een ond: mi het a
worde ingesteld, of en welke veranderingen er in het reglement zot :el?ke kr
brengen zijn. Ten duur
De heer van Akerlaken is volkomen overtuigd van de nuttigheid et door het
zakelijkheid eener wijziging van sommige bepalingen van bet regit tD> tot dc
maar beschouwt het aan bedenking onderhevig om no reeds dadel Eindelijk z
bellissen, dat het geheele reglement zal worden herzien, hetgeen verknocht
meende, dat uit de woorden vau den Voorzitter zou kunnen worden «fi lig ouders
Hij dringt er derhalve op aan, dat het voorstel,],ter overwegingifüs Mnza,
afdeelingen worde verzonden.