P Heiieitiinlginpen bedacV te wezeo, tnaar.neetft dat dezelve nïet plotseifflg unnen geschieden. Zijne Exc. toont aan dat, wanneer men de begrooting amerL,r 1B45 niet die van 1842 vergelijke, de eerste bezuiniging oplevert van deeletfljsrreeks 2j millioen. Gaat men nu na, dat de 38,700,000 guldens voor ^xc.oignteD, enz. voor geene vermindering vatbaar zijn, en de bezuiniging wezejwoo verkregen is op de overige 32,400,000, dan blijkt daaruit dat er 8 arcoe;ïn j0o bezuinigd is. Het vraagc het of, na deze daadzaken, de Regering 'e8 coin niet zou mogen verwachten, dat de Kamer eenig vertrouwen in haar er» *te!!e. Het is op dit oogenblik onmogelijk verdere bezuinigingen in te generen; doch dit neemt niet weg, dat men daarmee zal voortgaan, en dat ijnvtjen de begrooting slechrs als eene vaststelling van een maximum be* in eetköflwc, hetwelk niet "behoeft overschreden te worden. Hij geeft het toe, ;t te Vüat bezuiniging eene vermindering van inkomsten doet ontstaanmaar die ;evendlfinnidermg blijft verre beneden het cijfer der werkelijke bezuiniging. Hij des Knopt, dat men zich door het hooge cijfer niet zal laten verblinden, vooral eden lit wanneer de Regering, zoo als hec blijkt, er steeds op uit is, dat eeleerjtdrag, 200 veel mogelijk, in te krimpen. Hij vleit zich, dat men haar in deiec ontmoedigen zal op den weg, die tot verdere besparing leidt iwe goiijne Exc. ontkent de juistheid eener vergelijking door eenen afgevaardigde zij hit Zoid-Holland gemaakt, cusschen de begrooting, thans voorgedragen, a welf die over den jare 1839. Zijne Exc. beroept zich daarbij op den be aat, tjnden staat B, op het bestaan van het Amonisacie-Syndicaatop de bij riedt Seging sedert 1839 van het Hertogdom Limburg, het brengen van de af- jwderlijke hoofdstukken, enz. De Minister wil niet zeggen, dat er ordenfoeene bezoinigingingen meer mogelijk zijn; maar, het schijnt hem toe, dat ■omtreiet onmogelijke niet moet verlangd worden, en dat de aanhangige begrooting pettenk laagste is-, welke immer werd vastgesteld, wanneer men het regime oodanir bon michè uitsluit, dat echter de Vaderlandsche spreuk: goedkoop is duur g zou üöp bevestigd heeft. hebbs fcijne Exc. gelooft, na dit een en ander, dat de Kamer niet alles op losse in, of^r0even zal willen stellen, alles aan onzekerheid zal willen prijs geven, in dei,„ <je begrootlngswetten m massa veroordeelen. Vraagt hij zich af, of dit Jerheidjeoorloofd of grondwettig zoo zijn, dan herinnert hij zich, dat men, bij de omnerzjening der grondwet te regt verlangd heeft, dat de begrooting boofd- r men uuksgewijze in beraad zou worden gèbragt, hetgeen niets anders dan heil— at vaokgim moest werken, zoowel voor de Regering, als voor de belastingschol- medejtgen. Over elk hoofdstuk moet alzoo afzonderlijk worden beraadslaagd. |n ovejjeD moet iederen Minister in staat stellen, zijne verdediging te kunnen 1 openfoordrageir. indien men bij eene verwerping der begrooting, na langdu. r wittige overwegingen op zijn hoogst een millioen zou kunnen besparenhetgeen ven da^ne Exc. nog ten hoogste betwijfelt, zou die bezuiniging dan kunnen over* ie regenaan tegen de waarschijnlijke nadeelen, en de zekere gevaren, welke een termijebrder uitstel der financiën zou ten gevolge hebben? Men bedenke, welken in ee;|Dvioed dit hebben zou op ons credier; men overwege, dat ieder half jaar afdoïiimel tot eene conversie één millioen kosten kan. Zijne Exc. kan ook niet geldcDfaegeven, dat de beraadslagingen ontijdig zouden wezen. De begrooting is ten 'et kmJéboorlijken tijde aangeboden en behandeld; het is meer dan tijd, dac men niet iijjei^ege tot eene beslissing kome. Door een uitstel der zaak tot de vol- g vaniende sitting, zou men de Regering op een ongrondwettigen weg leiden. Hij lifflji het oogpunt van 's lands belang, zou een uitstel gevaarlijk zijn. Men de beiboei de keuze des Konings niet belemmeren, en de redenen eerbiedigen, rootiugpe de kroon bewegen Ministeriële betrekkingen ad interim op te dragen, ten gÉe bezwaren, welke men tegen tijdelijke Ministers heeft ingebragt, konden 3 of i|eiden, wanneer dezelfde staatsdienaars langen tijd met twee portefeuilles lelast bleef-; doch op dit oogenblik, is zulks hec geval niet. Twee Minis* ;enMen verrigten slecbt3 eene tijdelijke werkzaamheid. In hec belang van Ko- dac erming en Vaderland, belasten zij zich op een moeijelijk oogenblik met eene ind bebgewigtige taak, In alle gevallen, die tijdelijke optreding kon geene reden 3nd kalmijn, om de geheele begrooting te weigeren, Maar men zou dit als een iensceolbezwm tegen de hoofdsukken van Financiën of Buitenlandsche Zaken bun- ien zitten doen gelden. Zijne Exc. meent, dat er thans geene sprake kan zijn van, de voteo nküib van vertrouwen. Hij kent geen ministerie onder onze grondwet^ mede>£r bestaan bier alleen hoofden van deparcementendie persoonlijk zijn. Ilij satiemei net groote nut v-sn een Ministerie niet in. Hst raaaitc hec aileen gemak» igc, vekelijk aan tegenstanders, om zich te vereenigen, ten einde de Ministers vaa jk bijlet kussen te verdrijven; hec doet den Vorst minder vrij in zijne keuze zijn. ien zijtfee ministers verlangen op dit oogenblik geen votum van vertrouwen. r begrcfera Exc. vermeent, na dit alles, dat de behandeling der begrooting uit door elfen grondwettigfinancieel en staatkundig oogpunt niet mag worden uiige- orden weid. De Regering heeft ailes gedaan wat in haar vermogen was, om de gedurilcnegeRwoordigers gerust en tevreden te stellen. Vooreerst zon men niet komt 2toeer bezuinigen. Van de goedkeuring der begrooting hangt de verdere rege- I der Ag der financiën en het ontwerpen van andere financiële maatregelen af. - n wettlijne Exc. hondc zich overtuigd, dat er tusschen Nederlanders wel verschil ikee beton gevoelens, maar geene verdeeldheid kan bescaan. Allen, zegt de Mi- heeft i kter, zijn het eens, dat er eene overeenstemming in het financiële zou 1 in hai benen plaats hebben, Hij vleit zich derhalve iets te hebben coegebragt, m, oütp dat gevaar af te wenden. Hij hoopt eindelijk, dat men zijne goedkeu terug log aan het eerste hoofdstuk niet zal onthouden, om redenen die daaraan Ie aanne;eheel vreemd zijn. Mogt toch de belasting op de inkomsten eenige ver- imige b: Ddering in de wet op de middelen te weeg brengen dan is hec altijd moge- :n cent jk daarop weder bij de wet terug te komen. Zijne Exc, laat bet lot van rerlangd et iste ontwerp aan de beslissing der Kamer over. ior deo De heer van den Bosch heeft daarna de vroeger door hem blootgelegde 1. Wil eroelens nader ontwikkeld, en bij die gelegenheid beantwoord de aanmer- ie uitgi lagen, door sommige sprekers op zijne eerste rede gemaakt, door de De heer van Rappard acht zich verpligc, den vorigen redenaar te beam- e aartnefcoorden, ten aanzien der vergelijking door denzelven geleverd tusschen de belasteegrooiing Van 1839 en 1845, om de onjuistheid vao die vergelijking aan te »k metHoooen, herinnert de heer van Rapparddat er op de begrooting voor 1839 r wordetn aiotal kosten achter wege was gelaten, en dat er in vele uitgaven op üitgavei we andere wyze werd voorzien. wordt De heer van den Bosch beantwoordt ook dezen spreker, en verklaart zich s vaststiereidom, dit verlangd wordende, zyne meening breedvoeriger te ont- Io e nikkelen. et de oijDe heer Tromp herinnert, wat er van Regeringswege in 1839 verklaard aren. lerd wegens de leening van 56 millioenen, aan welker niet-inwilliglng de j««e spreker de moeDelJjkheid toeschrijft, waarin men zich tegen woor- tst U, «tg bevindt, vervolg)De heer van den Bosch geeft deswege almede eenige" inlichtingen, m daarfDe heer van Dam van Isselt geeft te kennen, dat hem de verklaring van e oicgavfD tjjdelyken Minister van Financien, over de herziening der grondwet, jne ÉJtcfcig heeft bedroefd. Daar hij in zijne rede gezegd heeft, dat hij het Mi- k zullenJtterie niet wenschte te bestrijden; dat hij hoopte, dat de tegenwoordige eke wellinisters aan het bewind zouden blijven, en dat hij slechts hunne beginselen jpmerkiéitreed100 zal hij die redevoering des Ministers niet in de bijzonderheden rd zijn, Kerzoeken. Maar hij acht zich verpligt alleen de hoop nic te drnkken, ommigej het den Minister en zijne ambtgenooten niet moge gaan als den veldheer, ►nmiddeüfc door trommen en trompetten tot ontwaking gebragt wordt, als hij denkt zegt lf de vijand nog ver verwijderd was. lijking ffDe heer van Goltstein zegt, dat de ontijdigheid van deze beraadslaging nu jen hetWdelijk gebleken is, daar Zijne Exc. zich verklaart heefc, slechts eenige bij ook ten te hebben kunnen afzooderen, om zich op de hoogte onzer financiën heden, J kannen stellen. Hij herinnert, dac de Regering de afdoening van som- n dien ifee punten, welke nog onafgedaan zijn, reeds bij de behandeling der gegaanjjrige begrooting had toegezegd. Ten bewijze dac er bij de Regering voortclene vastheid van beginselen bestaat, herinnert hij, dac men thans eene nïgemeene belasting öp de inkomsten vaststelt!, welke de Regering vroeger verklaard heeft, niet te kunnen voordragen, omdat dezelve van onoverko. melijke hinderpalen vergezeld ging. Vervolgens hebben nog de Ministers van Financien, ad interim, van Kolo niën en van Binnenlandsche Zakenbenevens de heeren Luzac, Verwey-Mcjan en IVarin het woord gevoerd. Daarna worden de algemeene beraadslagingen gesloten. Men gaat ter stemming nopens het eerste hoofdstuk over. Er verklaren zich drie en dertig stemmen voor en vier en twintig tegenzoodat het hoofd stuk van het Huis des Konings enz. aangenomen is. Voor hebben gestemd, de heeren: NederburghDruyvesteynSnouck Har* gr onjede Jong van Beek en DonkMutsaersGouverneur, de ti ackervan Rappardvan NesIngenhousEnschedé, Luybenden lexSc heers van Ha* rencarspeiRommevan Rijckevorselvan Hoorn van BurghGockingaÜyt- werff SterlingHooftCost J or densBackerBumaMemoRepelaer van Bleiswij k TeltingModdermanHi nlopenvan HceckerenKnip horstvan Akerlaken en Gevers Tegen hebben gestemd, de heeren: van Dam van Isseltvan NagellMi» chiels van VerduynenCornellLuzic Corv er-Hooft, van RosenthalTromp van Sas se van JJsseltvan HeiomakVarin, van den BoschSchooneveldVer- wey-Mejanvan Rechter en, van Goltsteinde ManBoreel van Hoogelanden AnemaetBrucePetitStar Busman, Brouwer en van Panhuys Afwezig was de heer ven der Gronden, De vergadering wordt ten bij vier ure gescheiden tot morgen ochtend ten lo ure, om alsdan te beraadslagen over hec tweede hoofdstuk, wegens de Hooge Collegiën van den Staat enz. - Van den posten dezer, In de zitting van de Tweede Kamer der Staten** ■Generaal, van heden, werd door haar geacht medelid, den heer IVarin, aan de Kamer hulde gedaan van een werkje: „Bijdragen tot de kennis van hec Muntwezen." Plaatsing in de boekerij. Aan de orde van den dag is de beraadslaging over hec II hoofdstuk der begroocingswettenHooge Collegien van Staat en 's Konings Kabinet De heer van Nes herhaalt zijne reeds by de vorige begrooting gemaakte aanmerking dac de vice-President van den Raad van State een traccemenc geniet van i2,oco, gelijk staande met dat vaneen' werkelijken Minister, of schoon hij geene portefeuille bezitzijne werkzaamheden niet bij die van een* Minister te vergelijken zijn, en hij bovendien niet verantwoordelijk is; ter wijl de vice-President van den Hoogen Raad slechts/5000 en üe President zelf slechts f 8000 geniet. Eene tweec aanmerking heefc de redenaar op hec tractement van een lid van den Raad van State, welke 6coo ge niet, terwijl de anderen slechts ƒ5000 hebben. Dac hij, bij eene vroegere organisatie, die hoogere som heefc getrokken, doet hier niets af, daar zijne aanstelling niet voor hec leven is. Een en ander bewijst, dat da Regering nog niet genoeg doordrongen is van een algemeen stelsel van bezuiniging. De heer Bruce meent dac er nog niet genoegzame orde en regelmatigheid in de financien heerschen. Wanneer dit niet hersteld wordt, dan zullen er nienwe lasten moeten worden opgelegd zonder dac er eenige hoop bestaat, dac de toekomsc verzekerd zal zijn. Op die wijze zullen de nieuwe lasten geene redding aanbrengen. De staatsrekeningen moeten zoodanig worden ingerigcdat een ieder zich van den waren staat van zaken kunne overtuigen. Hij noemt hec een noodlottig verschijnseldac de uitgaven nimmer beneden de raming blijven en dat men veelal cot den laatsien cent uitgeeft. Hij keurt de wijze van inrigting der begroociDg af, en toont het vreemde aan, dat vorige dienstjaren die zoogenaamd een overschot opleverden, op hec einde mee een te kort zijn gesloten, waarvoor men nieuwe schulden heefc moeten aangaan. De heer Luzac zal, nu hec eerste hoofdstuk aangenomen is, zich aan hec besluit van de meerderheid onderwerpen, en coc hec onderzoek van de Be grooting overgaan. Twee opmerkingen moet hij vooraf maken. Ten eerste, betoogt hijdac de verwerping van een der hoofdstukken de aftreding van het daarbij betrokken Hoofd van het Departement hier te Lande niet kan of mag ten gevolge hebben. Wanneer men toch een hoofdscuk afstemt, dan levert die bij ons geen blijk op dat men geen vertrouwen in den Minlsiet stelt, maar dan is het daaraan toe te schrijven, dat men bedenkingen heefc tegen het een of ander onderdeel. Daar iedr lid geen ander middel beeft om zijne bezwaren uit den weg te ruimen, dan door het afstemmen van de voordrage, zoo vereenigen zich daaidoor vele leden, die onderscheidene soms uiteenloopende gevoelens hebben voorgedragen. De verwerping heefc alleen ten doel, het ontwerp in nadere overweging te doen nemen. Eene aftreding op grond van die bijzondere bedenkingen zou in strijd zijn met hetgeen, zoo wel hier te Lande als elders altijd heeft plaats gehad. Eene aftreding zon alleen dan te pas komen, wanneer de meerderheid van de Kamer verklaarde dat de geheele inrigting van het Hoofdstuk de geest en administratie des Ministers niet deugde. Zoo zou het ligt kunnen gebeuren dac hec Hoofdstuk voor Oorlog wlerd afgestemd, om dat sommigen meenen dac daarop te veel bezuinigd is, terwijl anderen een tegenovergesteld gevoelen voorstaan. Hec zou, in dat geval, zeker tegen 'net verlangen der meerderheid zyn dat de Minister zijne betrekking nederlegde, Hec zou hem leed doen', indien de beraadslagingen van de Kamer ten aanzien van eenen hoog geachcen Minister dien invloed zouden te weeg brengen. Ten tweede meent hij, dac een enkel woord zoo wel de Regering als een groot deel der vertegenwoordigisg in dwaling heefc gebragt, en dac de Re gering onwillekeurig daarvan de oorzaak is. Met huivering heefc men op dit oogenblik toch opgezien tegen eene herziening der grondwet, welke nog zoo kort geleden had plaats gevonden. Hij merkt echter op, dat in 1840 de grondwet niet is herzien, en dat het dus eene verkeerdheid van het Bestuur geweest is, om destijds eene nieuwe uitgave van de grondwet hec licht te doen zien. Hij gelooft, dac men toen, en in hec vervolg, den weg had moeten in slaan, dien de grondwet zelve voorscheef, dac is namelijk, om de verorde® ningen of wijzigingen, door de wetgevende magc tot stand gebragt, achter de grondwet te voegen. De grondwet van 1815 is de standaard die bestaan blijft, maar zij kan op de wijze, die hij zelve voorschrijft, veranderingen ondergaan. Hec komt hem voor, dat de Regering op hec besluit deswege van September 1840 alsnog moest terugkomen. Ter wederlegging van de stelling door sommigen gemaakt, dat eene wijziging der grondwet geene be* zuiniging zou kunnen opleveren, toont de spreker aan, dac er daardoor, naar zijn inzien, op dit hoofdstuk alleen 252,000 zon kunnen worden be spaard. Tot dac einde zou hij aan de leden van de Eerste Kamer, waarvan de ziitingen in het openbaar moesten worden gehouden, slechts 1000 voor reiskosten willen toekennen; zou hij het getal iedeo van den Raad van State tot acht willen verminderen. En zou hij bepaald wenschen te zien, dat er geene geldelijke toelage aan Ridderorden verknocht worden. Op die wijze zou de Staat waarlijk niet geschokt worden. Ook de post tot hec onderhoud van de Koninglijke paleizen, welke post tot het eerste hoofdstuk behoort, zou eenigzins verminderd kunnen worden. De heer van Rechteren zegt, zich te hebben gevleid om, oodersreond door eenige weinige leden, die zijne scaatkundige inzigten deelen, de Kamer te overtuigen, dat hec vestigen eener constitutionele spaarzame huishouding en de herziening onzer staatsregeling het eenige redmiddel is in den schier hope* loozen toestand, waarin het land, door een roekeloos bestuur van zaken, is gebragt geworden. Dit heefc hen niet mogen gelukken. De heer de Man hoerde met wezenlijk genoegen, gisteren door den waar* nemenden Minister van Financiën de toezegging herhalen, dat eindelijk aan het zoo dikwijls cn zoo dringend herhaald verlaDgen zal worden voldaan, dac der specia'e wetten te wachten zijn, waarbij de achterstand, ia den ruimsteo zin genomen, zal worden opengelegd.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1843 | | pagina 3