eW, 57f) 5°n S»8Ji 375 A°, 1843. LEYDSCOE WOENSDAG, 50, COL1 ft A N i? MEL 3's >r. k lij roei DRI Jin L U, in Ik del Din e q Fori ■.en i gnill PC •«IS, dag LeJ EL! eel. Gin tic I PUI! R-ljnl igei (NS( ceel, vu ijnlit erinj aar; an eïd en»; en I' i fat ran me: en I EK iati Is A -Fms eenei ■ett ineo iel' hun; jrkov aije la» M.: :r C, Dit! ie t SSS5S Leyi NEDERLANDEN. Ley den, itf Mei. fcljne Maj, heeft benoemd bfj de dienstdoende schutterij alhier; tot Kapï tein den heer J. van Heukehmthans late Luitenant, tot wen Luitenant MrH. Ohteenthans 2de Luitenant, en tot aden Luitenant, den heer W. Puturnthans sergeant.Bij die te Rotterdam i tot ade Luitenants Mr, Thooft en den heet F. A. Vinkbeiden thans schutter. Uit 'sGravenhage meldt men van den ïjden dezer; Zijne Maj. heeft aan den Baron Nahufs van Rurgst vergund de Ridder- Orde van het Legion van eer te dragen, hem door den Koning der Fran- ichen geschonken. Zijne Maj. Koning Willem Feeder IkGraaf van Nassau, heeft voor den opbouw van eene nieuwe Israëlitische kerk te ^sGravenhage, waarvoor h(j reeds./"l5oo gegeven hid, nogmaals/" roots medegedeeld. De Minister van Financiën heeft, in voldoening van art. 3 der wet van 27 December i8+6 Staatsblad n°. 7$), ter algemeene kennis gebragt dat de krachtens dezelve wet uitgegevene schat-biljetten op den eersten deter maand beliepen eene kapitale som vao f 5,980,600. In de zitting van de Tweede Kamer der Sttten-Generaal van heden, heeft de Voorzitter kennis gegeven, dat tot rapporteurs voor het ontwerp vtD wet, strekkende tot wijziging van de heffing der regten van doorvoer, door de afdeelingen benoemd zijn de heeren; iste afdeeling van Rosenthal 2de afdeeling Gouverneur; 3de afdeeling Star Busman; 4de afdeeling van Rappard; en 5de afdeeling Rjckeversel, De cenrrale afdeeling beeft verslag gedaan nopens het ontwerp, betreffende voorziening van wettelijke verordeningen omtrent Limburg. Uit dat verslag bljjkc, dat het eenig artikel, waar uit het ontwerp is zamengesteld, thans nader gewijzigd, is als volgt: „Aan den Koning wordt de bevoegdheid ge geven, om, ren aanzien van zoodanige onderwerpen, waaromtrent de invoe ring der Nederlandsche wetten en verordeningen in het Hertogdom Limburg, of volstrekt onmogelijk, of ter zake van algemeen belang nadeelig of on dienstig zou worden bevorderd, de daaromtrent in Limburg geldende wetten en verordeningen als nog, hetzij geheel, hetzij ten deele, voor den tijd van wee jaren, te rekeneo van den 23 Jnnij 1843, in stand te houden. De beraadslagingen over dit ontwerp worden bepaald tegen aanstaanden Woensdag 's morgens ten 11 Ure. De Commissie tot de verzoekschriften heefr verslag gedaan nopens een aantal in hare handen gestelde stukken, als: I. Bij monde van den heer Scheen van ffarencdrspeli t°. op een adres van W. F. Rengen de Man, snelazjjnmaker te Prinsenhage, provincie Noord- Braband, die verlangt, ten eerste, dat er onderzoek worde gedaan betrekke, lijk zijne klagte wegens de ontneming aan zijne fabrijk van accijns-vrije inslag vao binnenlandsch gedistilleerd; en ten tvteede, dat er maatregelen worden genomen, teneinde er spoedig eene wet worde daargesield, ten aan. zien der shelazijnmakers; 2*. op een adres van landbouwers te Overasselt, Bsigorij en Wichem, Gelderland, die wijzigingen verzoeken in de belastings wet op het gemaal, van 29 Maart 18.13 (Staatsblad N°. 3) en 3®, opeen adres vso Broodbakkers te Zaandam, die verzoeken, dat er maatregelen mogen worden genomen ter vermindering van gemeente-opcenten, welke ter be doelde plaats bedragen 300 op de tarwe en 240 op de rogge. De beide eerste zulleD ter griffie worden nedergelegd. Nopens het derde wordt er overgegaan tot de orde van den dag II. Bij monde van den heer van Panhujs; i°. op een adres van kooplie. den te Amsterdam, die wijziging verzoeken der bestaande tarieven voor brief-porten, en 2°. op een adres van bleekera te Haarlem, die bedenkingen voordragen ten aanzien van de belasting op de zeep. Ter griffie en druk ken van het eerste dezer verslsgen. III. Bij monde van deD heer Menso, 1°. op een adres van Mr. A. D. Meijer te Amsterdam, die ten zijnen benoeve dispensatie verzoekt van hec verbod tot het houden van loterij, en die op nieuw zijne denkbeelden, no pens de hier te linde bestaande loterij, blootgelegt; 2®. op dat van den heer L, Lezv/yn, Comtnissionnair in effecten te Leiden, die nadere bedenkingen voordraagt, in verband met het nieuwe ontwerp van wet tot regeling der openbare schuld. Hij betoogt namelijk, dat volgens het nieuwe ontwerp de toenand der houders van het 5 pCt. effect nog ongonstiger dan bij de eerste voordragt genomen is enz. Ter griffie en drukken van het laatste verslag; en IV. Bij monde van den heer Boreel van Hogelanden, op een adres van P, Beer c, s, te Weesp, houdende verzoek om eene belasting te heffen op de fondsen, en de andere belastingen te verminderen, Ter griffie. De vergadering wordt tot aanstaanden Woensdag ten elf ure gescheiden. Uit het voorloopig verslag der centrale afdeeling, nopens het ontwerp tot wijziging van de heffing der regten van doorvoer, blijkt, dat bü de beraadslagingen der afdeelingen omtrent dat ontwerp een viertal puntendie geicht kunnen worden eene meer algemeene (trekking te hebben, behandeld tijn geworden. f I, In de eerstt plaati ig in twee afdeelingen de quaestie ter sprake gekomen omtrent de grondwettelijke bevoegdheid dei Konmgs tot het sluiten, tonder de medewerking van de wetgevende magc, van tractaten, bij welke, too all bi) de Maintzer overeenkomst vin den 31 Maart 1831 bet geval is geweest, wijzigingen Worden dairgesteld In de financiële wetten des Rqks. Van de beslissing van dit vraagpunt toch zoude, naar het gevoelen dier atdeelingen, moeten afhangen of het wettig bestaan der bedoelde overeen komst aan tegenspraak onderhevig moest geacht wordenen of het dos niet Voor bedenkelijk moest gehouden worden, dac bij de thans voorgedragene xvet daaromtrent eene zjjdelingsche erkenning van wege de Staten-Generaal plaats zou hebben. De meeiderheid heeft echter gemeend aan de geopperde bedenking niet te Koeten hechten, uit aanmerking dat, welk ook het gevoelen zijn moge omireht hec beginsel van ons Btaatsregt ten aanzien van de wettelijke werking van door den Koning gesloten tractaten, en hoedanig men denken moge om. irentde vraag, of niet hec Mainzer tractaat, met betrekking tot die qnaestie, eenigzina uit een bijzonder oogpunt behoort beschouwd te wordenhet in allen gevalle niet te ontkennen valt, dat bij meer dan ëéne gelegenheid het wetiig bestaan van dat tractaat in latere wettelijke verordeningen door de Staten-Generaal erkend is geworden. 2. In de tveede plaats Is in al de afdeelingen de vraag behandeld ge- Vorden, of de Maintzer overeenkomst li dan niet geacht moet worden een privilegie in het stok van belastingen, In den geest van art. i9Öder grondwet, t« hebben dairgesteld. De twijfel was bij velen ontstaan ten gevolge van de aanmerking, voorkomende In de memorie van toelichting, dat de toestand van niizonderingwelken de Maintzer overeenkomst met opzigt tot het regt van doorvoer heeft doen geboren werden, duurzaam niet overeen te brengen zonde zijn met den geest en de strekking van voormelde grondwettelijke bepaling; hoezeer met deze aanmerking niet wel scheen te strooken de voordragt zelve, bij welke toch nrer de geheele opheffing van dien eccep- tionelen toestand, maar slechts eene uitbreiding van deozelven wordt voor- gesteld Van de 40 leden, welke aan het onderzoek van het ontwerp hebben deel genomen, heeft ongeveer de helft stellig verklaard van gevoelen re zijn,dac de Maintzer overeenkomst geen privilegie, in den eigenlijken zin van dac woord, heefc daargesteid, en dat alzoo om die reden althans geene noodza. kelijkheid bestaat, om den staat van zaken, door die overeenkomst te weeg gebragt, te doen eindigen. Men oordeelde, dat de bepaling der grondwet, op welke de Regering zich betoepen heeft, privilegiën aan personen toege kend bedoelde, niet de zoodanigen, welke het gevolg zijn van de bijzondere ligging of gesteldheid van sommige localiteiten. Men meende, dat hier dé rede niét was van hec beginsel van gelijkheid van regten, noch van hec verleenen van gunsten aan den eenen met uitsluiting van den anderen, maar van hec voeren van een göed en geregeld toezigt rot wering van den sluik handel, waartoe de bevoegdheid aan de Regering niet mogt ontzegd worden. Sommigen dier leden meenden ook, dac aoorvoer-regcen niet als eigenlijke belastingen kunnen aangemerkt worden, maar veeleer voor beschermende regten ce honden zijn, welke ulc derzelver aard niet altoos voor eene alge meene toepassing vatbaar werden geoordeeld. Eene onbeperkte vrijheid van doorvoer-handel zoude, naar hec oordeel van die leden, eene schadelijke uitwerking kunnen hebben op den eigen handel, 3, Van de overige leden hebben sommigen verklaard zich met het stelsel der Regering ce vereenigen in zoo verredathunnes inziens, de voorregten welke bij het tractaat van Maintz aan de aangewezene vrijhavens zijn toe. geleend, niet anders dan als privilegiën in bet stuk der belastingen ce be schouwen zijn. De meesten dier leden waren van oordeel, dat de wijze waarop dat tractaat hier te lande was uitgevoerd hoe men anders over de beteekenis van art. 196 der grondwet ook moge denkenmet de gelijkheid van regten, waarop teder ingezeten aanspraak heeft, niet is overeen, re brengen, en in het bijzonder, dat in de aanwijzing van de steden Amster. dam, Rotterdam en Dordrecht, als losplaatsen voor den doorvoer langs den Rijn, eene niec te regevaardtgen verongelijking gelegen is van de oitgeslocené plaatsen. Doch juist daarom zagen sommigen hunner in de tegenwoordige voordragt niets bezwarends, uit hoofde dezelve, naar hec gevoelen dier leden, slecht! strekken zoude om hec stelsel van begunstiging nog verder uit te breiden en dus de onbillijkheid, ten aanzien van de uitgeslotene loca* liteiten, nog ce vermeerderen. 4. Een derde pnnt, hetwelk in de meeste afdeelingen in overweging is genomen, betreft de vraag, in hoe verre mee het voorschrift van are 195 der grondwet, dat geene belastingen geheven kunnen worden dan uic krachte van eene wet, bestaanbaar te achten zij, dat aan den Koning de bevoegd, heid worde verleend niec alleen om de formaliteiten, bij de algemeene wee voorgeschreven, ten behoeve van den doorvoer handel, te kunnen wijzigen, maar ook om het bedrag der belastingen zeiven te knnnen verminderen. Er bestODd te dien aanzien verdeeldheid vsn meeningen bij de leden, daar sommigen, in ce voorgestelde de egatie, zoo met opzigt tot de formaliteiten ais mee betrekking tot bet regt, bezwaar vondenterwijl door anderen alleen het toekennen der bevoegdheid tot verm ndering van de regten voor beden, ke'.ijk werd gehouden. Doch zelfs van die leden, welke in béginsel geen bezwaar hebben gevonden in de voorgestelde tweeledige delegatiewaren sommigen van meening, dat in het belang der Regering het niet raadzaam zoude wezeD, om aan den Koning eene bevoegdheid te verleenen, waarvan bijkans geen gebruik zou kunnen gemaakt wordenzonder dat daaruit klagten en cnvergenoegdheid zouden ontstaan, welke vermeden zouden kannen wor, den, door bij de wet zelve vaste bepalingen daar ie stellen omtrent de ge vallen, waarin de vermindering van regcen en de ontheffing van formalitei ten, toegepast zullen worden. 5. In de vierde plaats eindelijk heefc men in alle afdeelingen den wensch te kennen gegeven, om nadere inlichtingen te bekomen met opzigt tot de redenen, tvaarom eene geheele openstelling van den doorvoer tegen het bedrag van het vast regt voor alle artikelen en in alle rigtingen, tot ongelegenheden aanleiding zouden moeten geven. Men acht zoodanige openstelling wensche. Hjk, zoowel in het belang van den handel, als ook ter vermijding van dé grondwettelijke zwarigheden, welke dé onderhavige wetsvoordragt, naar het oordeel van vele leden, aanbiedt. Men wilde gaarne toegevendac zoos danige maatregel in sommige gevallen de beteugeling van fraudes zoudé kunnen bemoeijelqkendoch meende dac dezelve daardoor toch niet onmo gelijk zouden worden, ce minder omdac men in zoodanig geval wel zou kun. nen besluiten, om ten aanzien der regeling van de formaliteiten aan dé Regering meerdere ruimte te laten. Volgens de meening van de leden in eene afdeeling, zou de Regering,mee betrekking toe dit punt, niet genoegzaam bet regc zelve en de formaliceicen onderscheiden hebben. Die leden verklaarden wel te kunnen begrijpen, dac het belang van *s Rijks schatkisc en van de Nationale Nijverheid anderé regelen omtrent hec toezigt aan de landzijde, dan op de rivieren kon vorde. ren.ïroaar niet, waarom de hoegrootheid van het doorvoerregc zelve, van dé eene plaats tot de anderen zoude moeten verschillen. Overigens kan uit al hec vorenstaande voldoende worden afgeleid, dat het doel, hetwelk aan de onderhavige voordragt ten grondslag ligt, om de gun, stige voorwaarden, welke bij de Maintzer overeenkomst aan dien doorvoer, handel langs den Rijn zijn verzekerd, meer algemeen te maken en tot anderé takken van den doorvoer uit te breiden bij de groote meerderheid der leden allezins goedkeuring heefc gevondenen dat het hoofdbezwaar, hetwelk tegen die voordragt is aangevoerd, juist daarin gelegen is, dat die Uitbreiding op eene te beperkte schaal en niet algemeen door de Regering is voorgesteld. Overigens heeft men bij deze gelegenheid den weosch genie, dat bij de toegezegde en, gelijk men vertrouwt, spoedig aan te bieden wet op de heffing der regten van in-, uit- en doorvoer, de ontheffing van alle forma liteiten, die in het algemeen belang niet overal gebiedend worden gevorderd, tot regel, en de bevoegdheid der Regering, om daarvan is sommige gevallen af te wijken en de tegenwoordig nog oestaande coe te passen, als uitzonde ring mogen worden vastgesteld. Heden middag ten 12 ure, hadden zich vele aanzienlijke perionen, zoowel heeren als dames, aan hec strand voor het Badhuis, vereenigd. Ec was, eveu als vroeger, een wedren tusschen de paardeq van Z. K. H.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1843 | | pagina 1