A". 1842.
LEYDSCHE
N\ 153.
COURANT;
VRIJDAG,
a3 DECEMBER.
Lkyden, siscen December.
Burgemeester en Wethouders der Stad Lbyden, brengen mits deze ter ken-
nïsse van de belanghebbenden, dat bij Hun Ed. Achtb. van den Heer Controleur der
directe Belastingenis ontvangen het Supletoir Kohier der Patenten, dienst 1842 en 43,
welke op den i3den dezer inaand is executoir verklaard, en dat dezelve Aan den Heer
Ontvanger is verzonden.
Lcydenden 22. December 1842.
f. O. de MEV,
Ter ordonnantie van dezelve,
v. PüTTKAM M E R.
n ederlandën.
Zijne Mij. Koning Willem FrederikGruf van Nassau heeft eergisteren,
de Ministers, den Staatsraad en het corps officieren van *s Gravenhage tot
eeoe opwachting bjj zich toegelaten.
Bij de toelichting der begrootingswetten in de zitting van de Tweede
Kamer der Staten-Generaal van II. Dingsdag, (zie ent vorig nommer,') deed
Zijne Ezc. opmerken, ten aanzien van:
1*. Huis des Konings, dat hierop geene verandering had plaats gehad;
0°. Hooge Staais-Collegiedat hierop eene vermindering viel van ruim 20,000
over 1S44 en ruim 21,000 over 1845; 3°. Bairenlandsche Zaken, eeoe
vermindering van 25,970; 4'. Justitie, eene vermeerdering van 7,999 over
*844. en ƒ8,629 over >845, en zulks door den staat van sommige gevange
Dissen waarvoor 134,000 is gevorderd 5°. Binnenlandsche Zaken, verminderd
met f 279,500 over 1844, en 282,867 °®er 1845» en zulks ingevolge de
mindere kosten voor den waterstast en andere werken 6°. Hervormde Eere-
dients enz,, eenigzins verhoogd, ten gevolge van den opbouw van kerken,
hemel van pastorien, vermeerdering van tractement aan de leeraren enz.;
7°. Roomsch Katholjjke Eeredienst, geen noemenswaardig verschil; 8*. Ma
rine, verminderd met ruim 3,000, ten gevolge van vereenvoudigingen bij
de maritieme etablissementen90. Nationale Schuld, verhoogd over 1844
met 121,855, en over 1845 met 83,775. De kosten van het Departe
ment van Financien (waarvan na een afzonderlijk hoofdstuk is voorgedragen
zjjn zeer aanzienlijk verminderd, tengevolge vin de besparingen op onderschei-
dene takken van bestuur onder dat Departement ressorterende; io°. Oorlog,
verminderd met 573,000, Zijne Exc. geeft de verzekering, dat voor
dit Departement het uitzigt op verdere vermindering in de toekomst bleef
gespaard, en ua. Koloniën, verminderd met 6,200.
Ten gevolge van die alies deed Zijne Exc. opmerken; dat de voorgestelde
begrootingswetten, in aanmerking genomen de verhooging voor de nationale
schuld, voor ieder der twee jareD, eene vermindering van rnim een millioen
bedroeg.
Overgaande tot de wet op de middelen tot dekking der uitgavenbleek
uit *s Ministers rede hoofdzakelijk: Dat het hoofddoel was de beslaande
belzitingen te behouden, met eenige wijzigingendaartoe strekte: 1®. een
ontwerp van wet op de grondbelasting. Zijne Exc. deed opmerken dat dit
ontwerp ten doel had eene verdeeling der belasting over de gebouwde en
Ongebouwde eigendommen op de grondslagen van het kadaster; 2°. een ont
werp op de personele belasting, waarvan in den regel het doel is de miover
mogende klasse te verligten en eenige voorwerpen van weelde te bezwaren
en 3®. een ontwerp op de patenten, waarvan mede de strekking is eene
meerdere gelijkmatige verdeeling der lasten zonder de meerderheid der inge
zetenen te bezwaren.
Zijne Exc. gaf verder te kennen dat er een ontwerp van een veranderd
tarief op de regten der in-, uit- en doorvoer in gereedheid was gebragt,
waarvan de raming der af te werpen baten voor de schatkist 300,000
bedroeg.
Overigens deed Zijne Exc. opmerken; dat de accijns wetten noch in
hoofdsom noch in opcenten eenige veranderingen zouden ondergaan.
Tot dekking van het te kort ontstaan ten gevolge der mindere opbrengst
van sommige ramingen en bet minder excedenr uit de Oost-Indische geld
middelen, ten gevolge van de mindere opbrengst der producten, stelde
Zijne ËXC. voor twee ontwerpen van wet, als 1°. eene verhoogde belat-
ling op de successieen 2°. eene op het zegel
Volgens het eerste dier ontwerpen sullen de regten op het collateraal met
3 pCt, worden verhoogd, met uitbreiding van die belasting in de regie
ljjn, ntar evenredigheid eener zekere classificatie.
Bij dit ontwerp, is onder andere voorgesteld de bezittingen beneden de
ƒ1000 niet te treilen; van 1000 tot 25,000 te heffen op 1 pCt.; van
35,000, tot 50,000 2 pCt. enz.; terwijl verder bij het ontwerp is be-
pzzld, dat vóór 1850 (wanneer het capitalisatie-contract zai zijn afgeloopen)
over de al dan niet voortduring dier belasting zal worden beraadslaagd.
Met betrekking tot de nienwe wet op het zegel, deed Zijne Exc. op*
merken, dat deze strekte tot geheeie vervanging van bestaande wetten en
verordeningen deswege, dtc dezelve onder andere ten doel had sommige
verminderingen, ais die van hec zegel der audientie-bladen en registers van
collegien enz., de verhooging van het regt op het formaat-zegel, het ves
tigen van een regt van zegel. Op de biljetten van overschrijving van certi
ficaten van bet grootboek, die tustchen administratie-kantoren en bijzondere
ersonen gewisseld worden enz. Het zegelregt op de binnenlandsche dag.
laden zat niet worden verhoogd, in enkele gevallen verminderd.
Zijne Exc. zeide ten slotte, dat veel beeft zamengeloopen om den toe
stand van *1 lands fioantien min-gunsiig te doen zijn. Zijne Exc. Ditte echter
tevena de hoop, dat de zaakkennia en regtvaardigheid van de Kamer haar
oordeel zal leiden, en dat hare beslissing op het belang van het Vaderland
zal gegrond zijn. De aanneming der ontwerpen zal dat belang bevorderen
en verzekeren.
Bij gelegenheid, dat Zijne Exc. de Minister van Financien deze begroo
tingswetten atnboodheeft Zijne Exc. dus beginnen het woord te voeren
„Edel Mogende Heerenl De bij art. 123 der grondwet bepaalde tijd tot
de voordragt der begrooting van staati-uitgaven, voor de jaren 1844 en 1845,
ihir zijnde, zoo zie ik mij door den Koning gelast, de daartoe strekkende
voorstellen van wet, zoo mede die voor de staats-inkomstengedurende
evengemeld tijdperk, aan uwe vergadering In te leveren en toe te lichten.
„Tot vervulling van die taak zai ik eenige algemeene beschouwingen over
de begrooting der uitgaven doen voorafgaan, deze door enkele toelichtingen,
de bijzondere hoofdstukken betreffende, doen volgen; en eindelijk in eenige
bijzonderheden treden, izngaande de middelen tot dekking der uitgaven voor
gesteld,
„Het thans san Uwer Edel Mogendens goedkeuring onderworpen, op den
5 November te 's Hage gesloten verdrag met Belgie, is voor de onderwer
peljjke begrooting buiten beschouwing gebleven, doch zal op eenige posieu
van uitgaven, en op de raming van inkomsten, noodwendig van invloed
wezen, en deze des gewijzigd of aangevuld moeten worden, wanneer dac
aiaatsverdrag zal bekrachtigd zijn. Daar zulks echter niet van de Nederland,
sche Regering alleen afhangt, maar ook van den Staat, waarmede dit ver
drag gesloten werd, zoo scheen het niet voegzaam, dat dezerzijds voor
stellen van wet worden gedaangegroDd op eenen toestand van zaken, welke
alsnog niet bestaat.
„Bij inzage der onderscheidene hoofdstukken, zullen U Edel Mogende
bemeiken, dat alle naar dezeilde regelen en in gelijke orde, stelselmatig
zijn ingeiigten dat in verband met de wet van 5 October 1841, houdende
instructie voor de Algemeene Rekenkamer, de berekeningen, welke ten
gtondslag der begrooting voor elk hoofdstuk strekken nevens eik ontwerp
van wet gevoegd zijn, om, als aanhangsel daarvan, wettelijk de sommen aan
te wijzen, die als maximum van uitgaaf voor ieder artikel te beschouwen
zijn; hoe moeijelijk het ook wezen moge, om, meer dan een jaar vooraf
de uilgaven te bepalen, welke, afhankelijk van zoo velerhande omstandig,
heden, over een tweejarig tijdvak zullen moeten plaats hebben.
„Aan de toezegging om de pensioenen en afloopende betalingen te splitsen
en op elk afzonderlijk hoofdstuk te brengen, waartoe zij behooren, is vol
daan. De overgelegde stukken zullen daarvan doen blijken. De invloed
echter, welke de herziening der bestaande pensioenen en afloopende betalin
gen, krachtens's Konings besluit van den 39 Augustus II., N°. 108, over
eenkomstig het advies van de daartoe ingestelde Stasts-Commissieop de
begrooting hebben zal, is daarop slechts bij raming in aanmerking kunnen
genomen worden, vermits die herziening, uit haren aard omslagtig en een
naauwgezet onderzoek voor elk pensioen vereischende, daar het de belangen
van zoo vele daarbij betrokkene gezinnen betreft, nog niet is kunnen vol
tooid worden. Evenzeer is voldaan aan het geopeDd uitzigt, om de nationale
schuld onder een afzonderlijk hoofdstuk te brengen, ten einde de geregelde
voldoening der renten niet afhankelijk te maken van de vermenging met de
daaraan vreemde algemeene uitgaven voor het Departement van Financien,
eene splitsing, welke zich door de bewoordingen van het 125ste artikel der
grondwet laat regtvaardigen,"
Ten aanzien van de invoering eener belasting op de successie io de regte
lijn, (zie hier boven) heeft de Minister, na te hebben aangemerkt dat de
inkomsten minder hadden opgebragt dan was geraamd geworden, waarin
echter moest voorzien worden, dus gesproken:
„Eene belasting op de inkomsten kwam daartoe het allereerst in aanmer
king; maar de ervaring van de werking eener zoodanige belasting in vroegere
tijden hier te lande; en der moeijelijkheden en bezwaren, welke van der-
zelver toepassing en invordering onafscheidelijk zijn, heeft het denkbeeld
daarvan moeten doen laten varen, en de voorkeur doen geven aan eene
verhonging van het regt van successie in de collaterale of zijdlienie mee
gemiddeld 2pCr., en de uitbreiding van dat regt tot de regte lijn; mee
dien verstande, dat het erfdeel van elk afstammeling, niet meer dan ƒ1000
.bedragende, geheel vrij zou blijven, terwijl bij verkrijging van boven ƒ1000
;tot ƒ25,000 een regt van 1 pCt., van 25,000 tot ƒ50,000 een regt van
ijpCt., en daarboven het regt van 2 pCt. verschuldigd zou zijn.
In naburige Rijken wordt insgelijks eene belasting op de successie in
de regte lijn geheven.
„Oudtijds bestond zij hier te lande in verschillende provinciën voor de
opgaande lijn, tot een bedrag van 5pCt., en nog heden ten dage is de
overgang van goederen, van ouders op kinderen, b(j schenking ouder de
levenden, aan een overgangsregr onderworpen.
„Er schijnen geene genoegzame gronden voorhanden, waarom, bij het
besiaan dier belasting, de overgang bij versterf daarvan bevrijd zoude blijven.
i, De vaststelling bij het Burgerlijke Wetboek van een wettig erfdeel,
waarvan de bedoeling meer bepaalde om de onregimacige bevoordeeling van
het eene kind boven het andere te voorkomen bewijst niet voor een
natuurlijk regt der kinderen op de bezittingen der ouders, maar eerder
tegen dat beweerd regr,
„Immers de wetten van schier elk land hebben te dien aanzien bijzon
dere beginsels.
Door de invoering van de Fransche wetgeving werd de legitime portie
hier te lande verhoogd, op hetzelfde tijdstip, dat de overgang van de ou
ders op de kinderen belast werd,
„Bovendien, en al kon men een zeker regt van de kinderen op de bezit,
tinges der ouders erkennen, zoo siaat daartegen over het eigenaardige van
alle belastingen, dat zij of bezit of genot treffen.
„Eene geringe afzondering daarvan, ten Behoeve van de schatkist, op
het oogenblik, dat dat bezit of genot verkregen wordt, kan geene hard
heid genoemd worden; zij kan de zucht tot spaarzaamheid niet uitdooven-
zij is billijk, en treft in toenemende evenredigheid van hetgeen werkelijk
verkregen wordt.
„De kleine bezittingen geheel vrijlatendestaat zij voor de middelbare
vermogens met de rente over drie maanden gelijk, en bedraagt voor de meer
aanzienlijke foriuinen niet meer dan een half jaar inkomsten; zij doet dus als
het ware de in genot treding van het geërfde slechts eene wijl vertragen.
„Mogelijkheid tot fraude bestaat enkel ten aanzien van sommige roerende
goederen; die mogelijkheid heeft zij met bijna alle belastingen gemeen; de
laagte van het regt, de zedelijkheid der natie, de kracht des eeds, en de
verdere voorzieningen der wet zijn daartegen voldoende waarborgen,
„De vrees voor de bekendheid der fortuinen, door de aangifte van de
erlenissen in de tegte lijn, even ais thans geschiedt voor die in de zijdlinie
en de bezorgdheid voor den invloed, welke zulks voor het crediet van
kooplieden of fabriekanten kan hebben, zijn min gegrond bij de overweging,
dat nu reeds alle boedels aan de aangifte onderworpen zijn, waarbij te gelfllc
deelgeregtigden zoo wel in de regte als in de zijdlinien belang hebben, het.
geen dikwerf het geval is; dat, in de boedels waarin minderjarigen deelen
boedelbeschrijving plaats heeft, en dai de geheimhouding itrengelijk aan den
ontvanger ts opgelegd. Het regt op de eiflttingen in de regte lijn kon niet
geheel uitgesloten worden, bij de voorgestelde verliooging der regten van
successie in het algemeen, met het doel om, bij wijze vao belasting op de
bezittingen, betaalbaar op verwijderde tijdstippen, inkomsten te vinden,
waardoor de noodzakelijkheid kon worden ontgaan om tot meer drukkesde
en minder billijke middelen toevlugt te moeten nemen,
„De belasting op de successie beveelt zich bijzonder daardoor aan, dac
zij geheven wordt van wezenlijke bezittingen, onder de algemeene bescher
ming van 's lands wetten en regering verworven of behouden; dat z|j de
armoede niet bereiken kan, noch handel of nijverheid belemmeren dat z(J
trelt cdar, waar de werking van alle belastingen op weelde of behoefte t»