ttet algemeen verslag der centrale afdeelihg, in de zittlr? van gltfë* ren, uitgebragt, nopens het ontwerp van wet, bepalende de veranderingen Van art, ie der wet op de regterlijke organisatie en2. vangt aan met éené hotte vermelding van hetgeen tot dat ontwerp heefr aanleidrr? jiegeven. Vervolgens worden daarin opgenomen de verschillende ge'vóelens. die hij iedere overweging van dir ontwerp in de afdeeiingen zijn 'ontwikkeld aa trent een belangrijk vraagstuk, waarroe dit wees-ontwerp aanleiding gééft en waarvan de beantwoording van beslissenrien invloed op de ai of niet aanneming van hetzelve moer wezen. Even ais in arr, 12 der wer op dé regterlijke organisatie wordt namelijk bij dit tve<s« ontwerp sin den (tprine het regt toegekend, om de ambtenaren van het Openbaar Ministerie hij dén Hoogen Raad en de Provinciale Geregtshoven, na ingewonnen advies" vin den Hoogen Raad, in de bij de wet bepaalde gevallen van hunnen post te ontslaan. Dien ten gevolge is de vraag gerezen, of deze door de Regé ring herhaaldelijk voorgedragene bepaling, roet de grondwet, bijzondér roet art. 184. is overeen te brengen? De gevoelens hierotmrenr verdeeld zijnde, zoo is voor eene ontkennende beantwoording dezer Vraag aangevoerd, dit het iste lid van voorzegd art, 184, aan de daarbij vermelde regterlijke ambtenaren, in het belang der onafhankelijke uitoefening hunner ambtsbe trekking, en dus in het belang van het algemeen, de waarborg eener Ie venslange aanstelling is geschonken; dat tnsschen de daar opgenoemde atnb teraren, ten aanzien van dien waarborg geenerlei onderscheid wi rdt ge maakt, bepaaldelijk, dat de wijze hunner aanstelling daarbij geenszins wordt in aanmerking genomen; cat bij bet 3de lid van hetzelve art. de beide ge vallen worden vermeld, waarin deze in het algemeen belang ingevoerde levenslange ambtsbekleeding op kan houden, te weien: eigen verkeek of regterlijk vonnis; dat in deze beperking de verschillende ambtenaren, in het iste lid vermeld, niet op nieuw woiden opgenoemd, maar alleen de regters, ais door eene algemeene uitdrukking alle de vroeger vei melde reg eerlijke ambtenaren en dus ook de ambtenaren van het Openbaar Ministe tie, aanduidende; dat niemand toch zoude beweren, dat aan de overige regterlijke ambtenaren, in bet iste lid met de regters volkomen gelijk ge areld, op derzelver eigen verzoek ontslag zoii kunnen geweigerd worden; dat mitsdien de uitbreiding der tweede v. ij ze van omslag bij regterlijk von nis ook tot deze ambtenaren, In de analogie des regis is gegrond en door de gelijkheid der beweggronden wordt geboden; dat het onderscheid, dat tusscben deze ambtenaren en de regters in de verschillende wijze hunner aanstelling gevorderd wordt, ten deze geene verschillende handelwijze kan wettigen, omdat deze onderscheiding, niet in het eerste lid opgenoemd, tegen den onmiskenbaren geest der grondwet hier geene verhindering is, om den geest der wet na te leven, en het belang van het algemeen aftoo vordert, dat aan de levenslang aangestelde ambtenaren van het Openbaar Ministerie ook niet anders dan bij vonnis ontslag worde gegeven. Van den anderen kant is beweerd, dat bet iste lid van art. 184 der grond wet, wel is waar, voorschrijft, dat eenige regterlijke ambtenaren, en daar onder de Procureurs-Generaal bij den Hoogen Raad en de Provinciale Ge regtshoven, voor hun leven worden aangesteld, doch dat noch de woorden, noch de bedoeling van de wet medebrengen, dat die ambtenaren nimmer vóór hnn overlijden uit hunne betrekking zouden kunnen worden ontslagen; dat eene aanstelling voor het leven, in eenen gezonden zin, niet anders kan worden opgevat, dan dat de ambtenaar onafzetbaar Is, ten ware hij, volgen» bij de wet bepaalde voorschriften, door zijne gedragingen of ook door zijnen ziels of ligchaams-toestandten eenemale ongeschikt moge worden geoordeeld langer zijnen post waar te nemen; dat een tegengesteld gevoelen tot het ongerijmde zoude leiden, en ook wordt wedergesproken door de 3de alinea van art. 184, houdende, dat regters gedurende den bepaalden tijd kitnner be diening op eigen verzoek of bij regterlijk vonnis kunnen worden ontslagen, welke bepaling onmiskenbaar mede op de leden, van den Hoogen Raad en de Pro v nciale Geregtshoven toepasselijk is; dat, eens vastbestaande, dat er ge vallen kunnen bestaan, waarin laatstgenoemde ambtenaren, ofschoon voor hun leven aangesteld, uit hunne betrekking kannen worden ontslagen, bet zelfde ongetwijfeld mede op de Procureurs-Generaal bij den Hoogen Raad en de Provinciale Hoven toepasselijk ia; dat de vraag dus alleen overblijft, of dit ontslag bij regterlijk vonnis of wel door den Koning behoort te wor den uitgesproken? dat ten aanzien hiervan de grondwet wei apreekt van reg ters, maar niet van de ambtenaren van het Openbaar Miniaterie; dat deze laatsten, noch volgens hec gewoon spraakgebruiknoch volgens de wettelijke beteekenis, onder de algeineene uitdrukking van regters z|)n begrepen;' dat de 3de alinea van art. 184 alzoo moet geacht worden eene aanwijzing te bé- heizen van de wijze, waarop een voor het leven of voor eenen bepaalden tijd aangestelde raadsheer of regeer gedurende den tijd zjjner bediening kan worden ontslagen: zoodat aan de wet wordt overgelaten, om, bij het stil zwijgen van de grondwet, ditzelfde ten aanzien van de voor her leven aan. gestelde ambtenaren van het Openbaar Ministerie te bepalen;dat, wanneer, tot weder opzeggen» toe, benoemde ambtenaren ieder oogeiibllk, zonder eenige reden, kunnen worden ontzet, aan de voor herleven aangestelde Procureurs-Generaal bij den Hoogen Raad en de Provinciale Geregtahoven bij de grondwet de waarborg is gegeven, dat zij ïlleen in de gevallen bij de wet bepaald, uit hunne betrekking kunnen worden ontslagen, doch dat de beootdeeling of zulk een geval bestaat, eigenaardig toekomt aan den Koning, aan wien de directe aanstelling van de Procureurs-Generaal bij den Hoogen Raad en de Provinciale Geregtshoven bij de art, 17a en 180 der grondwet is toegekend; dat die in geenen deele strijdt met art. 184 der grondwet, als alleen melding makende van regters; en dat er daarenboven geen vrees voor misbruik kan bestaan, omdat in ieder geval een Minister, die een besluit mogt onderteekenen, houdende ontzetting van eenen ProCureur-Gèneraal, buiten de gevallen bij de wet bepaald, hiervoor verantwoordelyk zoiide wezen. Daarna wordt in het verslag overgegaan tot eene beschouwing* van het wets-ontwerp, naar aanleiding van bet laatste onderzoèk in de afdeeiingen. Daaruit blijktonder anderen, dat algemeen in de afdeeiingen hèt wensche- lijke erkend is, dat voor het leven aangestelde regterlijke ambtenaren wegens ongeschiktheid door ouderdom, ziekte of aanhoudende ziels- of lichaams gebreken, van hunnen post kunnen worden ontslagen. Eenige leden hebben intusschen gemeend dat de zoo wel in art. ia, als in hec ontwerp voorko. mende uitdrukkingen: wangedrag, onzedelijkheid en merkbare achteloosheid, al te onbestemd zijn, weshalve dte leden, eene nadere omschrijving hiervan in de wet wenscheen opgenomen te zien. Andereleden vroegen, waarom in het weta-ontwerp wordt gesproken vin eene aanstelling voor het leven of voor eenen bepaalden tijd. Nog blijkt uit dit laatste gedeelte van het verslag, dat het voorafgaand verhoor of oproeping van de ambtenaren voor den Hoogen Raad of door dezen benoemde Commissarissenalgemeenen bijval vond, en dat men zich algemeen kan vereenigen met de voorgeschreven behandeling der zaak met gesloten deuren, in de veronderstelling evenwel, dac hieronder niet Is begrepen de nitspraak van het vonnii, welke in ieder geval, volgens art, 172 der grondwet, met opene deuren moet geschieden. Eergisteren, Donderdag avond, is alhier de eerste vereenigln'g, gè durende dit jaar, gehouden van de in deze Péesidentie gevestigde Hollandsche Maatschappij van Fraaije Kunsten en Wetenschappen. Hét voorzitterschap werd vervuld door den heer D. Bergens, die dé vergadering opende met eene hïrinnering aan het verlies, dat ue Maatschappij, en bijzonder het bestuur d ;r 's Gravenhaagsche aldeelinggeleden had door hét vroegtijdig afsterven van derzelver waardiger bestuurder, wijlen den heer Mr. A. H. van der KempAls sprekers traden vervolgens op de heeren E. W. van Dam van h e t en C. G. H'ithuv i welke heeren dichtstukken voordroegen het eerste eeneoptsode, ontieena aati tl -1 leven van den grooten Keen, het ander van lal nigen aard. Daarna betuigde "de V: cpthtor itjnen dank over de voorgï»: drigene «rukken dis van her dichterlijk gevoel en vernuft der beide rpreker» p'eowe blijken gaven; terwijl ae Voo-zltter tevens de gunstige voorieekenen IChet'rfè, waaronder deze atdeeiing der Maatschappij dit jaar hare werkzaam, heden heropende. Zeer aanzienlijk was de schare van toehoorders, die gewis van het belangwekkende en streelende, dat zij op dezen avond gehoord hadden, dé vruchten in nart en geest met zien namen. Bij arrest van het Prov. Geregjahof van dentjden dezer, .is .7. Tieman kantoorbediende 'en beëedigd klerk ter griffie te Rotterdam, niet schuldig verr klaard aan valsehheid in geschriften van Koophandel, door het maken van veranderingen in dezelve, en,het des bewust gebruik maken van de elzoo vejvals'cilre iinkkenmaar schuldig geoordeeld ter zake van diefstalin heg gèbön'w,. waarin hii gewoon was ie werken, en r.e dezer zake veroordeeld tot een haf puf jeproeks'elling en viif jaren tuchthuisstraf, - f-f e 1 Neder lardsch Nieuw blad herigtdat de heer Hallo te 's Graven, hage eene wijze van Gaz daar te s ellen, heeft uitgevonden, welk zonder vtiur wordt voortgeb'agt en in deszelfs uitwerkselen geheel onschadelijk isj Een toestel pm 40 bekken té laten branden, heeft slechts eenen omving van eene halve el. In onze votige hebben wij den hoofdinhoud-.medegedeeld vgn het ade adres door HH. Curatoren van het Athenaeom te Franeker, aan Zijne Maj. den Koning 111 N -ember ingediend: net volgende is het eerste adres, waar, van wij in de vermelding gesproken hebben, ingediend 8 April van dit jaar; Aan den Koning G'ven mei den mei-Men eerbied te kennen de ondergeceekenden Corato. ren van '1 Rijks A'henaenm te Faneker, dat hnn, bij resolutie van 10 Maarc 1842 N". van Hnn Édel Gronc Aclitb. Heeren Gedeputeerde S.aten van Vriesland s to-gezonnen, ten file van consideratiên en advies, eene missive van Zijne Exc. den Minister van Binnenlandsciie Zaken, van 4 Ja* ntiarij 1842, N°. 83, tut welk schrijven van den Minister, Curatoren voor het eerst op eene officiëele wijze aenni» hebben gekregen van het voorne men des Ministers om het Athenaeum van Franeker, als Rijks-instelling, te suppimeren. Adressanten zouden vermeenen te regt van onverschilligheid en weinig pligtgevpel te worden beschuldigdwanneer zil niet openhartig en met ge paste vrijmoedigheid onder de aandacht van Uwe Maj, bragten, hoe diep htin bet voornemen om de instelling van Hooger onderwijs aan hunne zorg en toevoorzigt aanbevolen en toevertrouwd te supprimeren, heeft getroffen; immers de beantwoording der Regering op de Processen-Verbaal van de beraadslagingen der afdeeiingen van de Tweede Kamer der Staten-Generaal over de Begrootings-wetten voor 184a en 1843 konden zoodanig voornemen niet doen vermoeden en ook de redevoering van Zijne Exc. den Minister, bij gelegenheid van de openbare beraadslaging over het tweejarig budget, in October fles voorleden jaars, moest bij ieder de overtuiging doen geboren worden, dat na het aannemen van die begrooting, het Athenaeum van Fra. neker aan deszelfs bestaan niet behoefde te wanhopen. Doch wat meer is Curatoren raogten van Uwe Maj., tijdens Hoogstdeszelfs verblijf in Vries, land, de geboortegrond van Uwer Maj. Doorluchte Voorouderen, van Uwe. Maj. zelve, in ronde taal de stellige en geruststellende verzekering ontvin gen, dat Uwe Maj. be belangen van het Athenaeum bij voortduring in Hoogstdeszelfs bescherming zoude nemen. De, na die door Uwe Maj ge-, gevene verzekeringen, gedane benoemingen, zoo wel ter vervulling van de vacature ontstaan in het Collegie van Curatoren door den dood van den Hoog Wel-Geb. Heer van Zujlen van Nijevelt, als van eenen Hoogleeraar in de plaats van den naar Groningen vertrokken Professor Mulder, moesten adres. Santen in hunne overtuiging bevestigendat aan eene «uppressie van het Athenaeum van'Franeker, van den kant van de Regering, niet werd gedacht. En nu bevinden Curatoren zich eensklaps in de droevige noodzakelijkheid, ten gevolge van des Ministers van Binnenlandsche Zaken hierboven aangehaald schrijven, tot den Troon van Uwe Maj. te naderen, om van rioogs'tdenzel.| ven, zoo zij vertrouwen op goede gronden, af te smeeken het behoud van eéne Instelling van Hooger Onderwijl, wier bestaan zoo geheel onverwacht wordt bedreigd. Kenmerkte het besluit Vin Augustus 1815, waarbij het Athenaeum van Fraueker wérd opggrigtde wijsheid van de Regering, welke zoo veel mo.' gelijk herstellen wilde, wat de heerschappij der Franschen hier had vernield, supplianten meenen gerost te mogen veronderstellen dat, zoo men niet door den treuzigen toestand van'a Lands geldmiddelen ware belet geworden, die zelfde Regering de vroegere Akademie van Franeker wederom .oc hetaapzyn zoude hebben teruggeroepen. Immers zoo er eene stad in ons Vaderland geschikt zijn moge voor de stille letteroefeningen, dan Is het Franeker; niets is daar, hetwelk tot uitspattende vermaken kan uitlokken: de jongeling wordt riet afgetrokken door het vergif eener overspannene weelde. Daarbij is hec materieel, hoewel in sommige opzigten beperkt, althans wat de bibliotheek" betreft, uitnemend gekozen; allés niet door noodeloozen omslag én veel'. (leid verwarrenae. Het is dan ook geen wonder, Sire! dat zich te Franeker in de laatste jaren voortreffelijke jongelingen hebben gevormd, die tot sieraad van onze Akade- miën mugten verstrekken, en no reeds hoogSt belangrijke betrekkingen in d« maatschappij bekleeden. rïiet alleen echter mag het Athenaeum beschouwd worden als eene ge schikte kweekschool voor jongelingen, die naderhand tpt roem van de Aks demiën en der Maatschappij verstrekken, maar evenzeer vin hoogst bekwam». Leeraren. Wie denkt hier niet, Sire! aan den roem van ons Vaderland eenen Hamaker, eenen de kPal, en onder de nog levenden, aaD eenen van Hergel, GroerewoudJujnbol, PhilipseMulder, MuurUng, Ermerins, die ongetwijfeld juist te F aneker geworden zijn, wat zij heden zijn. En wanneer Adressanten in den verleden tijd terug tradenJtupneil zjj gerust verklarei. immers de Geschieoenia spreekt hier zeer duidelijk, dac vooral uit Franeker de ontwikkeling van het licht is voorgekomen. Toen! nog allés in eene duistere scholastiek bedolven lag, werd die duisternis het eerst verbroken door den wijzer Vit'iitfga. wiens voetspoor door eenen Venema is gedrukt geworden, en die ongetwilleld de voornaamste zijp geweest, welke aan de Öódgeleerdiieid licht en kracht op het dagelijks leven hebben bijgezet en die' den roem der Friesche geleerdheid, zeifs totin het verafgelegen liongarijen, hebben verspreid, derwijze, dat vele Hongaarsch? Leeraren hunne leerstoelen en het Vaderland verlieten, o;q te Franeker ^ich met de wnsheid van Ventnia als Godgeleerde, maar vooral als Kérketijk geschied kundige, té laven. -u Zullen Adressanten hier nog de namen noemen van eenen Manger, eenen, van Voorst, eenen Regenbogen, den man, die als schrijver over de! Uruistogten! gerust natst èenen Heeren gezet mag worden? Bij het noemen van die namen, moet mén erkennen, Sirel dat hetgeen in ons Vaderland aanspraak maakt opi echt liberalen zin', uit Franeker zijnen oorsprong heeft. Zoo Supplianten verder hunne aandacht vestigen dp de Oude Letterkunde,' dan steekt Fnneker tevens uit boven alle andere inrintingen van openbaar onderwijl. Franeker heeft eenen Lambertus Ros, eenen Tiberius Hemsterhuis eenen Valkenaer, eenen Schroder, eenen (Vassenburg en Bosscha voorrge- bragtmannen waarvan, vooraj de eerstgenoemden, als sterren vin de eerite grootte in de Letterkundige wereld te scbitten ztjn. Immers Sirel zjjj héb ben het mogelijk gemaakt de oude Letterkunde in den waren zin, met ver. stand ter ontwikkeling van den mensch te beoefenen. Frantker heeft eenen Huber, eenen Noodt, eenen Heinecciut en de Voor da't opgeleverd, mannen, welke door hunne groote regtsgeleerde kennis en on. mtddellljk <r< door hunne leerlingen den heilzaamsten invloed hebben uiige, fend op de ontwikkeling der Friessce regtsgeleerdheid, zoodat de roem van het oude Friesche Hof zich, tot den dag van heden, bij al de ontwikkeling der wéicmchappen heeft stamde gehouden. En in de geneeskunde hebbes

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1842 | | pagina 2