tf Somen verzoekschriften, en welke Commissie, Ingevolge het nieuw; reglement van orde der Kamer, zelve haren Voorzitter zal benoemen. Tec leden dier Commissie benoemt de Voorzitter de lieeren: Sc'nem van HarencarspelBoreel van Hoogelanden, Memo, Fegilin van Ciaerbeigen eti Van Panhuju Aan de orde van den dag zijn de beraadslagingen over de toelating der heeren Graaf van den Bosch en Brouwertot leden der kamers De heeren van Rechteren toont het belangrijke aan, oat ér Iji dië Werk zaamheid der Provinciale Staten gelegen is, betreffende de verkiezing tót leden der Scacen-Generaai. Iijj wijst op art, 139 der grondwet, w?arbt] uit drukkelijk bepaald wordt, dat een besluit met de volstrekte itteerderheid der tegenwoordig zijnde leden moet worden genomen. Op hét beweren, dat alsdan dikwerf de uitvoering moeijelijk zou zijn, moet de redenaar antwoor den, dat men dan telkens, zoo lang de stemming onwettig is, detelve moet overbeginnenja, wanneer men dien dag niet tot eenig resultaat kwam, den volgenden dag op nieuw moesc beginnen. Doch wanneer men blanco of onduidelijk geschreven briefjes aftrekt, dan juist zou hec onuitvoerbaar kun. nen worden, om tot een besluit te komen. Gesteld eene vergadering, uic 58 leden zamengestelden dat er 30 leden tegenwoordig zijn. Wanneer zich nu 39 stemmen toe het nemen van eenig besluit vereenigen, en er een blaDCO briefje gevonden wordt, dan zou een besluit niet geldig zijn, aange. zien hetzelve genomen was door 38 leden, dat is niet door hec vereischce getal om te mogen vergaderen. Dit komt den spreker zoo duidelijk voor, dat daaruit genoegzaam bewezen wordt, dat een besluit door de volstrekte meerderheid der tegenwoordig zijide leden moet worden genomen, en hij dus de gedane keuzen als onwettig beschouwt. De heer Schooneveld zegt, dat elke discussie over beginselen uiterst nuttig en belangrijk isniec alleen omdac men daarbij in de gelegenheid is zijne denkbeelden te openbaren, maar omdac dezelve leidt om de grenzen van elks bevoegdheid af te bakenen. De Scaten-Generaal hebben gezworen, de grondwet te handhaven, maar daarom moeten zij ook dubbel omzigtig zijn, om hunne bevoegdheid niet te buiten te gaan. Hier is geene quaestie van grondwet. Het geldt een reglement der Provinciale Staten, dat geen inte grerend deel der grondwet uitmaakt. Hoe beefc de Kamer de bevoegdheid een besluit der Provinciale Siaten te vernieiigen? Waar beeft zij de magt verkregen als regeer in appel uit te spreken over een collegle, dat even onbelemmerd als zij moet handelen? Waar zal dit heen leiden, waar dit ophouden? Gesteld de Staten hadden het gevoelen van den vorigen spreker gedeeld, de benoemingen als niet wettig beschouwd, en waren zij tot andere benoemingen overgegaan. Gesteld de Kamer ware niet van dat gevoelen geweest; gesteld zij had begrepen, dac er geene termen aanwezig waren om tot nieuwe benoemingen over te gaan, en dat de eerste geldig waren. Zou dan de Kamer hec regt gehad hebben, om de nieuw benoemde te weigeren, en op de toelating der eerste aan te dringen? Neen, zij zou daartoe even min als nu bevoegd geweesc zijn. Men zal zeggen, dat de Kamer dan ook in der ijjd niec bevoegd is geweest, om in de quaestie betrekkelijk het medestemmen der Gouverneurs tusschen beide te komen. Dit is echter de eenige uitzondering, welke de grondwet maakc. Wat is biervan de reden? omdat tot de keuze van een lid der Kamer gecoöpereerd heeft iemand, die geen lid der Staten is. Maar indien de Staten verklaren dac, naar hun reg. lemenc. de verkiezing-wettig is, dan heeft de Kamer geene bevoegdheid omtrenc elk incident, elke niec naleving van hec reglement te beslissen, dac geen deel der grondwet uitmaakt. De Kamer kan de Provinciale Scaten niet opdringen wat zij verlangt. Zij heeft alleen de bevoegdheidom aan de grondwet te toetsen, of een lid, dat zich bij haar aandient, aan de verdere vereischten voldaan heeft. De keuze der Staten blijft buiten hare be- jnoeijing. Overigens is de redenaar van meening, dac de Staten hec reglemenc goed geïnterpreteerd hebben. Want, in weerwil dat een besluit met de volstrekte meerderheid der tegenwoordig zijnde leden moet worden genomen, vindt men, onder anderen, in art. 33 en 24 van liet reglement der Staten van Zuid-Holland, dac elk briefje, dac niet duidelijk geschreven is, als vernie. nigd moet worden beschouwd, en dac intuischen daarom de stemming niet nietig is. Dit is hetzelfde geval met een blanco briefje, waarvan men toch hec schrift mede niec duidelijk zal kunnen zien. Het resultaat is dus, dat de bianco briefjes van de tegenwoordig zijnde leden moeten afgetrokken worden. Een blanco briefje in de bus te werpen staat gelijk, alsof men zich verwijdert. Deze redenaar kon ook in de berekening van den vorigen spreker niet deelen. Wanneer, na aftrek der blanco briefjes, steeds de heift der leden tegenwoordig blijft, dan kan zulks tot geene tnoeijelijkheid aanlei ding geven. Hec middel daarcegen is bovendien geene briefjes in blanco te laten, maar dezelve in te vallen. Ging het stelsel van den vorigen redenaar door, dan zou, daar men bij de geheime stemming geene contrainte heeft, een enkel lid elke stemming onmogelijk kannen maken. De heer Tromp deelt in alle opzigten het gevoelen van den vorigen rede. naar. De Kamer heeft geene de minste bevoegdheid te onderzoeken, of de Provincinle Staten hun reglement opgevolgd hebben. De Kamer mag in geen geval toelaten, dat er van de grondwet afgeweken worde. De eenige vraag is dus, of de Provinciale Scaten tegen de grondwet gehandeld hebben. De Kamer heefc het echter reeds lang beslist, dat blanco briefjes gelijk moeten gesteld worden roet niet tegenwoordig zijnde leden. De redenaar begrijpt dus niec hoe hec mogelijk zij, de zaak anders te incerpreterennaardien de Provinciale Staten even als de Ksmer gehandeld hebben. De heer van Dam, ofschoon het met den eersten spreker eens zijnde, betrekkelijk het belangrijke der werkzaamheid van de Provinciale Staten, nopens de verkiezing van een lid der Kamer, moet de vrijheid nemen omtrenc alle andere punten niet hem te verschillen. Ook de heer van Dam deelt de gevoelens der beide vorige sprekers. Hij meent echter dit mede te moeten doen opmerken, omdat, in de vorige zitting, bij zijne stemming tot Voorzit, ter, mede blanco-briefjes in de bus werden gevonden. Toen reeds, vdór dat nog het nienwe reglement van orde deswege bepalingen had gemaakt, heeft de Kamer begrepen, dat de blanco-briefjes van de tegenwoordig rijnde leden moesten worden afgetrokken. Hij kon het intusschen den heer Schoo neveld toegeven, dac de Provinciale reglementen geen deel der grondwet zouden uitmaken. Doch ook dan houdt de redenaar die reglementen onder, worpen aan de duidelijke bepalingen der grondwet. Wanneer men dan art. 139 derzelve raadpleegt, en daarbij in aanmerking neemt, dat nog voorleden jaar bij de toelating van een lid uit Nootd-Braband, de Kamer beslist heeft dac de blanco-briefjes afgetrokken moeten worden, dan is die zaak aan geen twijfel onderworpen. De redenaar gelooft ook, dac de Kamer hare bevoegd, heid zou te buiten gaan, terwijl zij bovendien hetzelfde beginsel gevolgd heeft. Men werpe niet tegen, dat, bij de benoeming van denjheer Brugmans, de Kamer begrepen heeft de keuze der Provinciale Staten te moeten af. keuren. Dit was eene geheel andere zaak. Het gold toen de uitlegging eener wetsbepaling. Toen was de Kamer, als men hec zoo noemen raag, een col. legie van appel. Te regt stelt de tweede spreker prijs om de regten der Ka mer te handhaven, maar de redenaar deelt ook volkomen in zijne redenering, dat, indien men wil geëerbiedigd worden, men ook binnen de afgebakende grenzen zijner bevoegdheid moet blijven. De Provinciale Staten hebben het zelfde regt als de Kamer, om derzelver reglementen te interpreteren. |Dé spreker deelt mede in het gevoelen, dat, bijaldien een blanco-briefje eene nietigheid daarscelde, een enkel lid in staat zon zijn elite stemming onmo. gelijk te maken. De heer de Man vermeendedot de volstrekte meerderheid der tegenwoordig zijnde leden lot de wettigheid van eene verkiezing werd gevord, en mitsdien de biljetten in blanco evenmin als de ultgebragte stembriefjes van niet tegen wootdig zijnde leden, tot de (wettigheid der verkleziug konden bijdragen. Afgescheiden daarvan kwam her hem voor, dat de geloofsbrieven van deil Graaf van den Bosch niet voldeden aan att. 5 alinea 1 van het reglemenc der Kamer, krachtens welke wordt gevorderd een excracc uit de notulen van de handelingen der Staten, waaniit blijkt van hec getal leden, tijdens da keuze in de vergadering tegenwoordig, én vari het getal stemmen op hec gekozen lid of anderzins uitgehragt. Uit de geschiedenis van dit Reglement leidde de spreker af, dac door hec woord anderzins wordt bedoeld de scem. men dereenen die bij de verkiezing stemmen hebben erlangd, of het getal andere uitgebragte stemmen. Dit vereisclite nu worde ia de credentialen nie; aangetroffen. Alleen is melding gemaakt van het getal stemmen die voor het gekozen lid zijn uitgebtagt en de blanco briefjes die bij gelegen, heid dier verkiezing aanwezig zijn bevonden. De spreker beschouwde het eindelijk van hec hoogste gewigt dac bij den aanvang van hec in werking brengen van hec reglement, hetzelve sciptelijk worde nagekomen. De heer van Rechteren heeft zijn gevoelen, nader toelicht. Beancwoor. dende een lid uit Zuid-Holland, zeide hij, dat de Kamer fliet alleen bee voegd, maar grondwettig verpliigc was, de geloofsbrieven te onderzoeken. Tot staving van zijn gevoelen deswege, beriep hij zich op hetgeen in het voorleden jaar, ten aanzien der stemming van de Gouverneurs had plaats genad. Hij kon niec inzien, dat nimmer hec resultaat eener stemming zou worden verkregen, indien de blanCo brletjes niet werden medegerekend. In dit geval moest zijns inziens worden herstemd tot dat de helfc der stem. men van de tegenwoordig zijnde leden zich op eenen Candidaat zonden henben vereenigii. De heer Bruce was van gevoelen dat in de geloofsbrieven van den Graaf van den Bosch een tadikaal gebrek aanwezig was. Er bleek namelijk niec uic die bescheidennat die heer was geboren uit ouders binnen dit Rijk of deszelfs koloniën gevestigd, een vereischce hetwelk worde gevorderd, niec alleen bij art. 5 van het reglement, maar ook bij art, 7 der grondwet. De lieer van Nes ontwikkelde kort el ij k liet gevoelen der meerderheid van de Commissie in voege als zulks door hem in de zitting van Dingsdag jl. is voorgedragen. De heer van Golts/ein admitteert breedvoerig het gevoelen der minderheid van de Commissie. Hij deelde niet hec gevoelen van hen die in het onder, zoek der geloofsbrieven eene aanmatiging van gezag meenden te bespeuren. Uit hei onderzoek der geloofsbrieven, welke aan de Kamer ia opgedragen, volgde van zelf het onderzoek naar de wettigheid van de verkiezingen. Hec onoerwerpelijk vraagstuk behoorde te worden getoete aan de reglementen der Provinciale Staten. Krachtens die reglementen nu worde de volscrekce meerderheid der tegenwoordig zijnde leden gevorderd. Men kan den wet. gpver niet ten laste leggen, dat dezelve doeliooze bepalingen heeft willen tot stand brengen. Iedere wetsbepaling behoorc zoodanig te worden ge. ihcerpreteerddat dezelve een' zin, een behoorlijken zin oplevert. Er be- Staan tegen het door de minderheid aangekleefd gevoelen bedenkingen, welke echter niet van dien aard zijn dac dezelve niec zouden kunnen wor. dei opgelost. De spreker zeide dac hij de Provinciale reglementen heefc ingezien, ten gevolge waarvan hij toe de overtuiging is gekomen dac de verkiezing van beide heeren niet wettig heefc plaats gehad. De heer Nedermeijer zegt, behoord ce hebben tot de meerderheid der Commissie, welke de toelating der beide heeren voorgesteld heeft. Hij deeic het gevoelen, dac de Kamec onbevoegd is, hec Reglement der Provin cialen Staten te interpreteren. Wanneer dat collegie een besluie neemt, bin nen deszelfs bevoegdheiddan is heczelve voor de Kamer verbindende. Al leen volgens art. 147 der Grondwet, door den Koning, kan, in bepaalde gevallen, daarin eene verandering gemaakc worden. Aan iedere Kamer wordt het onderzoek der geloofsbrieven opgedragen, doch dit moec in een* gezon den zin begrepen worden. Hec staat aan de Kamer te onderzoeken of die genen, die zich bij haar aanmeldc, de persoon is, bij de geloofsbrieven uicgedrukt; of aan alle vereischten der grondwet voldaan is. Het staat ech ter der Kamer niec vrij te onderzoeken, op welke wijze de Staten het besluie opgemaakt hebben. Door zoodanige uitlegging houdc elk bezwaar op, en worde alle wrijving tusschen geconstitueerde tnagcen vermeden» De redenaar is mede van gevoelen, dat blanco briefjes buiten rekening moecen blijven. Op de aanmerking van den heer de Man, dac niet voldaan is aan art. 3 van het Reglemenc, ie, alinea, geefe spreker in bedenking dat eene wet geene terugwerkende kracht heefc. Het reglemenc, eerst in Junij goedgekeurd was nog niet ter kennisse der Scaten gekomen. De gekozen leden hebben dus, volgens hec vorige reglemenc bewezen Nederlanders te zijn, enz. De redenaar zal dnaten gevolge van een en ander, voor de toelating van den heet Brouwer stemmen. Omtrenc den Graaf van den Boich zal hij echter nadere inlichtingen afwachten, vermits hij omtrent dezen hec gevoelen van een lid moec deelen, dac bij bij zijne geloofsbrieven niet bewezen heeft van Nederlandsche ouders, binnen dit Rijk of eene der koloniën gevestigd, ge» boren te zijn. De heer van Rappard geeft toe, dat er gewigtlge redenen zijn, om zich niet buiten zijne bevoegdheid te gegeven, maar indien men art. 9Ö der grondwec leest, inhoudende dac de Kamer de geschillen bsslisr, welke no pens de geloofsbrieven van een lid mogten ontstaan, dan kan men naar ook de bevoegdheid niet betwisten, dit omtrent de verkiezing van een lid te doen. De redenaar is hec overigens omtrenc alle punten met den vorigen spreker eens, en stelt de toelating van den beer Brouwer voor, terwijl die van den Graaf van den Bosch zon moeten uitgesteld worden, tot dac hij bewezen zal hebben van Nederlandsche ouders geboren te zijn. Dit voorsielvan onderscheidene zijden ondersteund wordendezoo wordt de toelacing van den heer Brouwer in omvraag gebragc, en hiertoe met 42 tegen 7 stemmen besloten. Tegen hebben gesiemd de heeren: Luzac, KniphorstGcckitigavan Golta slein, van Rechteren, Ferwey Mejan en van Nagelt. De Voorzitter wilde alsnu in omvraag brengen, of de toelating van den Graat van den Bosch zal worden uitgesteld. De heer van Dam vermeende, dat allereerst moesc in omvraag worden gebragtof hg al aan niet moest worden geadmitteerd. Wierd dit door de Kamer ontkennend beslist, dan zou er, vermits hec vraagscuk nopens de blanco briefjes beslist is, geen twijfel nopens de redenen dezer niec toela ting bestaan, en dan zou de Graaf in de gelegenheid zijn, de leemte in zijne geloofsbrieven aan ie vullen. Dé heer van Nes verklaarde zich met dit gevoelen niet te knnnen vereenigen. De Voorzitter vermeende dat, indien hec gevoelen van den heer van Dam doorging, de zaak dan geheel zou besiisc zijn, en de heer van den RoscA alsdan tinaal zou geweigerd zijn. Nn zou de Graaf gelegenheid hebbend- om net gebrek in de geloofsbrieven aan te vullea. De heer de Man zegt dat, wanneer de Graaf daaraan voldoet, hg nog tegen de toelating zal stemmen, vermits niet is gebleken, op wie de ove rige stemmen bij zijne verkiezing zijn gevallen. De heer van Dam vermeent, dat het gevoelen van de meerderheid der Kamer over de al dan niec toelating van den heer van den Bosch niet ge bleken is. Wanneer de Kamer dit toestemmend beslist, dan komt er geen adjournement te pas. Is de uitslag echter ontkenaend, dan ligt zulks al leen aan het gebrek |in de geloofsbrievendac door den Graaf kan wbrden verbeterd. De heer Ènschedistelde voor om de discussie veertien dagen uit te stellen. De heer Schooneveld achtte het gevaarlijk, om nn reeds eene bepaalds stemming te doen plaats hebben. Er is een gebrek in dé geloofsbrieven; dit kan worden verbeterd. Hij is dus voor een uitstel. De heer van Dam drong nogmaals op zijn gevoelen aan. De Kamer wie bijeengeroepen, om over het voorstel der Commissie te beraadslsgen. Indien men een adjournement bepaalde, voor dac uitgemaakt was, of de Graal vat

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1842 | | pagina 2