A". 1842.
tBYDSCIIÊ
iV. £11.
C O 5' R A N T
VRIJDAG,
NEDERLANDEN.
Leyden, is September,
De heer Daru, welke zich alhier in de maand Ju lij II. heeft opgehouden,
'om portraiten au Daguerreotype te vervaardigen, is gisteren onze stad ge»
jpasseerd en heeft ons een bezoeit gebragt. Volgens de belofte, welke hij,
laatstelijk vertrekkende, gedaan had, zal hij zich van af den aysten dezer,
weder eenigen tijd hier vestigen, zich vlejjende niet zulk een goed succes,
als in Ju lij want de nieuwe portraiten, welke hij vervaardigd heelt, zijn
nog Veel beter, dan die welke reeds te voren zoo goed waren uitgevallen;
er is In dezelve meer juistheid meer zachtheid; zoodat zij wel niet zouden
kunnen overtroffen worden.
Ten aanzien van den toestand der lagere scholen in 1841, met be
trekking tot Zuid.Hollandleest men in liet verslag aan de Staten-Generaal
bij de laatste zittitg aangeboden, het volgende:
De schoolbouw was in 1840 niet minder aanzienlijk dan in vroegere jaren.
Te Voorburg is geheel uit eigen middelen hei gemeentelijk schoolvertrek
nogmaals vergroot. De schoolvertrekken te Papendrecht cn Mijnsheereniand
werden aanmerkelijk verbeterd. Een nieuw schoolvertrek en nieuwe onder
wijzers-woning werden ce Ridderkerk opgetrokken. Ook heeft Nieuwhei-
voet een nieuw schoolvertrek en onderwijzers-woning verkregen. Aan den
Bergschenhoek heeti eene aanmerkelijke verbeiering van schoolvertrek en
woning plaats gehad. Te Naaldwijk is het schoolvertrek vergroot. Te
Maassluis is een geheel nieuw schoolgebouw gezet. Het aantal scholen is
Is volgt: openbare 242, bijzondere der iste klasse 32, der 2de klasse 107,
middelbare 6. Deze scholen werden bezocht door 52,227 leerlingen, 29,309
van het mannelijke en 22,918 van het vrouwelijke geslacht. De te 'sGra.
venhage tot stand gebragte, wel ingerigte bewaarscholen voor kleine kinde.
ren uit den behoeftigen Stand, bleven volkomen aan het doel harer oprigting
beantwoorden. Eene dergelijke school is te Leyden geopend. Onder de
eden, alwaar aan het onderwijs op de armen- en tusschenscholen eene
sanmerkelijke uitbreiding is gegeven, verdient Gouda eene bijzondere ver
melding. Het getal kinderen, aldaar onderwijs genietende, dat voorheen
nieisbednidend was, is opgeklommen tot meer dan 1300. Te Gorinchem
genieten thans 575 leeriingen kosteloos onderwijs. Eene tusschenschool
werd in 1840 te Schiedam opgerigt. Na afgenomen examen, heeft de
provinciale Commissie van onderwijs afgegeven de navolgende acten van
algemeene toelatingals: schoolonderwijzer van den isten rang 1; van den
2den 14, van den 3den 34, van den 4den 34, als schoolhouderesse 10, als
hulsonderwijzer 6.
Zijne Maj. de Koning wordt heden ivond in de Residentie terugverwacht.
Ook HH. KK, HIJ. Prins en Prinses Frederik der Nederlanden, zullen
in den aanstaandeu nacht, van Hoogstdeszelver reize naar Petersburg en nu
laatstelijk naar P,ruissen in de Residentie terugkeeren.
Z. K. H. Prins Hendrik ia bereids van Hoogstdeizeifs togt naar Vlis.
singen, in de Residentie teruggekomen.
- Naar men verneemt zat het huwelijk van H. K. H. Prinses Sophia Air
Nederlanden met Z. K. H. den Erfgroothertog van Saksen Weimar, in de
eerste dagen der volgende maand gevierd worden. De Doorluchtige Bruide
gom wordt den 2-sten dezer maand in de Residentie verwacht.
Burgemeester en Wethouders van 's Gravenhage hebben voorloopig
rcr kennisse van kunstenaars en bevorderaars der Beeldende Kunsten gebragt,
dat er wederom in den loop der maand Mei 1843, in overeenstemming met
vroeger gemaakte bepalingen, eene algemeene Tentoonstelling van Schil
derijen en verdere kunststukken, van levende meesters, zoo wel binnen als
buiten het Rijk gevestigdin deze Residentie zal paats hebben.
Zijne Exc. de Minister van Binnenlandsc),e Zaken heeft den 9 Augus
tus jl., aan de gewestelijke besturen de vozende circulaire toegezonden,
nopens de uitvoering der wet van 9 Julij jl. Staatsblad N°. aiY tot wijzi.
ging en aanvulling der wet van 30 Mei 1840 Staatsblad N°. 16,) houdende
eene belasting op de runderen enz.
N» het trtesteren mijner circulaire aan de Provinciale Gouverneursvan
den 6den dezer, N°. 149(9^Al/a.,)ben ik opmerkzaam gemaakt geworden,
dat, ofschoon van tijd tot tijd uit sommige provinciën, alwaar de longziettte
onder het rundvee bestaat, berigten inkomen, waaruit men.zou kunnen
aöeiden, dat door die ziekte aldaar minder runderen dan vroeger aangetast,
of dat de aangetaste dieren spoediger genezen worden, deze gevolgtrekking
echter voor twijfelachtig te houden is.
Men vermeent integendeel, dat het schijnbaar afnemend getal van long.
zieke runderen daarin gegrond kan zijn, dat, daar het thans bekend is, dat,
baar aanleiding der wet van den 9 Julij (Staatsblad N°. 21) voor Restor-
ven vee geene schadevergoeding meer uit het fonds voor den landbouw zal
gegeven worden, sommige veehouders de aangifte der longziekte verzuimen.
Het is: genoeg bekend, dat die aangifte door de meesten geschiedt, niet
omdat de wet zulks getast,- maar alleen ten einde aanspraak op de bepaalde
schadevergoeding te hebben, waarvan hunne handelwijze geheel afhankelijk
'wordt gemaakt.Zelfs houdt men zich overtuigd,dat sommige veehouders,
'dewijl zij thans op geene andere schadevergoeding, wegens gestorven vee,
dan enkel voor de huid en het haar kunnen rekenen, zich op allerhande
clandestine wijzen, en tot eiken priji van hun ziek vee zoeken te ontdoen,
Wopr hetzelve te verkoopen.
Dit verdient, tnijn erachtens, bij de invoering der nu gewijzigde wet,
Wel eene ernstige overweging en een gestreng toezigt, waarop ik mij ver.
Jjligt achtde verschillende Gouverneurs, voor Zoo veel noodig, opmerkzaam
re maken. Misschien zoude het raadzaam zijn; dat in elke gemeente eene
Commissie van toezigt wierd aangesteld, bestaande uit twee of meerdere
Jsërsonen, die belast diendeti te worden, om wekelijks, immers bestendig,
het vee op de stallen en de weiden te bezoeken, ten einde de hoofden der
gemeentebesturen bekend te houdén, óf er zich ziek vëe bevindt, opdat,
zulks plaats hebbende, er dadelijk onderzoek naar geschiede, en de nalatigen
Worden aangeklaagd.
Ntet zonder bevreemding heb ik dezer dagen, in het verslag van een der
ërkende Veeartsen, de zinsnede opgemerkt, dat, daar in den omtrek zijner
Standplaats de longziekte door de veehouders voor niet besmettend wordt
gehouden, er ook geen de minste voorZigtigheidsmaatregelen worden geno.
htenom, ingeval zij besmettelijk konde zijn, de verdere verspreiding tegen
té 'gjaahhetzij door tje zieke dieren af te Zonderen, hetzij dezelve door
bijzondere, hiertoe bestemde, personen te doen oppassen, maar dat het te»
gendeel menigvuldig plaats heeft'.
Indien men deze beschuldiging ais op de waarheid gegrond mag aannemen
(en men.zal hieraan inderdaad naauwelijks mogen twijfelen, dewijl het
ëWeti niet veel beter te dezen. aanzien gesteld is,) dan is zulks wel een
.6 SEPTEMBER.
bewijs der verregaande verwaarloozing van 's lands wetten, en der verorde.
nineen, welke door de Regering op het stuk der longziekte zijn uitgevaardigd.
Hieraan behoort voor eens en voor altijd een einde te worden gemaakt;
want met van het beramen var maatregelenmaar van het in werking brengen
en jtrengelijk handhaven derzelve, is hulp en verwezenlijking van het daar
mede beoogde doel te verwachten.
Reeds sedert lang zijn bij hec wetboek van strafregt lijfstraffen en geld
boeten bedreigd niet alleen tegen ieder houder of oppasser van dieren of van
melk-of slagtbeesten, verdacht van door besmettelijke ziekten te zijn aan
getast, welke daarvan niet dadelijk zal hebben kennis gegeven aan bet hoofd
van het bejtuur der gemeente, alwaar die dieren gevonden worden, en zelfs
voor dat genoemde op die kennisgeving geantwoord heeft, deze dieren, meik
of slagtbeesten niet opgesloten zal hebben, maar ook tegen degenen, die,
In weerwil van het verbod der Regering, hunne besmette dieren onderandere
dieren mogten hebben laten loopen, terwijl, in het laatste geval, de straf
nog verzwaard moet worden, ingeval, uit de overtreding van het verbod,
eene besmetting onder ander vee ontstaan ware.
Toen die strafbepalingen gemaakt werdenbestond er geenerhande toezeg
ging van Regeringswege, dat er schadevergoeding zou worden gegeven,
hetzij voor gedood, hetzij voor gestorven vee. Zelfs bestond er geen voor-
uitzigt, dat er immer aan dergelijke schadevergoedingen zou kunnen worden
gedacht, en desniettemin werden de veehouders door de wet onderworpen
aan eene verpligting, waarvan de billijkheid, uit het oogpunt van algemeen
belang, niet kan worden ontkend. Hier geschiedt geene opoffering,
waarover zich iemand in het bijzonder met grond kan beklagen, dewijl ieder
ander ook op zijne beurt daartoe wederkeerig verpligt is. Men moet
dus gehoorzamen, ook zonder schadevergoeding.
Is men overigens tot dpsver weifelachtig of nalatig geweest in het volvoe
ren van die maatregelen, waardoor de longziekte in hare beginselen en ver-
woestittgen het best kan worden beteugeld (zoo als, onder anderen,omtrent:
de afzondering en het afgezonderd houden, alsmede het vervoeren van ziek
vee, het gebruik en vervoeren van besmette meststoffen, alsmede omtrenc
een geregeld en streng toezigt op de veemarkten en de openbare of bijzon
dere slagthuizen), en heeft men deze weifelachtigheid of nalatigheid getracht
te verontschuldigen door het voorgeven, dat de toen bestaande wetsbepa.
lingen geene genoegzame ruimte lieten, om de schuldigen In regten te
vervolgen en te bestraffen, dan kan althans nu dusdanig voorgeven niet meer
worden ingeroepen, daar art. 5 der wet van 9 Julij 11. Staatsblad N°. 21),
in verband met de bepalingen van het bestaande strafwetboekgenoegzame
middelen aan de hand geeft, om in dit bezwaar te voorzien, als zijnde zelfs
aan het slot van dat artikel de sterke magt, ter handhaving der beraamde of
nog te beramen maatregelen, beschikbaar gesteld.
De Minister van Financiën heeft bekend gemaakt:
l°. dat het bedrag der uitgegevene schatkistbiljetten op den isten dezer
bedroeg f 4,717,100;
2°, dat onder dit kapitaal begrepen waren 3 stnks schatkistbiljetten ieder
h f 100, gequoteerd n0. 1354, 1502 en 1504, allen uitgegeven onder dag-
teekening van 1°. Mei 1841. waarvoor de houders verzuimd hebben de aan
zuivering der rente en de sBossing van het kapitaal op 1 Mei jl. te komen
ontvangen dat deze stnkken nog dagelijks, ten kantore van den Agent van
het Ministerie van Financien te Amscerdam, ten voorschreven einde kunnen
aangeboden worden, doch dat daarop, ingevolge de wet, geene verdere
renten dan tot en met 30 April 1842 kunnen worden toegestaan.
De Consul van Hamburg te Amsterdam, S. G. Broekman, heeft hec
volgende ter plaatsing aan de Staats courant toegezonden:
De Senaat der Vrije en Hanzestad Hamburg heeft mij opgedragen de tolk
harer gevoelens te zijn, om u voor de zoo aanzienlijke bijdragen aan de
slagioffers van den brand den hartgrondigsten dank toe te brengen;woor.
den zijn daarvoor ontoereikende- het edele bewustzijn der gevers, van
zoo krachtig de hulpbehoevenden aan de Elbestad reddend ter zijde gestaan
te hebben, moge door de Voorzienigheid beloond en door Zijnen zegen be
kroond Worden; dat uwe ruime giften dankbaar erkend worden, hiervan
geef ik n de plegtigste verzekering en met Gods hulp mogen na eenige jaren
de nieuwe stads-gedeelten als schoonere en gezondere de afgebrande ver
vangen tot herinnering strekkende, wel is waar aan de tfreesselijke ramp,
maar niet minder tot dankbaarheid aan de edelmoedige vrienden in den nood,
waarbij de Nederlandeis niet zullen vergeten Worden, daar zij ook hier op
nieuw blfjken hunner menschlievendheid gaven.
Bij dit berigt voegt de Haarlemmer Courant de volgende aanmerking:
Bij het stilzwijgen, hetwelk de Hamburger dagbladen tot dus ver in achc
genomen hebben, ten aaBZien van hetgeen hier te lande ten behoeve van hec
zwaar bezochte Hamburg is gedaan, is het voorzeker niet onaangenaam te
vernemen, dat de Overheden dier stad de goede gezindheid der ingezetenen
van Nederland allezins erkennen. Het gold hier eene, door eene zware ramp
geteisterde, Duitsche handelstad, en met de aangewende pogingen, om die
ramp te helpen lenigen, heeft de Nederlander waardiglijk geantwoord op de
vijandige ongerijmdheden en aantijgingendie sommige Duitsche dagbladschrij
vers zich in het laatst verloopen jaar, ten aanzien van Nederland, bebbep
mogen veroorloven,
Men meldt uit Alkmaar het volgende:
Men verneemt van goederhand, dat de heer K. Shoves, woonachtig in hec
dorp Winkel en Burgemeester aldaar, bij de aanhoudende droogte, gedu
rende den loop dezes zomers, zoo mogelijk in de behoefte zijner gemeente
willende voorzieD, op het denkbeeld is gekomen om den aldaar in de nabij-
heifl nog aanwezigen put, welke Graaf Arnoud, ia de maand September van
het jaat 993, in een veldtogt tegen de Westfriezen, in de vlakte van Win-
keimade (thans de Zoutkaag genaamd), had doen graven, van deszelfs on.
reinheden te ontdoen en geheel te doen zuiveren. Vijf man waren gedu
rende zes dagen hieraan met ijver werkzaam, toen men het geluk had, hec
water, ter diepte van 3 ellen en 16 duim Nederl. maat, te ontdekken; het.
Zelve was aan de oppervlakte met een groenachtig schuim bedekt, doch is
later helder en goed van smaak geworden, zoodat voornoemde Burgemeester
in dit zijn oogmerk allezins is geslaagd, en, gelijk in vele andere opzigtec;
Op hieuw een blijk heeft gegeven, volgaarne ten behoeve van zijne dorpe
lingen te willen werkzaam zijn. De mond van den put heeft thans eenen
omtrek van 25 Nederl. ellen.
Van den Helder schrijft men van dén 10 September:
Bij een deZer dagen door den Directeur-Generaal van Marine genomen
besluit, is de Kapitein-Luitenant ter zee Freudenberg, kommanderende Zijne
Maj, fregat Paleinbangmet den I5den dezer uit die betrekking eervol ont
slagen en zal in dezelve worden vervangen door den Kapitein-Luitenant tef
fcee Coops, terwijl bij gemeld besluit, de Colonel-Kapitein ter zee Molt,