"Het is meermalen opgemerkt, dat de vorderingen in welvaart van eenige landfitreek het best uit He toeneming Her bevolking kunnen worHen opge. maakt, inzonderheid als die toeneming in fneerendeels landbouwende ge. wastes, »!et blootelijk in fabrijfesreden, plaats beeft. Wanneer wij dit op onze en de onmiddeliik aangrenzende gewesten toopassen, zoo is de voor. uitgang in welvaart alhier in de laatste jaren allezins blijkbaar, en hierdoor het gewigr, dat de krachtige en welgezinde bevolking van het Noord-Oos ten van Nederland in de aigemeene politieke schaal legt, meer en meer in hec oog vallend. Slaan wij eenvoudig het bekende jaarboekje van Lobatto op, dan vinden wij dat de bevolking bedroeg: in Vriesland, Groningen, Drenthe» op i°. Jan. 1825, 201,678, 156.093. 53,868 >830. 204,929, 117>504 83,868. '835. 017,882, 166,164, 67,230, 1840, 227,859, I75.65>. 70.484. Tnsschen 1830 tot en met 1849 is de bevolking in ons gsnsche land vermeerderd met een aantal van 236,505 inwoners, of, volgens Lobatto 97 op He 1000; doch in datzelfde 10-jarig tijdvak was de bevolking toe. genomen in Vriesland met 22,950, of 112 op de 1000; in Groningen met 18,147, of 115 (ruinQ op de 1000; in Drenthe met 8,616, of 135 (bijna) op de 1000; Niettegenstaande aizoo de zware lasten, welke de nasleep waren van het beruchte jaar 1830, is de bevolking alhier en vooral in Drenthe aanmerkelijk en meer, naar evenredigheid, dan in de overige provinciën toegenomen. Eene niet twijfelachtige daadzaak! Op i°. Januartj 1842 bedroeg de bevolking in Vriesland 232,712, in Gro. ningen 180,270 en in Drenthe 75,703. AFRIKA, Berigten van de Kaap de Goede Hoop van de 18 Jnnij melden, dat dé aanval der Britscho troepen door de uitgewekenen van Port Natal is afge slagen. De Britsche bevelhebber was, den 23 Mei, de plaats tot op eenigen afstands genaderd; doch de uitgewekenen hadden met hunne lange geweren zulk een geducht vnur geopend, dat velen der troepen sneuvelden of gewond werden, en de aanvallers werden afgewezen. Onder de gesneuvelden bevindt zich de Luitenant Ifyatt. Volgens het ingekomen rapport, moeten ook de uitgewekenen een gevoelig verlies hebben geleden. De Britsche bevelhebber, Kapitein Smith, heeft om sgoedige versterking gevraagd, daar hij zich met zijne overgeblevene troepen in een' hagchelijken toestand bevond. Het legerberigt van Kapitein Smith, naar de Kaap overgezonden, is het volgende „Met gevoelens van diep leedwezen heb ik de eer u met den noodiottigen uitslag bekend te maken van eenen aanval, door de krijgsmagt onder mijn bevel tegen de uitgewekene boeren, die in het kamp van de Congella, nabij deze plaats, bijeen zijn, ondernomen. In mijne laatste depêche maakte ik gewag van velerlei kwellingen, die de boeren de troepen aandeden, en van mijn ieslnic om zoo mogelijk, indien dit zonder schennis van de eer onzer wapenen kon plaats hebben, mij van vijandelijkheden te onthouden; alles In de ijdele hoop om deze misleide lieden te verzoenen en den weg te banen tot het herstel in der minne van hunne zoo lang verstoorde betrekking tot de Kaapsche Regering. Maar de ontvangst van eenen tergenden brief, den eisch inhoudende, dat de krijgs. magt onder mijn bevel dadelijk Natai zou verlaten, gevolgd door het weg. halen, door gewapende lieden, van een zeker aantal stuks vee, die aan de troepen behoorden, maakten het volstrekt noodzakelijk om eenige stappen tegen het herhalen van znlke beleedigingen te doen. Ik besloot derhalve, na rijp beraad, om eenige troepen te doen oprukken en daarmede hun kamp aan de Congella (een punt, omstreeks drie mijlen van onze stelling gelegen, dat zij sedert eenigen tijd tot verzamelplaats gekozen hadden) aan te tasten. Den nacht van den 23sten dezer bestemde ik voor deze onderneming. Daar de weg, die van den thans door onze troepen bezetten post naar de Congella leidt, meerendeels door digt kreu- pelbosch loopt, achtte ik het verkiesselijk om met laag water den zandigen oever over te trekken, daar ik zoo doende niet door de boeren verontrnsc kor. worden, dan wanneer ik hunne stelling digt genaderd was. In een vaar tuig liet ik een houwitser plaatsen, onder het oppertoezigt van den Luite- Wjatt van dej'koninglijke artillerie; en na een sergeant van hetzelfde corps het bevel daarover opgedragen te hebben, gelaste ik hem om tot op 500 ellen afstands van de Congella af re zakken, en daar de troepen af te wach ten, die dan door het vuur van den houwitser gedekt en geholpen door de t'wee zesponders, welke door mij medegenomen werden, zich in slagorde zouden kunnen stellen. Mijne magt bestond uit 17 artilleristen en een on. der-officier; een onder-officier, een sergeant en twee manschappen van de koninglijke sappeurs; twee Kapiteins, twee onder-officieren, 5 sergeants en 100 man van het 27ste regement en 2 ordonnances te paard van de Kaap. scbe jagers. Na een detachement voorutc gezonden te hebben om den zoom van het bosch tegenover onze stelling te onderzoeken en het ontdekken onzer bewe. gingen te voorkomen, stelde zich de opgenoemde magt, een uur vóór mid. dernacht (zijnde het helder maanlicht) in beweging, en kwam ongedeerd tot op omstreeks 800 ellen van het punt, dat ik voornemens was aan te tasten. Tot mijne groote teleurstelling bevond ik toen, dat het vaartuig nietin overeenkomst met mijnen last het vaarwater was afgezaktmaar het onvodr. zigtig achtende, de kans van deszelfs aankomst af te wachten, was ik ge dwongen den aanval te doen, beroofd van de krachtdadige ondersteuning, die het granaat en schrootvuur uit den houwitser mij zou verschaft hebben. Alzoo tot voortrukken bevel gegeven hebbende, waren de troepen juist tot het punt gevorderd, waar zich In het Mangrove-bosch eene opene vlakte tegenover de Congella bevindt, toen op eeng een hevig en wei bestuurd vuur uit het geboomte op mijne manschappen werd gerigt. Zij schaarden zich in slagorde en beantwoordden het vuur, terwijl ae twee zesponders geladen werden. Ongelukkig gaf het doodschieten van een der trekossen eenig oponthoud; doch toen die hersteld was, deed een vernielend vuur uit onze stukken voor een poos dac van onze tegenstanders zwijgen. Er werden echter meer ossen gewond; zij rukten zich van de strengen los en renden door de troepen heen, waardoor veel vertraging en verwarring onder dezen ontstond. Dia omstandigheid was gunstig voor de boeren, welke, ze zich ten nutte ma- kende, het vuur uit hunne lange roeren (die veel zekerder treffen dan een gewoon geweer) hernieuwden, met dat gevolg, dat de troepen een gevoe. lig verlies leden. Daar alzoo de waarschijnlijkheid verdween, dat ik het oogmerk, waartoe ik het detachement in beweging had gesteld, zou kunnen bereiken en hoe langer hoe meer manschappen vielen, achtte ik den, terugtogt noodzakelijk. Die terugtogt werd volvoerd, doch niet zonder oponthoud, daar het opko- mend water den weg hier en daar moeijeiijk maakte. De troepen bereikten intusschen ten twee ure des nachts het kamp, en dat wel in dragelijke orde, doch, het doet mij leed het te zeggen, met achterlating der stukken, die ten gevolge van het omkomen der ossen, onraogel^k vervoerd konden worden. Het waarschijnlijk achtendedat dit door de boeren behaald voordeel hen zou aanzetten, om onmiddellijk eenen aanval op ons kamp te doeB, maakte ik de daarvoor noodzakelijke toebereidselen. Mijn vermoeden werd kort daarna bevestigd, daar een talrijke hoop weldra van drie zijden een hevig vuur op het kamp rlgtte. Vari onZê ?ljie werd kloekmoedige tegenstand geboden, maar de boeren trokken niet geheel weg voor omstreeks een uur voor het aanbreken van den dag. Zoodanig is tot mijne smart de nitslag van dezen aanvat geweeat; hec daarbij geleden verlies is gevoelig, gelijk uit de bijgevoegde opgave van het totaal der boiten gevecht gestelden in beide de schermutselingen blijkt. De mislukking moet vooral ook toegeschreven worden aan het slecht besturert van hec vaartuig waarin ik den houwitser had geplaatst, door welks voor ik gehoopt had de boeren In verwarring te brengen, doch bet vaartuig kwani re laat afzakken, om van eenig nuc te zijn, en vatte toen nog op zoo groo. ten afstand post dat het vnur weinig werking kon doen. Onder af wat omtrent deze zaak diep leedwezen opwekt, behoort vooral ook de dood van den Luitenant Wjatt, van de koninglijke artillerie, die zich' gedurende de vorige dagen in het maken der noodige schikkingen zee» ijverig had getoond. Hij sneuvelde in het begin van het gevecht. Öok werd ik van de ijverige medewerking van Kapitein Lcndsdale en Luitenaüiii Lunnard, van het 27ste regement, beroofd, daar beide deze officieren ern. stlg gewond werden. Onder de bedenkelijke omstandigheden, waarin het detachement geplaatsc werd, was liet vooral ook te betreuren, dac bij zoo veel gewilligheid om den daacaan opgedragen pligc te vervullen, de uitslag zoo ongelukkig is geweest. Het verlies aan de zijde der boeren is moeijeiijk te berekenen, maar, zoo Ik verneem, aanzienlijk. Den geheelen dag van heden hebben zij geenerlei beweging gemaakts maar ik moet hun de eer geven, dat zij die gekwetsten, welke in hunne handen zijn gevallen, met groote menschlievendbeid behan deld hebben. In den namiddag van heden zij deze gekwetsten met de tijken der gevangenen naar hec kamp gezonden, en morgen staat ons de treurige pligc te vervullen, om onze geblevene krijgsmakkers ter aarde te bestellen. Voor het oogenblik kan ik niet met eenige zekerheid gissen,welke stappen de boeren verder zullen doen; maar ik houd het voor waarschijnlijk, dat zij op nieuw eischen zullen, dat ik binnen en bepaalden tijd hec grondgebied verlate, hetwelk zij hun eigen noemen. Natuurlijk lal ik doen war ik kan, om mij in mijne tegenwoordige stelling te handhaven; maar uit aan merking van het aantal der ontevredenen en van de middelen, die zij tot her aanranden der troepen bezitten, moec ik op hec erlangen van spoedige ver sterking aandriigen, daar ik de thans bier post gevat hebbende troepen naauwelijks als genoegzaam voor hec vervallen der hun opgelegde pligtet» beschouwen kan." Hierop volgt eene Ijjsc van gesneuvelden, gekwetsten en vermisten,, waarop ruim 40 namen voorkomen, DUITSCHLAND. De Regering van Baden heefc het stoken van genever of brandewijn uit aardappelen op zware straf verboden, omdat daardoor zoo vele aardap. pelen worden verbruikt, welke, vooral bij eenen schralen oogstvoor de inwoners zoo noodzakelijk zijn. -Men meldt nic Wiesbaden, dat hec getal badgasten aldaar gedurende dezen zomer heefc bedragen bijna 12,000, en der doorreizende vreemdelin gen ruim 10,000. De bevolking van de stad Bremen en voorstedenwelke, in 1823,39,493 beliep, bedraagt thans 49,800, dus in 20 jaren eene vermeerdering van 10,307 zielen. Het geheele grondgebied der stad telde, in 1823,54,334 zie- len, doch die jaar 72,820; hetgeen das in hec geheel eene vermeerdering van 18,486 zielen oplevert. In de hoofdstad van Bosnië, Serajevo, heefc In deze maand een zware brand gewoed, waardoor ruim 500 woonhnizen, behalve de winkels en ver der getimmerten eene prooi der vlammen zjjn geworden. Ook menig menscli is er bjj omgekomen. GROOT- BRIT ANNIE. Londen den 24 Augustus. Hoewel er bevelen uitgevaardigd waren, dac er geene vergaderingen der Chartiscen mogcen gehouden worden, heeri L I. Maandag wederom eene dergelijke in de vlakte van Kennington plaats gehad, welke door sterke detachementen policie uiteen is gedreven. Uit Manchester en de overige fabrijk-districten melde men, dat de ruit aldaar langzamerhand terugkeerde. In Noord-Wallis zijn I. I. Maandag vrij steike schokken van aardbe. ving gevoeld. De Commissie uit het Lager-Hui», belast met het onderzoek omtrent den staac der West-Indische koloniën, heeft den 25 Julij jl. hec navolgende Rapport uitgebragt: Uwe commissie heeft de meeste aandacht geschonken aan de belangrijke, aan hetzelve opgedragen punten van onderzoek, en tor dat einde getuigen ondervraagd uit de koloniën Si. Vincent, TrinidadBarbadosBtitsch Guyana, Greneda Antigua, St. Chiistoffel en Jamaica. De meeste dier getuigen waren belanghebbenden als eigenaren of admini strateuren van plantagien in de eene of andere dier bovengenoemde koloniëu. Maar bovendien heeft uwe commissie ook andere personen ondervraagd, weike niet alleen twijfelen aan de opgegeven uitgestrektheid van de ongelegenhe- den, waarin de Wesc-lodiën zich thans zouden bevinden, maar het zelfs met de West-Indische eigenaren in de hoofdzaak niet eens zijn met betrekking tot de oorzaken, die daartoe geleid hebben, en van gevoelen zijn, dat de groote uit de emancipatie voortgevloeide voordeelen door geen daaraan ver bonden kwaad zijti gestuit of verminderd geworden. Uwe commissie beschouwt de ingewonnen getuigenissen als bij uitstek gewigtig en Deiangwekkend. Dezelven staan in naauwe betrekking tor dien grooten maatregel der emancipatie, van w^en de Britsche West-Indischs koloniën het tooneel zijn geweest en nog zij™ en tot den toekomstigen staat en de vooruiczigten van die kostbare bezittingen der Britsche kroop. Die getuigenissen verdienen dus ten voile eene ernstige en naauwgezette over. weging van de tijde der regering en van het huis. Uwe commissie betreurt, dat hec gevorderde tijdstip der parlementszittln gen, tot hetwelk haar onderzoek zich heeft moeten verlengen, en de groote massa van de mondeling zoowel als schriftelijk oncvangen inlichtingen, hec onmogelijk hebben gemaakc, om aan hec huis nu reeds een omstandig verslag aan te bieden, opgemaakt met die zorgvuldige oplettendheid op elk gedeelte van het groote aan het onderzoek der commissie opgedragen onderwerp, welke deszeifs gewigc vordert en welke noodig zou zfjn tot volledige ont wikkeling der gevoelens, door de commissie omhelsd. Aan den anderen kant was het te vreezen, dat, bijaldien het uitbrengea van het rapport tot de volgende zitting van het Parlemenc wierd uitgesteld, het nadeel en de ongelegenheden van zulk eene vertraging niet zouden wor. den opgewogen door de voordeelen, welke die volledige ontwikkeling of Zoodanig verwijderd tijdstip zou kunnen hebben. Door die overweging gevoelt uwe commissie zich met wederzin genoopt, om zich te bepalen bij de mededeellng der ondervolgende reeks van resolu. tien, welke uwe commissie verzoekt aan het huis te mogen onderwerpen, als de korte maar naauwkebrige slotsom der meeningen,welke de ingewonnen getuigenissen hebben doen omheizan. Uwe commissie deze rosulutiën, mitsgaders hec verslag van hec getuigen verhoor aan de aandacht van het huis aanbevelende, voelt zich gedrongen, ten slotte nog te verklaren, dat zij den tegenwoordigen staac der West-In dische koloniën, hoe onvoldoende die ook wezen moge, niet kan beschou wen met een gevoel van hopeloosheid. Zij geloofc, dat de thans in die ko loniën heerschende ongelegenheid zeer groot is en dadeljjke aandacht vor

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1842 | | pagina 2