Ik acht het Inttteschennaar aanleiding van reeds verkregen ondervinding
Volstrekt noodig, dat de bij de wet gemarkte onderscheiding tusscnen ketone-
ijk ziek en schijnbaar gezond vee, met naauwgezetheidworde in het oog
gehoorien en toegepast. Onder het kennelijk zieke vee, behoort in over.
eenstemming met den geest der wet begrepen te worden, niet slechts zoo.
danig vee, hetwelk reeds in eenen hoogen graad is aangetast en derhalve,
zelfs door eenen deskundige, als ziek vee kan worden herkend, maar -al
het vee, hetwelk in meerdere of mindere mate sporen der ziekte vertoont,
onverschillig of zich bij hetzelve alle bekencie verschijnselen dan wel
enkele derzelve voordoen, terwijl onder Set schijnbaar gezonde natuurlijker
wijze alleen de runderen te verstaan zijn, welke uitwendig geene sporen of
blijken der longziekte vertoonen, verzoekende ik U Hoog Edél Gestrenge
van een en ander aan de vee-artsen in uwe provincie onder het oog te
doen brengen, en bun de meeste oplettendheid en naauwgezetheid in het
opmaken hunner verslagen te deen aanbevelen.
In verband hiermede behooren alle eigenaars of houders van vee den staat
der gezondheid van hun vee bij voortduriog met de meeste oplettendheid
gade te slaan, In ieder twijfelachtig geval moeten zij dadelijk de hulp van
eenen erkerden veearts inroepen, en bij ontdekking van de longziekte onder
hun vee, zijn zij gehouden daarvan onverwijld aangifte te doen bij het hoofd
van het plaatselijk Bestuur hunner woonplaats; inmiddels moeten de etge
naars of houders de zieke dieren dadelijk zoo veel mogelijk van het overige
vee afzonderen, en aldus opgesloten houden, tot dat hun van wege opge.
meld hoofd de vergunning tor het loslaten of vervoeren wordt verleend.
Bovenal zal er steeds zorgvuldig gewaakt worden, dat er geen vee uit
eenen besmetten stal naar elders vervoerd of verkocht wordt, terwijl men dé
huisgenooten, die soms in aanraking met of nabij het besmette vee komen,
zal waarschuwen, in geene andere stallen te komen, zonder van kleederen
te wisselen.
Valt hecvee, naar aanleiding van het bovenstaande, in de termen om te
worden gedood, dan behoort.zoodra daartoe de last door eene der bij de
wet bepaalde Autoriteiten ts gegeven, het plaatselijk Bestuur te zorgen,
dat het in die lastgeving begrepen vee, na gedane schatting door twee
onpartijdign en behooilijk beëedigde deskundigen, dadelijk gedood en be-
hoorlijk niet huid en haar, nadat deze door inkerving of op eene andere
wijze onbruikbaar gemaakt zijn, begraven worde op eene zoodanige diepte,
dat inen daarvan geen nadeel voor de gezondheid van menschen en vee
kunne te vreezen hebben. Hetzelfde behoort te geschieden met opzigt toe
de uiterlijke bekleedselen van het gestorven vee, vallende in de termen van
het lid C van art. 8 oer wet van 30 Mei 1840 (Staatsblad N". 16.)
Bij liet laatste gedeelte van arr. 1 der wet vanpjulij 1842 (StaatsbladN°.21)
ia bepaald, dat indien men hij het uitbreken der runderpest, der longziekte,
of eener zoodanige buitengewone ziekte, welke als van eenen verwoesten
den aard mogt kunnen worden beschouwd, tot het het dooden ook van het
schijnbaar gezonde vee mogt overgaan, voor dit vee vergoeding zal worden
gegeven tot den vollen prijs, waarop hetzelve door beëedigde schatten zal
zijn gewaardeerd.
Deze maatregel is bereids vroeger, naar aanleiding der gelijksoortige bepa-
ling aan het slot var. het ltd d van art. 8 der wee van 30 Mei 1840 Staats-
blad N°. 16,) toegepast geworden,en men heeft in die gevallen niet alleen
de werkelijk door de ziekte aangetast bevondene dieren, maar ook degene,
die, na gedood te zijn, bevonden waren door de ziekte niet aangetast te
zijn, met hnid en haar begraven.
Dit laatste mag echter geacht worden, niet alleen in het belang der zaak
onnoodig te zijn, maar ook tot eene doellooze uitgaaf te leiden, want ik zie
niet waarom, ingeval van het dooden van het schijnbaar gezond vee, bi)
deszelfs opening door een erkend vee-arts ontdekt en schriftelijk op zijne
verantwoordelijkheid verkiaardwordr.dat het vee inderdaad gezond was, men
het vleesch dezer gezonde dieren, niet in het openbaar, hetzij voor de slagc.
bank, hetzij voor particulier gebruik zou verkoopen.
Immers daardoor kan nog zonder nadeel voor de menschelijke gezondheid,
cp eene doelmatige wijze worden partij getrokken van iets, wat anders geheel
Zt ude vetioren zijn terwijl aan den anderen kant de opbrengst van dusdanigen
vcikocp in minderiDg kan strekken van hetgeen het fonds voorden landbouw
in dusdanig geval aan schadevergoeding te betalen heeft.
Ik verzoek derhalve dat hierop in die enkele gevallen, waarbij uit het
beven aangewezen oogpunt, het dooden ook van schijnbaar gezond vee moge
kunnen te pas komen, worde gelet en dat bij de deswege in te zenden decla.
ratiën worde overgelegd eene verklaring van het hoofd van het plaatselijk
Bestuur, houdende: „dac het bedoelde gezonde vleesch, benevens deszelfs
uiterlijke bekleedselen in openbare veilig is verkocht, en dar een en ander
heeft cpgebragt de door hem in de verklaring te vermeiden som," welke
laatste door genoemd hoofd in ontvang worden genomen, en uicgereikc aan
den veehouder, om te strekken in mindering van de aan dezen uit te reiken
schadevergoeding.
Ik vlei mij eerlang de Provinciale Gouverneurs nader over de executie
der wet van 8 Jnlij li. (Staatsblad N°. 21) te zullen kunnen onderhouden.
Inmiddels acht ik het niet ongepast, nu reeds nog de aandacht van Hun Hoog
Edel Gestr. te vestigen op eene wijziging, welke bij die wet gebragt is in
a van art. 8 der wet van 30 Mei 1840 (Staatsblad N°. 16.)
Bij die namelijk worden onder de Antoriteitenwelke in het algemeen
den last tot het dooden knnnen uitvaardigen, ook genoemd de stedelijke
Besturen, waardoor de gemeente-Besturen ten platte lande waren uitgesloten.
Vroeger werd gevorderd, dat deze en gene redenen voor die uitsluiting
piciteden.Latere ondervinding heeft echter doen zien, dat het in spoed
vereischende gevallen zelfs noodzakelijk is, dat ook de plattelands Besturen
de bevoegdheid erlangden, om last te geven, tot het dooden van besmet
vee, weshalve bij de aanvulling, vervat in art. 6 der wet van p Julij 1842
(Staatblad N°. 21de woorden stedelijke Besturen voorkomende in meer.
genoemde a van arr. 8 der wet van 30 Mei 1840, zijn vervangen geworden
dcor de woorden plaatselijke Besturen, ten platten lande begrepen.
Ik vlei mij overigens, dat door de verschillende bij de zaak betrokken
Autoriteiten tot handhaving der reeds bestaande, en verder te maken verorde
ningen tot beteugeling, zoo van long- als van andere ziekten, onder het vee
met te meer ijver zal worden medewerkt, daarom niet te gewagen, van
's Konings besluit van 16 Julij 183?, (Staatsblad N°. 30) zoo wel van art. 10
der wet, van 30 Mei 1840 StaatsbladN°. 16) als art. 5 der wet van p Julij
1842 (Staatsblad N°. 21) de noodige strafbepalingen behelzen, om de gere
gelde uitvoering der vereischte maatregelen te helpen verzekeren.
Uit kracht van de, daartoe door den Koning versterkte kwalificatie
is, door de Ministers van Binneniandsche Zaken en Finantien, dato 2p Julij
en 4 Augustus, N°. 73, L. Zwart c. s. te Amsterdam, gemagiigd, om in
hec lokaal der gewezen werktuigelijke vaatmakerij op Oostenburg, eene
stoom-korenmaalderij op te rigten. Deze fabriek zal volgens de beste En.
gelsc'ne en Amerikaansche stooramaalderijen worden opgerigt, de eerste van
dien aard in Amsterdam zijn, en de meelmaalderijen niet meer bij de bui.
tenlandsche behooren achter te staan.
Naar men verneemt, beeft de Engelsche Gezant alhier, namens de
Lórds-Commissarissen der Britsche Admiraliteit, aan den Luitenant ter zee
uer iste klasse Jhr. G. ei. Tindal ter hand gesteld eenen gouden chronometer
vervaardigd door den vermaarden cirnoid, te Londen, en voorzien van een toe
passelijk opschrift, uit erkentenis voor de medewerking gedurende onder,
scheidene jaren, door dien officier op last van het Departement v»n Marine
verleend, tot het vervaardigen eener kaart van de Noordzee, ten dienste der
zeevaart, en waarvan het gedeelte, strekkende van de hoofden tot de breedie
van Scheveningen. reeds ir. het voorjaar van dit jaar, op lust van de adtnL
aiiceit, ten algemeenen nutte is uitgegeven en verkrijgbaar gesteld.
Woensdag I. I. is in deze Residentie in den ouderdom van ruim 62
jaren overleden, de heer J. P. Scheffer, een man, die de belangrijke betrek,
van Secretaris-Generaal van het Departemenc van Oorlog meer dan eene
vierde eeuw achtereen met onbezweken trouw en ijver heeft vervuld ea
daardoor aan het vaderland, soms onder moegelijke omstandigheden, groote
diensten heeft bewezen» Hij bezat uitgebreide kundigheden; zijn voorbeel-
deloos gelukkig geheugen was hem nimmer ongetrouw, zelfs niet als het er
op aankwhm om tot in kleine bijzonderheden toe te weten, wat jaren gele
den, in zulk eenen Uitgebreide!! tak van beheer, als het Departement van
Oorlog, was voorgevallen. Zijne onvermoeibare werkzaamheid bleef voort,
duren, zelfs toen daardoor zijne vroeger zoo scerke gezondheid in de laatste
maanden blijkbaar ondermijnd werd; zijn regtschapen karakter en opgeruimde
aard eindelijk droegen er toe bff, om hem door allen, die met hein in per.
socnltjke betrekking kwamen, te doen hoogachten en op prijs stellen.
De heer L. J. Herckenrath is door de Republiek van Texas benoemd
tot derzelver Consul te Atnsteraam.
De vereeniging van Boekhandelaars heeft den l/den te Amsterdam
hare 25 jarige bijeenkomst [Jlegtig gevierd.
Te Amsterdam is in den nacht van den l8den op het Rusland, bi]
de glaswinkelierster, de wed. J. Heller, brand ontstaan, welke echter spoe.
dig gebluscht is.
Nog is er te Amsterdam brand geweest In de stroopmakerij van den heer
Golstejn op de Bloemgracht, welke mede spoedig is gebluscht.
Vao den Helder schrijft men van den isden dezer:
Op heden zijn van hier naar Batavia vertrokken, de Immagonda Sara Cla-
sina, Kapt. H. Zoetelief, aan booid hebbende een Detachement troepen,
bestemd voor Oost-Inoiën, en het schip Petrus, Kapt. Stokvliet, naar Suri!
name, het schip de Onderneming, Kapt. J. C, citiesen is op dien zelfde
datum aihiet binnengekomen van Sutiname, het scbip Harmonie, Kapt.
F. Lunge.
Nog meldt men van den Helder van den iöden dezer:
Zondag den I4den dezer artiveerde alhier Zijne Exc. de Schout bij Nacht
Rijk Directeur-Generaal der Marine, vergezeld door deszelfs Adjudant de
Luit. ter zee Hujzen van Kattendjke, tot het doen eener algemeene inapectle.
Zijne Exc. heeft aan ook gisteren de ilhier liggende fregatten de Sambre,
Palembang, Bel/ona, corvet Juno, en het stoomschip Etnarespectivelijk
gecommandeerd wordende door den Kapt. ter zee van der Straten, de Kapt.-
Luit. ter zee Fteudenberg Friese, Klein en de Luit. ter zee iste kl. Baars,
benevens de kanonneerboot N°. 43, gecommandeerd door den Luit. ter zee
iste kl. P. de Riveriein oogenschouw genomen. Zijne Exc. is door hec
vuur der Sambre begroet, daarna is het corps mariniers door Zijne Exc-
geïnspecteerd, waarna hij zich naar 'aRijks maritime Hospitaal te Willems
oord heeft begeven. Heden zullen de maritime etablissementen, de Werf,
benevens de vuurtoren op het fort Kijksduin door bovengemelde wordea
geiDspecteerd.
Tot Consnl van België te Groningen is benoemd de heer Beekhujs-
Damsti.
Digt bij Groningen is er wederom brand ontstaan in eenige arbeiders
woningen, welke, vooral door het vernielen van booi, vrij wat schade heeft
aangerigt.
Uit 's Hertogenbosch wordt van den 5den dezer gemeld:
Het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noord-
Braband, heeft in deszelfs vergadering van den nden Jnlij, de Zilveren
Medaille toegekend:
1°. Aan het door den schrijver ,van het onder de zinspreuk:
Door oplettendheid en ijver kan sr.en vele rampen voorkomenIngekomen
antwoord op de eerste m 1839, uitgeschreven prijsvraag, luidende:
„Daar onderscheidene rupsen-soorten als de popring- en zoogenaamde
processie-rups, periodiek en telkens geliiktijdig verschijnenzoo wordt
hiervan de rede gevraagd j alsmede eene opgave van hei gceeblfcsc en teven»
minst kostbaar middel om dit onheil te voorkomen, althans tegen te gaan."
20. Aan den schrijver van de, met het motto:
Hist or ia omnium et progressibus et sensibus convenit, ab omnibus inteUigi
tur, omnibus placet, tenet omnes Ingezonden verhandeling op de tweede
in 1840 uitgeschreven prijsvraag, waarbij verlangd werd:
„Eene levensgeschiedenis van Maarten van Rossemvoornamenlijk mee
betrekking tot de tegenwoordige provincie Noord-Braband; mee eene naauw.
keurige aanwijzing van zijn verblijf en verrigtingen in dat gewest."
En heeft de volgende prijsvragen voor 1843 uitgeschreven: 1
I. Eene geschied- en regtsknndige beantwoording der vraag
„Waren de hertogen van Braband grondheeren der inculte gronden in de
zoogenaamde hertogsdorpen in Noord-Braband?"
Bij de beantwoording dezer vraag verlangt het genootschap, dat zooveel
mogelijk al de op dit onderwerp betrekking hebbende diplomata, van d?
achtste af tot en met de vijftiende eeuw, worden getoetstopdat dtaruic
blij lie, op welken grond de Hertogen van Braband, uit het Bourgondische
hnis, facto, de grondheerlijke regten hebben uitgeoefend.
II. Daar de heeren van cirkel in onze vaderlandsche geschiedenis vsak
eene belangrpe rol gespeeld hebben, en men tot dusverte slechts stuksge
wijze bezit, wat tot hen betrekking heeft, vraagt men;
Eene geschiedenis der heeren van cirkel, van den vroegsten tijd tot Op
de vernietiging van derzelver heerschappij onder Jaeoba van Beijerers, met
vermelding van derzelver oorlogen, verbindtenissenenz."
IIL Eene geschiedkundige verhandeling over de Kimbrenuit de schriften
der ouden oordeelkundig opgemaakc.
De antwoorden op deze vragen moeten:
1°. Door eene andere hand, dan die des schrijvers, In het Nederduitsch,
Hoogduitsch (mits met eene Nederduitsche letter), Fransch of Latijn ge
schreven en voorzien zjjn van eene zinspreuk, welke eensluidende geplastsc
behoort te worden op een bij het antwoord te voegen verzegeld briefje
waarin de eigenhandig geschreven naam en woonplaats des schrijvers.
2°. Uiterlijk vóór den eersten Januari) 1844, vrachtvrij worden bezorgd
ten huize van den Secretaris van het genootschap, te 's Hertogenbosch.
Terwijl voor het meest volledige eo voldoende antwoord op elk dezer
vragen, de Gouden Medaille van het Genootschap, ter innerlijke waarde
van 150, wordt uitgeloofd.
Volgens de jongste globale opgave, telt de kolonie Snriname 2500blan
ken (waarvan 1350Christenen en 1250Israëliten,)onder welke geen 600Ne
derlanders, kleurlingen 7000 (4000 vrijen en 3000 slaven,) en negers 46,500
(waarvan vrijen 1100 en slaven 45,400totaal der bevolking 56,0000 zielen.
Paramaribo telt ongeveer 15,000 inwoners, waaronder 8500 slaven; onder
de 6500 vrije personen telt men 2000 blanken (1200 Israëliten3000 kleur
lingen en 10,000 negers.
ZWEDEN.
Voor eenigen tijd is er uit Stokbolm melding gemaakt van eene zekere
soort van dweepzucht, welke zich vooral bij jonge meisjes in sommige
kerspelen van Smaland vertoonde. Volgens brieven uit Wenersborgheefc
zich de zoogenaamde predikatie-zucht, naar de zijde van Harde, onder