Ook lU^wijngMrdenier*, bijzonder die van Bordeaux, hebben over bee zeer ifnemend debiet geklaagd. Omtrent de schouwing der lijken of overblijfsels door het spoorweg" «„geluk, wordt onder anderen het volgende gemeld: Van 31 lijken lijken bezaten slechts twee nóg de benêdeh-ledetnacen en Ljj deze vertoonde de huid der voetzolen eene ontzettende brandblaardie ■«eens loslier. Twee andere lijken bezaten nog den schedel, gelijk ook je ongelukkige "Dumont (TUrville% alleen liet uitwendige plat van zijn hoofd was verkalkt, doen hecbeenmerg en het uitwendige plat ongeschonden, jets opmerkelijks was de buitengewone hardheid van schedel van dezen be roemden zeeman. Al de andere hoofden hadden geene schedels meer. Het hersenvlies was bijeengetrokken en verhoornd in dezen toestand kleefde hec aan de basis van den schedel, terwijl de hersen-massa in eenen verdroog jeo klomp ter dikte eener vuist was veranderd. Een dergelijk verschijnsel vertoonde zich aan de huid; waar dezelve niec verkalkc was, had zij een ingeschrompeld, hoornachtig en strak over de organen gespannen aanzien. De beneden-buikswatiden waren door de kracht der uitzet ting gebarsten, en al de verterings-organen drongen naar buiten. Ook de borstwanden waren bij de meeste slagtoffers verdwenen en lieten lon gen en hart zien. Eene vrouw van zvvarea ligchaamsbonw was, voor zoo veel men aan hec wanstaltige overblijfsel konde waarnemen, in hare huid ingeprangd als in een rijglijf. Het vel was zwart gekleurd en gaf eenen klank van zich als een trommelvel. Over het algemeen vertoonden de met flanel bedekte deelen geene brandvlekkenmaar waren slechts hard geworden. Zoo merkte men ook algemeen op, dat de onderkin geheel verkalkt was, terwijl bet bovengedeelte minder had geleden. De tanden waren meeretideels alleen van voren verbrand en het glazuur doorgaads beter bewaard gebleven dan de uottel. De tong was door zijn vezelachtig bekleedsel eenigermate beschermd doch ingekrompen tot een kleinen bal in den achtergrond des monds en in wendig volkomen gaar gekookt. Van alle organen hadden de hersenen de minste vochtdeelen verloren. In een der dagbladen leest men hec volgende Zoo men geloof mag slaan aan berigten, die uic eene goede bron herkom. ufg'z'Ün-* zoo wordt de residentie van Neuilly tegenwoordig met eene over drijving van buitengewone voorzorgen bewaakt. Het is alreeds bekend dac eene talrijke wacht de toegangen tot het paleis gadeslaat en dezelve gesloten houdt met eene gestrengheid, die, op zijn minsc genomen, wantrouwen te kennen geeft. Maar hetgene men tot dus verre niet wist, is, dat al die trine he lommer, die zich, voor bet park, op het eiland bevindt, al die digte boschaadjen, schildwachcen met geladen geweren verbergen; zoodac het gevaarlijk zou zijn, zich door het aangename van dien lommer te laten verlokken. Men zegt zelfsdat de waakzaamheid nog veel verder gaat, als b. v., dac er van kwartier tot kwartier patrouilles van vijftig man, van uic de kazerne van Courbevoije worden afgezonden, die gedurig tusschen de bruggen van Neuilly en van Asnieres kruissen, en alle boschjes, slooten enz.onderzoeken. Dit voor zoo veel de landmagt betreft; de marine heeft ook hare dienst, «deren nacht woiden de wateren van Neuilly doorkruisc, door vaartuigen, bemand met gewapende mariniers, die de wateren van Neuilly gestadig be. waken en hec regt van onderzoek uitoefenen op alle vaartuigen, die hec eiland naderen. Eindelijk verzekert men nog,dac er aan ieder der bruggetjes, die van het eiland toe aan den zijkant van hec park leidensappeurs geplaatsc ■zijn, die in last hebben, de bruggetjesop het eerste teekenaf te breken. PROMOTIEN aan de LEYDSCHE HOOGESCHOOL. Den 25 Mei, de Heer/. P. de Bruynvan Bergen-op-Zoomin de Medicijnen, na -de verdediging zijner Dissertatie: de Pneumonia Acuta Den 26 Mei, de Heer M. de Grootvan 's Gravenhage, in de Medicijnen, na de verdediging zijner Dissertatiede Vermtbus Intestinalïbus MENGELINGEN. DE FRANSCI1E VELDWACHTER. 'J'crvolg en Slot.') Tot daaraan toe zoude hij van karakter en aanzien veranderen. Hij zoude niet meer de schrik der dieven zijn, maar de geessel der armen worden. Hij z-oude met wantrouwen te midden der vijandige bevolking gaan. Dolk en karabijn zouden zijne onscnuidige sabel vervangen. Hij zoude niet imeer ten profijte van allen, tegen eenige, maar voor eenige regen alien waken. Reeds wordensedert er sprake is van dezelven in Engeland in te voeren, de armen ongerust. Voor de Engelsche boeren zoude hij een dwingeland zijn; voor Frankrijk is hij een beschermer en vriend. Moet men zich na dit alles over de voorregten en eerbewijzen verwon, deren, welke hec den wetgevers behaagd heeft op zijn hoofd te verzame len? Hij is na den Pastoor de eenige gevesiigde auchoriteit, wiens insignia san de oogen spreken. De maire en zijn medestander kunnen bij de groote gelegenheden alleen eene sjerp vertoonen, welke dikwijls weinig geëerbiedigd wordt. War is die in vergelijking van die sabel, dien riem, die schitterende plaat, en vooral van die kokarde. Een ander nog gevaarlijker wapen, dat dikwijls gebruikt wordt, is ook in zijne handen gesteld geworden. Dit is het proces-verbaal. Men'lacht om stijl en schrift van dit belangrijk stuk, alsof de veldwachter tot de academie behoorde. De wet sluit welwillend de oogen omtrent zijne taai en stelfouten, en heeft hem hec proces-verbaal gemakkelijk gemaakt! het is voldoende dat hij verklaart, den heer N. N. betrapt te hebben, en de gewone zegwijze niet vergete: in de uitoefening mijner funcriën zijnde, „en van mijne plaat voorzien." Ziedaar een proces-verbaal in deugdelijken vorm. De wet oordeelt het lang genoeg, de beschuldigde vindt het nooit te kort. gï.Weec men wel dac dit proces-verbaal niets minder dan eene authentieke acte is, waartegen het bewijs door getuigen niec wordt toegelaten. De veldwachter vindt geloof in regcen; hetgeen hij zege is van meer gewigc -dan de redeneringen der knapste advocaten, Voegen wij ten slotte hierbijdac zijne schijnbare strengheid dikwijls veel gevoel verbergt. Vele platen vertoonen hem ons, arme kleine kin- -deren verrassende, die sprokkelen. Zij stellen hem niec voor wanneer hij, door hunne tranen verteederd, hen veroorlooft zich te verwijderen', «net aanbeveling, zich niet meer te laten overvallen. Menig meisje zelfs heeft ondervonden dit zijne ruwe stem en zijn strenge blik zich bijzonder konden verzachten. Hij is nog ving op die jaren wanneer anderen onder gebreken gebukt gaan. Hij behoudt coc hec einde roe eene jeugdigheid van hart, eene vrolijkheid van geest, eene helderheid van denkbeelden, welke nog door de bekommeringen van het tegenwoordige, noch door de onge rustheid der toekomsc worden gekrenkt. Gewoonlijk zijn de zorgen van een hnishonden en van een gezin, hem onbekend: ongehuwd heefc hij ge. leetd, en bij zal ook zoo sterven. Nu is hij oud, en hij geefc de insignia zijner functiën aan eenen ande ren over. Toen Syl/a zich van het dictatorschap ontdeedvroeg hem iemand: «Wat blijft u over?"«Mijn naam! antwoordde hij; en niet. temin werd hij opentlijk beleedigd. Wac blijft een veldwachter over? Éeqe grooiere begoocheling dan die welke den beruchten Romein omringde; want men ontvangt hem overal met liefde hij wordt met weldaden over laden; een ieder wil zijne lange verhalen hooren. Hij is het orakel van het dorp. De waardigheid van den assessor, de geleerdheid van den school, meester, buigen voer zijne zeldzame ondervinding. Wie veel gezien heefc, moet veel hebben onthouden. En welk leven was sfwhtselender dan hec zijne? Hei ia wonder hem te hooren, wanneer hij staaltjes uit zijn solda-l ten-leven verhaalt, en meer nog, wanneer hij met zijne avonturen van veldwachter voor den dag komt. Hij beschrijft de hinderlagen welke hij heeft daargesteld, en die waarin hij gevallen is, gelijk aan Turtnne, die op dezelfde wijze reide: «wij waren overwinnaars en wij vlugtien!" riii rust dus van zijne langdurige vermoeijenissen uit, maar hij verlaat niet geheel de velden, welke hij zoo vele jaren lang doorloopen heeften waarin hij nog oelang stelt. Van tijd tot tijd waagt hij een klein uicstapje. Zijne verzwakte oogen zoeken nog menig bit 'na.n bemind plekje grond. Hij roept aan de weilanden, aan de hoornen aan den rijpenden oogst een vaarwel toe, dat mogelijk het laatste zal zijn. Weidra eindigt zachtkens zijn nuttig en werkzaam leven. De boeren, gewoon hem op alle plaatsen te ontmoeten, verzekeren dac hij nog 's nachts op de heuvels eu in de valleijen kouii wan delen. De hijgeloovigheid der stroopers wordt er door verschrikt, en de veldwachter vervolgt na zijnen dood de diensten, welke hij gedurende zi|n leven bewezen heeft. DE PORTIERSTER VAN PAR IJ S, DO OR H. M O N N I E R. Wanneer een burger-kind te Parijs ter wereld komt, zijn weinige men. schen daarbij tegenwoordig, gewoonlijk zijn het de vroedmeesterde Daket en de portierster van het huiswaarin de zaak voorvalt. De meid, zoo de vrouw des huizes niet zelf haar werk verrigt, draaft heen en weder, en de man is nooit daar. Alle bij die gelegenheden gebruikelijke formaliteiten verrigt zijnde, neemc de portierster her kind over, overlaadt het met liefkozingen en draagt het van dat oogenblik af aan, eene grenzelooze liefde toe. Deze liefde, deze gehechtheid strekken zich uit rot al degenen, die zij bij hare komst in die tranendal heeft ontvangen. De tijd, die alles vernietigt zal deze teederheid niet verminderen, dezelve zal integendeel vermeerderen; nooit zal zij mee ondankbaarheid beloond worden, want ten allen tijde houdc de Parijsenaar van zijne portierster. Ik heb veel van de mijne gehouden, gij moet de uwe bemind hebben, wij allen znllen haar altoos lief hebben. De portier is veeleer de man van de portierster, want om den titel waardig te zijn, welke hij durfc aan te nemen, zoude hij in de lasten en baten van het ambt moeten deelen, en dit is het geval niet. Het is een afzonderlijk wezen, een wonderlijke heerzoo als hem zijne vrouw in hare zeldzame vrolijke buijen noemt, eene soort van kleerlapper. Soms is het ook een schoenlapper, die midden in de hoofdstad Oostersche gewoonten heefc aan genomen; hij voert niets uic, de luiaard, of zoo weinig dac hec beter ware, dat hij het grootse gedeelte van den dag in bed bleef liggen. Hij hoest, spuwt en rogcheit, zoodat de melk der huurders er van schift, wier dagbla den hij daarenboven de onbeschaamdheid heeft het eerst te lezen, en door den rook zijner stinkende pijp te verpesten. De vrouw, die wij mama Desjardins zullen noemen, is van eene geheel tegenovergestelde natuur, vlug, driftig en zindelijk, doet zij alles zelf, is geheel de baas, lacht mee hetgeen men van hsar mogt zeggen, en ziet een ieder van af haren man tot aan den voornaamscen hnurder, hare wetten volgen. Alle dames aan wien de bewaring van een huis wordt toevertrouwd, zijn over hec algemeen oude keukenmeiden, gewezen huishoudsters, die geleerd hebben de koord ce trekken In de lange zittingen, welke zij in de loge hebben gehouden. Een erfgenaam die de nagedachtenis vin zijnen bloed, verwant van hec verwjjc van ondankbaarheid wil vrij houdenen aan zijne beurs eene matige lijfrente wil besparen, zal, zonder woordspeling hoege naamd, de gouvernante des overledenen aan de deur zetten. Het is overigens mee dit gelijk mee alle andere beroepen gesteld, allen hebben hunne goede en kwade zijde. Hec onderhavige is lastig en leverc vele moeijelijkheden op, maar ook hoevele compensatien! Heerscht de porcierster niec ais de meest absolute vorstin, over alle bewoners van hec buis onverschillig van welken rang of ouderdom zij ook mogten zijn? Zijn allen niet aan hare buijen, aan hare minste grillen onderworpen? Is zij niec de factotum, de regterhand, de raadgeefster des eigenaars? ontvangt zvi niec de huren, maakt zij niec de rapporren, welke soms roede opzegging der huur aanleiding geven? Er zijn huizen in Parijs, alwaar men in tien jaren t(jd den eigenaar niec gezien heeft. AI die de Koningin der loge aanspreekt, doec die niet dan met den hoed in de hand, of de hand aan den hoed. Op haren naamdag kan hare woning de bloemen en bouquetten niec bergen waarmede zij overrompeld wordt. Met nieuwe jaar, hoevele geschenken aller aard, het is zonder einde. En de leveransierswelk onmetelijk belang hebben zij niet, om zich altoos zoo wél mogelijk met madame Desjardins te houden! Zoo de Slager zijnen pligt hierin niet doec, heet het dadelijk aan eenen nieuwen nuurder: „Gij nooit bij dien man, het is een slager van het jaar nul; zijn vleesch is be dorven; hij verkoopc met valscn gewig,; zijne vrouw is trotscli als eer.a paauwinzij meent meer ce zijn dan gtj!" Heefc zij zich over den bakker te beklagen: „Hoede u als voor de pest, om uw brood in dac hnts te kcopen, het zijn onvergefelijk morsige lieden, zij zouden u torren doen eten." Heeft de fruitvrouw het ongeluk gehad de straat over te gaan zonder haar te zien: „Gij zult wel doen rooit bij die vrouw binnen te gaan; zij is zoo slecht dat zij u een paar oorvegen zal toedienen, zoo gij het ongeluk hebt het minste af te dingen." En zoo vervolgens, een ieder zal zijn pak ktijgen. Geloof niet dat de portierster ook niet hare kleine oogenbiikken van distractie heeft, zij is niet altoos gebonden. Wanneer zij een zoodanig klein uitstapje maakt, nemen de onde vrouwen die de bovenste verdiepingen van het huis bewonen, en haar nooit iets geven, hare functiën waar. Deze vrouwen, meestal geestelijke zusters, weduwen, ziekenverzorgsters of huishoudstershebben geheel het jaar gratis vnur en licht bü onze heldin. Zij maken haren generalen staf, haren geheimen raad uitluisteren aandachtig naar de slaapverwekkende lectuur van onverstaanbare romans, afgebroken door het gedurig openen der deur, en vinden alles mooi en lief. Aan de gedienstigheid dezer zotte babbelaarsters is men de tegenwoordig, heid van al die portiersters verschuldigd, die bij de volksfeesten, openbare vermakelijkheden, vuurwerken en tentoonstellingen, zoo veel beweging maken, een ieder srooren en op de voeten trappen. Deze vrouwen zijn bij uitstek nieuwsgierig, dit is en zal altoos hare hoofdzonde zijn. In den grond zijn zij niet kwaad, alle over het algemeen zijn van eene vrij goede natuur, maar de vleijers die dagelijks er in slagen de beste oogmerken der Vorsten te doen veranderen, veranderen ook de beste oogmerken onzer portiersters en bederven dezelve. Nooit alvorens in Parijs geleefd te hebben, zal iemand zich kunnen ver. beelden, hoeveel her eenen man die van rust en stilte houdt, waard is, wèl met zijne portierster te zijn. Anders geen geluk, geen vrede meer voor hem op aarde, en nog, in weerwil van alle voorzorgen in zulke gevallen geno men, is een niecseen| denkbeeld, eene kuur, wat gestort warer, eene gekheid door nwe huishoudster begaan voor wien men u verantwoordelijk stelt, voldoende om u de achting en genegenheid van uwe portierster re ontvreemden. Het hoofd omhoog, hec geweten rein en rnsrig, neuriet gij bij liet openen der loge, alwaar gij eenen aangenamen grimlach denkt te vinden; volstrekt niet, in plaats vsn dien lach, zal hec een gezigt zün om de kinderen mede naar bed te jagen, en een naauwelijks hoorbaar droog antwoord op uwen vriendenlijken avondgroet, s Avonds zult gij te vergeefs aankloppen, men kent uwen slag en openc niet, ea zonder onverwachte omstandigheden, onafhankelijk van den wii

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1842 | | pagina 3