bevonden worden, om daaruit de rente der genegotiëerde som en de kosten van onderhoud, beheer, enz, en2., te bestrijden, zal in het ontbrekende door bet Riik worden voorzien. Art. 6. Wanneer de opbrengsten van den spoorweg, na afbetaling van rente en der kosten van onderhoud en beheer, een batig saldo mogten over. Jaten, zal zulks tot aflossing van de geldleening worden bestemd en aange wend, en zal, na geheele aflossing derzelve, de bedoelde ijzeren spoorweg, met al deszelfs toebehooren.een vrijen onbelast eigendom van het Rijk zijn. Art. 7. De bepalingen van deze wet zullen niet ten uitvoer worden ge legd vóór dat men ten aanzien der aansluiting van den weg op Pruissisch grondgebied tot Aken,met de Regering van dat Rijk en de bijzondere onder, nemers aldaar, buiten bezwaar der schatkist, zal zijn overeengekomen. Lasten en bevelen enz. Men verzekert, dat door de Gedeputeerde Staten van Gelderland zwarigheid gemaakt is tegen het ten uitvoer leggen van het laatste besluit des Konings betreffende het lager onderwijs. In de zitting der Tweede Kamer van de Staten-Generaal van neden {die door vier Ministers werd bijgewoond) zijn ingekomen eenige verzoek schriften, waaronder men aantreft, een van Notarissen in Noord-Braband die bedenkingen inleveren tegen de aanhangige voordragt op het Notariaat; een uit de Smilde, wegens den accijns op den turf: een van den Raad der stad Harlingenover de regterlijke indeeling van Vriesland omtrent de kantons; een over het stemregt in de steden en ten platten lande, enz, Deze stukken worden aan de daartoe bestemde Commissie verzonden. De Commissie, in wier handen, den at October jl.gesteld is eene mis sive van Zijne Exc. den Minister van Binnenlandsche Zaken, omtrent de jaarlijksche aftreding van afgevaardigden in Zuid- en Noord-Holland, welke aftreding door de plaats gehad hebbende splitsing zeer ongelijk ge- schiedtbrengt haar verslag uit, bij monde van den heer van Rappard. Hieruit blijkt, dat de Staten van Zuid Holland verleden jaar besloten, zich tot den Minister van Binnenlandsche Zaken te wenden, tot het uitlokken van eene wijziging in de ongelijkmatige aftreding der leden; dat de Staten van Noord-Holland een der leden aanwezen, eventueel, die slechts voor twee jaren zou zitting hebben; dat de adressen der Gedeputeerde Staten van beide Provinciën, hieromtrent, den 18 October 1841, op 's Ko- nings list aan de Kamer medegedeeld zijn, onuer bijvoeging, dat, blijkens de antecedenten der Kamer, zij de regeling van den tijd van aftreding van de leden der Kamer, steeds zelve heeft vastgesteld, als in 181Ó en in 184a bij het daarstellen van een rooster voor de aftreding der leden uit Lim. burg; dat, volgens den tegenwoordigen stand van zaken, in 1842 en 1843 negentien en in 1844 twintig leden der Kamer aftreden, hetgeen vol doet aan het verlangen der grondwet, dat jaarlijks een derde deel der leden aftreedt. De Commissie heeft het onnoodig geoordeeld in een onderzoek te treden of de rooster van aftreding volgens het iste addit. art. 14 der grondwet, door den Koning kan worden veranderd. Zij heeft overwogen dat er, vol gens de woorden vah art. 84 der grondwet jaarlijks wel een derde der leden uitvalt, doch dat dezelve, aan den anderen kant, niet uitdrukkelijk vor dert, dat er eene gelijkmatige aftreding der leden van elk gewest in het bnzonrier plaats hebbe. Alle leden komen daarin overeen, dat het wen. schelijk ware, dat er jaarlijks zoo veel mogelijk een derde deel der leden van elk gewest aftrad. Zij vinden het ondoeltreffend, dat in het eene jaar de helft der vertegen.wootdiging van tin gewest aftreedt, en in het andere jaar slechts een zesde deel uitvalt. De Commissie was niet eenstemmig van oordeel, of er roogeiijkheid bestaat, de bedoelde ongelijkmatigheid te herstellen De minderheid oer Commissie was van oordeeldat de grondwet stellig wilde, dat er jaarlgks een derde deel der leden van de Kamer, zoo wel in het algemeen als voor ieder gewest in *t bijzonder, aftrad; dat het algemeen belang dit ongetwijfeld vórderde,-en dat dit algemeen belang hier vooral op bet oog moest worden gehouden; dat, wel 1 s waar, geen lid der Kamer Voor korteren tijd, dan voor drie jaren, mag benoemd worden; doch dat art. 84 1der grondwet slechts den gewonen, algemeenen regel voor schrijft; dat er bijzondere omstandigheden kunnen bestaan, die als het ware moodzaken, van dren regel af te wijken, dat zulks in het jaar 1840, aan- gaande de Afgevaardigden uil Limburg, gebleken is, dat de Kamer tot de -vaststelling van den rooster voor de drie leden oir dat gewest wel niec ZOU .zijn overgegaan, wanneer zij art. 84 van algemeene toepassing, voor alle mogelijke gevallen, had willen verklaren, en dat er alzoo geene reden be- tsivatom de onevenredigheid niet te herstellen. 'De meerderheid der Commissie daarentegen, was van oordeel, dat er in •art. 84 S I, volgens hetwelk de leden der Kamer voor den tijd van drie jaren moeten worden benoemd, een overwigtig bezwaar gelegen was; dat zij wel erkenden, dat er in 181en 1840 van dien algemeenen regel uitzon, deringen waren gemaakt, doch dat zij meenden, dat die afwijking van den algemeenen regel gebiedend noodzakelijk was, nu de grondwettige aftreding .van de leden der Kamer te verzekeren; dat de thans voorgesteld wordende verandering niet mekte int eene onvermijdelijke uitvoering van eenig artikel der Grondwet, dat geene gebiedende noodzakelijkheid daartoe bestond; en dat de verandering in de aftreding, om het wenschelijke daarvan, niet kon worden aangenomen. Op grond van een en ander stelt de meerderheid der Commissie voor, „om, in antwoord op des Ministers brief van den 18 Oct. 1841, van Z. Exc. den Minister van Binnenlandsche Zaken kenbaar te ma-' ken, dat de Tweede Kamer der Staten-Generaal zich niet geregtigd acht, om de bestaande rooster van aftreding van leden der Kamer, zoo voor Zuid als voor Noord-Holland, te wijzigen." Op voorstel van den President, zal dit veralag worden gedrukt entot onderzoek aan de afdeelingen verzonden. De Commissie tot de verzoekschrifien doet verslag: I. Bij monde van den heer van Rosenthalop een request uit Gelderland, tegen het aldaar in werking zijnde polder-reglement.Orde van den dag, ogidac het verzoekscbiift niet persoonlijk is onderteekend. II. Bij monde van den heer Uitwerf Sterling: op een adres van grondeige naars uit Overijssel, die op de herziening van de wetgeving op de jagt en visscherij aandringen. Ter griffie. III. Bij monde van den heer Michiels van Verduynen: 1°, op een adres van een klerk ter Secretary te Opsterland, {provincie Vriesland) Griflier ad interim van het kahcongeregt aldaar, die verlangt, dat er maatregelen genomen worden,om hem schadeloos ie stellen. Orde vsn den dag. Ge lijk besluit nopens een adres, a°. waarbij de medewerking der Kamer in eene onderneming gevraagd wordt. 3. Een verzoekschrift van negen Griffiers van Kantongeregten nit Vriesland, omtrent de voordragt op het notariaat; 4°. idem van 15 Notarissen uit bet arrondissement Heerenveen, over betzelfde onderwerp. Ter griffie. De heer Frets bekomt hierop het woord, en verklaart, dat de lezing van derequesten van vaderlandsche 'reederijen, die, ten gevolge der hooge in. komende regten, welke in Beigie op den invoer van visch gelegd zijn, met eenen geheelen ondergang waren bedreigd, hem te diep getroffen heeft, om niet eene poging aan te wenden, ten einde die treurige gevolgen te verhoe den. Naar zijne meening behooren Nederland en Beigie zich over deze ge- wigtige aangelegenheid te verstaan. Men behoort te beproeven, Beigie te doen cerugkeeren van eènen maatregel, die, zijn bedunkens, even nadeelig voor zich zelf als voor óns is. Hij vermeent, dat de goede verstandhouding tusschen de beide volken, zoo veel mogelijk moet worden bevorderd. Zijns erachtens strijden de belangen in dezen slecht! in schijn. Hij meende in eene zoo belangrijke zaak niet onverschillig te mogen bleven. Uit volle overtuiging, dat hij het belang der beide landen op het oog heeft, stelt de heer Freii voor, het volgend idres tsn den Koning tb rigten: „Sire! De Tweede Kamer der Staten-Generaal heeft kennis befeoineii van een gevaar, dat onze zeevisscberijen bedreigt: het beslaat iu eene bovenmatige belasting, die op den invoer van hare producten in Beigie ii gelegd, en waardoor deze aldaar zoo goed als verboden zijn. Wij deeleu in het beklag, ofschoon daarom niet in den wenschdaarbij uitgedrukt dat represaille op de producten van Beigie zon worden uitgeoefend. Wij hebben evenwel gemeend het belang van onze zeevisscberijen,en daarmede dat van onze zeevaart in het algemeen aan Uwe Maj, te mogen en te moeten aanbevelen, omdat wij van eene onderhandeling, die Uwe Maj'. mee do Regering van dat land zoude gelieven te openen, eene goede uitkomst verwachten, omdat wij van daar geen baat en afgunst vreezen, die toch bjj ons niet bestaan, en omdat wij aan genoegzame redelijkheid bij de Rege ring van dat land gelooven,. um te begrijpen, dat ook na onze scheiding wederzijdsche belangen beslaan, die wij niet door onderlinge verbittering aan mag.igere of grootere natiën behooren prijs te geven. Wjj durven das vertrouwen, dat de stem, die Uwe Maj. in hare wijsheid tot de Regeling van Beigie zon willen verheften, gehoor zal vinden, „Wij zouden aan onzen eerbied te kort doen, indien wij meer, of in bijzonderheden aandringen op het belang, dat ons Vaderland in de zaak heeft.'* Wordt besloten dit adre» te noen drukken, en aan de afdeelingen te ver zender. Daarna wordt de vergadering gescheiden, Heden morgen hebDen de afdeelingen van de Tweede Kamer der Staten-Generaal zich bezig gehouden met het onderzoek van het ontwerp van wet, nopens het batig sloc der Overzeesche geldmiddelen. Aanstaanden Maandag zal dat onderzoek worden voortgezet. Sommige afdeelingen zullen alsdan aanvangen met het onderzoeken van de ontwerpen van wet, nopena het stem - en klesregt. Den 4den is in deze Residentie de tentoonstelling in het gebouw der Maatschappij van schoone kunsten, Westeinde, N°. 20, geopend. Een honderd dertigtal kunstwerkenis aldaarbijeenverzamelden de commissie beeft alzoo eene ruime keuze tot aankoop van stukkkes verkregen. Sledhta de helft der beschikbare som is besteed, en de geabonneerden der Kunst- kronijk vinden dus in de met smaak geschikte Zaal reeds negen stukken, welke bestemd zijn, ona door het lot onder hen verdeeld te worden. De namen van de gunstig bekende schildersvan DeventerDreiihollz, Gretser Heppenbrouwers, Mej. H. Knip, P, Pias, Rochussen en Verveer, zullen ge noegzaam zijn, om een denkbeeld van de waarde dier stukken, en dus ook van de goede kans der deelhebbers, te geven. Maar wat bovenal luister aan deze zaak bijzet, is de Tentoonstelling van het werk der heeren H.v.i. Sande BakhujzenJ. J. Eed houtvan Schendel en Schelfhoutwelke kuns tenaars zoo belangeloos medegewerkt hebben, om het publiek door de vruchten van hun groot talenc op een schoon gezigc Ce vergasten. Uit Amsterdam meldt men van den óden: Wij kunnen het genoegen hebben onze lezera te berigten, dat onlang* door de Stedelijke Regering met de directie van de Amsterdamsche Spoor weg-Maatschappij de voorloopige voorwaarden, ter wederzijds genoegen, zijn vastgesteld en aangenomen, om het Amsterdamsche station meer nabij de stad te verplaatsen, en dat daartoe ia bestemd een gedeelte van liet plein buiten de Willemspoort en de grond van dé zich aldaar bevindende Schuiten makers-werf en Paardenstalbenevens de herberg bet Amsterdamsche Wapen hetwelk, zoo wij vernemen, reeds tot genoemd einde door de Maatschappij zoude zijn aangekocht. Men mag zich dus vleflen, dat deze voor bet alge meen zoo nuttige verbetering spoedig tot stand zal komen. De Hoogleeraaf in de Botanie te Amsterdam, W.H, de Friese, ia door de Horticultural-Society te Londen tot lid verkozen. Uit Nymegen meldt men: Dezer dagen werddes morgens ten half vier ure op vier ptaatsen brsnd ontdekt in den Imbosch, onder Rosendssl, welke, naar alle waarschijnlijk, heid, door kwaadwilligen is aangestoken. Het hont is over eene uitgestrekt heid van tien bunders afgebrand, en het is aan de dienstvaardige hulp der van alle zijden toegestroomde ingezetenen dank te weten, dat dit uitge strekte bosch niet geheel in den asch is gelegd. OOST-INDIE. Berigten van Batavia tot 29 December bevatten het volgende: Den 14 November heeft te Batavia de plegtige uitreiking van het vaandel aan het 12de batailon infanterie plaats gehad. Onder de tegenwoordigen merkte men op den Schoui-bij-Nacht Lucas, Commandant van Zr. Ma. marine in Neêrlands Indië. Den 14 November Weft de berg Goenoeng Goentoer, in de Red dende der Preanger-Regencschappen, eene groote hoeveelheid rooit, asch en steenen uitgeworpen, vergezeld van een zwaar onderaardsch gedruisch. Tot op een afstand van 10 palen is de grond overdekt geworden met eene laag zand en asch van 2 tot 4} duim hoogte, waardoor eene uitgestrekt- heid v^p ruim 300 bouws sawavelden en eene aanplant van 400,000 groo. tendeels vruchtdragende kcffijboomen aanmerkelijk zijn beschadigd ge. worden. Bij besluit van den waarnemenden Gouverneur-Generaal van Néér. landsch Indië, van 23 December I. I. worden ingetrokken de bepalingen, vastgesteld bij resolutie van 14 November 1834, volgens welke de eerste intber in Neèrlandsch Indië van wollen en katoenen stoffen vervaardigd op plaatsen gelegen bewesten de Kaap de Goéde Hoop, fot weder opzeg* gens, alleen zal mogen geschieden te Batavia, Samarang en Soerabaya, en wordt daarbij tevens verklaard, dat door gemelde intrekking geene veran dering wordt gebragt In de verordeningen, voorgeschreven met opzigc tot den aanvoer van wollen en katoenen goederenvoorzien van certificaten van Nederlandschen oorsprong, en dat mitsdien de bepaling, dat van dé goederen, van die certificaten voorzien, minder inkomende regten zuilen worden gehevenalléén toepasselijk is op de aanroeren te Batavia, Sama rang, Soerabaya en Padang. Bij besluie van den 14 November laatstleden wordt bepaald, dat de ha vens van Singkel en van Baros voor den grooien en transito handel zullen lijn opengesteld,1 en worden gebragt onder dezelfde verordeningen als die voor Tappanolie, en dat, daarentegen, Tapos en alle andere plaatsen, ge legen tnsschen Singkel en Tappanolie, voor den grooten en transito-bandel zullen zijn gesloten, en mitsdien daarop van toepassing zqn de bepalingen, voorkomende bij ari. 49 van het reglement op de inkomende en uitgaande regten ter wescknst van Sumatra, gearresteerd bij resolutie van 31 Decem ber 1825, N°. 17; zullende deze havens alzoo alleen toegankelijk wezen voor inlandsche vaartuigen, ter gemelde kust te huls behoorende en op jaarpsssen vatende. DUITSCHLAND. Den 26 Jnnij vertrekt Zijne Pruissische Maj. naar Peteraburg, ter bijwo ning van het 25-jarig huwelijksfeest van den Keizer. - De Commissie van de beide Kamers der Hanoverscbe Stenden heeft baar rapport uitgebragt, omtrent de aanvraag der Regering, om de som van 270,000 thl., welke, behalve de reeds toegestane som van 160,000, voor den opbouw der Koninglijke paleizen, door de Regering reeda is uitgege ven, goed te keuren en daarenboven de nog tot dat einde ontbrekende 5.70.C00 thl. toe te staan. De Commissie heeft voorgesteld, niet alleen die- reeds uitgegevene 270,000 thl. niet goed te keuren, mssr zelfs terug te vor deren) hetgeen moer dan de toegestemde 96.000 thl; door de Regeting wie

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1842 | | pagina 3