noemde Minister beantwoordde het eerste pnnr, door het verschil tnsschen de omstandigheden in 1833 en thans aan re wijzen, en het tweede door te herinneren hoe hij nu voor Ierland in plaats van de belasting op de inkoms ten eene verhooging op de geestrijke dranken en op het zegel had voorgesla gen, wier opbrengst naar evenredigheid nagenoeg gelijk zou komen met die, welke in Engeland de belasting op de inkomsten opleveren zon. Nadat nog eenige leden het woord voor en tegen gevoerd hadden, is de motie van Lord J. Rutsell met 285 tegen 188 stemmen verworpen, en de wet, dien ten gevolge, ten eerstenmale gelezen. - Er zijn thans 271 Engelsche oorlogsvaartuigen in werkelijke dienst onder deze zijn 19 linieschepen, 34 fregatten, 69 stoomschepen en 112brik ken en sloepschepen, Van de 33 koopvaardijschepen, door de O. I. Compagnie aangenomen om troepen naar Indië over re brengen, zijn in de laatste dagen reeds ver scheiden naar hunne bestemming vertrokken. De Fransche Prinsen, de Hertog v<a« Aurnale en de Prins dejoinville werden eerdaags in Londen verwacht. F R A N K R IJ K. Uit Straatsburg meldt men van den 12 April, dsc, ten gevolge van de rap. porten die aan het Fransche Ministerie gedaan zijn, ten aanzien van de raoei- jelijkheden, nit de uitvoering van het, tractaat met Nederland voortvloeiende met betrekking van het transport van de koloniale voortbrengselen langs den Rbijn naar Straatsburg, de Departementen van Financien, Koophandel en Buitenlandsche Zaken overeengekomen zijn om deswege ^enige nadere bepalingen daar te stellen. In een artikel van het Journal dei Dibati over den Engelschen Minis. ter Peel en de door hem voorgestelde wet op de uitvoer, lezen wjj aan het slot het volgende: Niemand bewondert meer dan wij de talenten van het hoofd van het Engelsche) kabinet, niemand koestert hoogere achting voor|zijnen persoon. Wij geloovendat de vriendschappelijke woorden, die hij te dezer gelegen, heid en bij verscheidene andere, ten aanzien van ons vaderland heeft uitge. sproken, volkomen opregt zijn, en wij behooren niet tot degenen, die den haristogtelijken naijver en omverwerpingszuchtwelke het verdrag van 15 Juli] 1840 heeft opgewekt, willen aanvuren. Intusichen kunnen wijniet nalaten op te merken, dat eenige der beschikkingen van hec nieuwe-tarief niet zeer welwillend voor ons schijnen te zjjn. Het verbod van uitvoer van Engelsche werkiuigeneen dier maatregelen waardoor Engeland de vreemde 'nijverheid in eenen staat van kindschheid tracht te houden, is niet opgeheven. Van veel erger aard is het regt van uitvoer, dat thans op de Britsche steeu kulen gelegd wordt. Met een schijn van reden kan men staande houden, dat het hier enkel een middel tot het stijven der schatkist geldt; maar dan ii het toch eenigerma-e vreemd, dat men dit hulpmiddel juist ten aanzien vin een artikel aanwendt, dat voor de nijverheid op het vasteland, en vooral voor de onze, als grondstof dient. Dat regt van 5 franken per ton (1000 kilogrammes) vertegenwoordigt nagenoeg de waarde der steenkolen aan de inijn. De Fransche administratie, die te regt wenschen moet, om aan de nationale nijverheid de brandstoffen tegen eenen lagen prijs te verschaffen, zou hierdoor wel genoopt kunnen worden om de vreemde steenkolen met hetzelfde regt te treffen, als zij bij den uitvoer uit bet land, waar zij voort worden gebragt, moeten betalen. Volgens de opgaven der mijn-ingeneurs dagteekent de eerste in Frank. rijk tot stand gekomen stoommachine van het jaar 1749. Zij werd gebrnikc in eene kolenmijn vart Litry. Andere nasporingen hebben echter doen zien, dat die opgaven niet juist waren en dat de eerste raaehine in 1739 door de compagnie van Auzin is geplaatst geworden in het arrondissement van Valen ciennes. Voor dat men tot dien trap van volkomenheid was geraakt, waren de krachten van 20 man en 50 paarden dag en nacht werkzaam om het wa ter uit de gangen eener kolenmijn op te halen, terwijl, toen deze machine eenmaal in werking was gebragt, twee man tot de dienst toereikend waren en al het gedurende eene week verzamelde water in 48 uren cyds konde uit- gemalen worden. De machine kostte 75,000 fr. Nabij de hoofdstad heeft dezer dagen eene gouden brnilofc plaats gehad -an een paar, dac «edert 35 jaren gescheiden was, maar zich thans weder had vereenigd; de man is 90, de vrouw 83 jaren oud. Een jongen van 10 jaren in de gemeente Arleux, arrondissement van Douai, heeft zich dezer dagen van kanc gemaakt. Dit kind ging in hec dorp Brunemonc school, en daar zijne moeder hem, niettegenstaande zijn weerstreven, noodzaakte om naar school te gaan, zeide hij haar: Wel nu het is de laatste keer, dat ik er zal heen gaan. Hij vertrok toen bedaard. Gekomen op de brug van Arleux, legde hij zijn wambuis af en wierp zich in de rivier, waarin hij verdronk. MENGELINGEN. MANILLA, DOOR GABRIEL L A F O N D. De volgende daadzaken zullen aantoonen, dac de Indianen van Manilla eene degelijke roeping tot diefstal hebben. ik bragt een mijner vrienden naar de inschepingsplaats van San Fernando. Toen hij san boord zijner praauw zoude stappen, beval ik hem aan, daarin niet te veel indianen op te nemen, daar hij anders onvermijdelijk zonde bestolen worden; ik nam afscheid van hem toen Ik midden in mijne wijze vermaningen mij mijnen hoed van het hoofd voelde ligten. Ik greep, maar dezelve was verdwenen, en ik zag mijnen gaauwdief in alle haast vlugten. Ik had, gelijk de meeste officieren eenen rotting-degen bij mij, nuttig wapen in een land, alwaar de moorden niet zeldzaam waren, ik trok van leer en vervolgde mijnen dief. Een groot getal Indianen was aan de in. ichepingsplaats verzameld, alien waren getuigen van den diefstal, geen hunner verroerde zich, zij zochten geenszins mij hulp te verleenen en lie ten mij aan mijn lot over. Ik had met eenen klant te doen die de localiceic goed scheen te kennen, hij had zijnen loop langs de rivier genomenwaar. van de steile oever met masten, tonwwerk, planken en balken bezet was, doch daar hij alleen zijn hemd en pantalon aan had, kwam hij met gemak tl deze hinderpalen te boven. Ik was er verre van af van betzelfde te kunnen doen, ik struikelde bij eiken stap, want het was reeds zeer donker; éindelijk zag ik hem eenen grooten sprong doen, ik wilde hem navolgen, maar was zoo gelukkig niet, ik viel in eene sloot, rotting en degen aan de eene, ik aan de andere zijde. Ik stond gekneusd op, handen en neus ge schaafd mijn pantalon gescheurd en mijn rok met modder bevlekt. Mijn eief moest al zeer ver zijn, ik moest er van afzien hem te vervolgen. Eenige dagen later ging ik in de Escotta, bandelstraac van Binondo, bij eenen Chioeschen koopman. Naauwelgks had ik mijnen hoed op de toonbank geplaatst of dezelve verdween. Ik loop dadelijk den dief na, doch te wgeefsl Bij mijne terugkomsc vond ik den winkel niet weder, alwaar ik eenige voorwerpeo gelaten had, alle waren gesloten. Bij de minste bewe ging sluiten de Chinezen zich op, dit is het werk van een oogenblik, daar tonne winkels door twee klapluiken gesloten worden, welke in een oogen- Milt vereenigd kunnen worden. Ik was er dus met mijnen tweeden hoed af, ik dacht dat het hierbij zoude blijven, maar men zal zien, dat ik mij ver uitte. Hei scheen uitgemaakt te zijn dat de dieven hec op dit gedeelte van ®ijt gewaad hadden voorzien,' s[ !Vlet later dan dei) volgenden dag ging ik 's avonds uit, toen een indiaan ^el langs mij been liep, mijnen hoed af aam en er mede wegholde. Dit 's te erg; ik was woedend; ik zette bet mede op een Ioopen, haalde ?em in, en zoude hem ió gepaltt hebben, toen ik hem eene 'breede s'tooc ae overspringen; dadelijk herinnerde ik mij de ongelukkige gymnastische oetentngwelke ik eenige dagen vroeger had gedaan, en in piaats van hein na te volgen, wierp ik hem i ijtten biooteit degen na; op den gil welke hij gaf, dacht ik dat hij gewond was, tsaar dit kon niet gevaarlijk ziju. Ik liet hem zich in bet slijk tier slnot wentelen, en raapte rotting en hoed op, welke bij aan den kant gelaten bad. Dikwijls ontmoet men in tie drukste straten Indianen, die zich beleefdelijk aanbieden ont u naar zekere-^huigen te brengen, alwaar vreemdelingen en zeelieden, helaas! hun geld en hunne gezondheid gaan vermorsen. Men moet zich wachten hen te volgen, want zij brengen u dikwijls naar weinig bezochte plaatsen om u af te zetten; een indiaan maakt geene zwarigheid eenen vreemdeling te foppen, vooral ais bet een ketter is, en hij ziet al- ien. ten dien, eindedaarvoor aan. Ons buis was het vereenigingspunt van alle officieren der Fransche sche pen en wanneer 's avonds hunne vaartuigen vertrokken waren, was bet bij' ons dat, zij nachtverblijf kwamen houden. Ons logement bestond uit eene voorkamer, aldaar caïda genaamd, eene groote zaal en twee slaapkamersde eene door ons, de andere door eene oude vrouw gebruikt wordende, welke ons met hare beide neven bediende. Wij droegen zorg onze slaapkamer goed te sluiten, ten einde onze oorkussens te bewaren, waarop de lieden van het huis zeer belust schenen te zijn. Wij hadden een vijftigtal matten in de voorkamer geplaatst, waarvan een ieder, die bij ons kwam overnachten, er eeoe nam, en zich dan in de zaal ging nedervleijen. In de warme landeu zouden onze beddeD onverdragelijk zijn; eene eenvoudige mat was dus vol doende, maar de oorkussens ontbraken altoos, men moest daarin voorzien zoo goed men kon. Wanneer er midden in den nacht een nieuwe gast kwam. legde hij zich zonder geraas neder, maar daar hij veelal eindigde tnet op een 'sanders been of arm te Ioopen onstond er soms een ontzettend geraas, en viele er de koddigste tooneelea voor, welke men ons dan den volgenden dag verhaalde. Het leven te Manilla it dat, hetwelk het waarschijnlijk reeds lang geweest is, want de Spanjaarden zijn eene natie, wier zeden en gewoonten weinig veranderen. Ik zal eerst over de blanken spreken. Zij staan over het alge meen zeer vroeg op. Mannen en vrouwen baden zich hetzij in hunne huizen door zich te gieten, heezjj in de verschillende rivieren, welke zich nabij de stad bevinden, op wieroevers badplaatsen van bamboes vervaardigd zijo. De Indiaan en de métis doen hetzelfde in de opene lucht; deze in hec water duikende en spartelende massa levert *s ochtends een zeldzaam schouw, spel op. Uic het bad komende, gebruikt men thee of chocolade. De vrouwen houden zich weinig met het huishouden bezig, en vermaken zich in een zoet far mientede mannen gaan uit; de ambtenaren naar hunne bureaux, de kooplieden naar hunne kantoren, dikwijls te voet, omdat de zon dan nog niet hoog staat. Het is de aangenaamste tijd van den dag. Overal heerscht dan beweging; de bazars vullen zich; de buitenlieden stroomen van alle kanten toe; de vaartuigen kruissen zich in alle rigtlngen op de rivier er, in de baai; men vervoert, men laadt koopmansgoederen, men loopt in en uit de kerken; een koele landwind verspreidt den geur der bloemen, deo reuk van het groen, en zuivert de lucht, welke hij verkoelt. Maar naar mate de zou hooger komt, worden de straten ledig, tencen verheffen zich boven de magazijnen, de venstertraliën sluiten zich, en enkele rijtuigen doorloopen nog de stad, docb verdwijnen weldra. Om twaalf ure ziet men weder eenige beweging: het is etenstijd. Zij die door hunne bezigheden nog zijn opge houden geworden, komen te huis; men zet zich op zijn gemak en eet. Na het eten de cigaar, waarna geheel de bevolking zich ter ruste begeeft, en de lieste maakt; niemand it hiervan uitgezonderd, van den rijksten toe den eenvoudigen arbeider, die zich in de schaduw uitstrekt en de warmte laac voorbijgaan. Tegen vier ure is de sieste geëindigd. Men gebruikt op nieuw chocolade of thee, de rijtuigen brengen de ambtenaren naar hunne administra. tien, de kooplieden naar de douane, den geneesheer naar zijne zieken, den Indiaan naar zijn werk, de ChiDesche kooplieden openen hunne winkels, eu het gewoel vermeerdert naarmate de zon den horizon nadert. De avond komt: alle koetsen komen te voorschijn, en rijden naar de wandeling la Cal- zadawelke de oorlogsrad omringt; zij kruisen zich met buitengewone snel. heid, volgen zich, zoeken elkander vooruit te rijden; sommige gaan na twee of drie toeren gemaakt te hebben, naar Malaté, Malacagnan, Q.uiapo of omliggende dorpen. In deze koetsen ziet men, lomp uitgestrekt, kreoolen en kleurlingen, mannen en vrouwen, allen de sigaar in den trond, terwijl een kneciit achter op met vuur staat, gereed om in de nehot'fte te voorzien. Men is tegen acht ure terug, dit is het oogenblik der visites. In alle Spaansche huizen dient men onveranderlijk chocolade en thee, welke altoos van eene uutnttn. tende qualiieit zijn; talrijke schotels beiaden met beschuit van alle soort en stapels azucartlhi vergezellen dezelve. De azucartllos zijn sponsachtige suikerstukken, gewoonlijk licht rood of blaauw van kleur, en bestemd om in glazen water te smelten; men begint dezelven ook in onze gezelschappen te kennen. In de vreemde huizen dient men alleen thee. Men legt dikwijl» drie of vier bezoeken op eenen avond af, en komt tegen elf ure te huis. Zoo is de levenswijze geheel het jaar door. De bewoners van Manilla beminnen de muxijk, en toch beoefenen zij dezelve nietdezelve wordt in de Spaansche huizen bijna niet gehoord. Soms ontmoet men eene veronachtzaamde citer of piano, en wanneer de dames er zich mede willen bezig houden, bepalen zij zich tot ligte prelu. diums, zij hebben buitendien hoegenaamd geene methode; niettemin Itestaac het gevoel der kunst, het is ingeboren bij de kreöolen, maar een goede muzijkmeeiter ontbreekt; men vindt er geen redelijke in de stad, en de warmte van het klimaat zoude waarschijnlijk eenen onverkomelijken hinder, paal tegen het vormen vsn goede leerlingen zijn. Wat de Indianen betreft, daar zijn er geene, welke niet een of ander instrument bespelen; maar welke instrumenten en welke harmonie! In de regimenten van het garnizoen worden zij echter zeer goede muzijkanten, en er is mogelijk geen land, alwaar men zooveel goed onderwezene muzijkcorpsen vindt, welke onze moeijelijkste stukken uitvoeren, omdat men hen noodzaakt te wet-ten. Het volledigst gebrek aan opvoeding der Spaansche vrouwen, en de aange. botene ongevoeligheid der kreöolen, zouden doen denden, dac de hulpmid delen tegen verveling zeer beperkt moeten zijn; in de gezelschappen echter, waarvan wij spreken, is dit net zoo. De dames weten verwonderlijk wel, door de levendigheid van haren geest, aan te vullen hetgeen haar aan onder, wijs ontbreekt. Het zoude moeijelijk zijn, in geheel de kolonie ééne geleerde vrouw aan te wijzen; zoo die bestondzoude men dezelve als eene merkwaardigheid beschouwen; maar niets is er gemeener dan natuurlijk geestige, bevallige en aanlokkelijke vrouwen. Van kindsbeen af aan gewoon in de gezelschappen te verschijnen, nemen zij vroegtijdig de gewoonte dier aangename oplettendheden, dier verleidelijke voorkomlngen aan, welke boeijen eu beheerschen: in een woord zij leeren de gemakkelijke en aan hec schoone geslacht dierbare kunst, van te behagen en te bekoren; maar men moet zich onderwerpen bi) baar alleen de ongeveinsdsce onwetendheid te vinden. Daar zijn er velen, die door haar vermogen, hare geboorte, hare betrekkingen tot de hoogste klassen behooren, en dikwijls naauwelijks kun. tien lezen en schrijven. Overigens zijn er niet veel mooije vrouwen te Ma nillazij zijn over bet algemeen 1 bleek en men vindt nooit bij haar die frischhgid, die schitterende kleur welke bij ons de eigenschap der jeugd en het tooisel der schoonheid is; geneigd om vroeg dik te worden, worden zij sjieedig oud, maar hare stetn zoude het ongevoeligste hart verteederen. De

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1842 | | pagina 3