Volgens éen brief van de Kaap de Góéde Hoop, was, lil de laatste
helft varT Augustus, dwars van Fals gezien een gezonken schip, van ojn
trent 500 ton, hebbende geschilderde poorten en zijnde vermoedelijk eene
HollandsChe bark.
GRIEKENLAND,
fierlgteh tilt Athene, loopcn.de tot 26 October luiden zeer gunstig bmtren'
den financiëlen toestand van het land. De vereischrc rentebetaling voor de
door de drie Mogendheden verzekerde leening van 60,000,000 en vóór de in
Beijeren aangegane leening van 4,000,000, Was reeds voorhanden en men
rekende nog op een batig slot der uitgaven.
Zooals medegedeeld is, zou er eene Grieksche Bank worden opgerigt,
in welke Frankrijk voor 1,000,000 en de heeren Rothschild en Eynard voor
800,000 fr. zouden deelnemen. Beide sommen te zatnen genomen zouden
voldoende zijn, om die inrigting in werking té brengen.
RUSLAND.
Een Duitsch dagblad bevat het volgende:
Rusland bezit aan de kusten van de Kaspische zee zeer winstgevende
visscherijenwelke grootendeels aan de Regering toebehooren en door deze
aan bijzondere personen verpacht worden. Het zijn vooral de bewoners van
Astrakan, die in dit bedrijf een ruim bestaan vinden. Intusschen genoten
zij bij de uitoefening daarvan vroeger geene bijzondere bescherming van den
kant der Regeriag tegen de Aziatische volksstammen aan de overzijde der
Kaspische zeewier roofzuchtige aanvallen op de Russische visschers van
jaar toe jaar stoutmoediger werden. Meestal overvielen zij dezelvcn bij den
terugkeer van de visscherij op de open zee, en voelden hen met de geheele
buit naar hunne woonplaatsen weg, waar de gevangenen de wreedste behan
deling ondergingen. De Chiwaersde Kirgies-kozakken en de Trnchmenen
waren degenen, die zich het meest aan deze rooverijen schuldig maakten,
en de laatstgenoemden verkochten meestal de gevangene Russen als slaven
naar Chiwa.
Om hieraan een einde te makendeed de Russische Regering in het voor.
jaar van 1837 eenige oorlogsvaartuigen bouwen, welke langs de kusten der
Caspische zee en aan den mond der daarin uitvloeijende rivierenkruisen
moestenten einde de bewegingen der genoemde volksstammen gade te slaan
en des visschers in de uitoefening van hun bedrijf te beschermeu. In 1840
bestond dit smaldeel uit negen vaartuigen, onder bevel van den Kapitein-
Luitenant Tjurtow, met een staf-officier, 11 officieren en 170 matrozen. De
bevelhebber moest, volgens zijne instructie, hoofdzakelijk de zuidelijke kust
van de Kaspische zee naauwkeurig bewaken, alwaar de baai van Tjuck-
Caragan tot dusverre het gevaarlijkste punt was. Aan de visschers is een
bepaalde omtrek voorgeschreven, buiten welken zij zich niet mogen bege
ven, en waar zij onder hei opzigt der gewapende vaartuigen staan. Des
winters houden deze hun station in genoemde baai, alwaar, ter meerdere
beveiliging van dezelven, aan de kust een fort is aangelegd, hetwelk voort,
durend eene militaire bezetting heeft. Behalve de Rijks-vaartnigenzijn aan
deze flotille nog toegevoegd zes gewapende sloepen, in welker uitrusting en
onderhoud de gezamenlijke belanghebbenden bij de visscherij voorzien, maar
die onder het bevel van den commandant der fioirlle staan.
Deze maatregelen hebben zoo zeer het gewenschte gevolg gehad, dat
gedurende het jaar 1840 geen enkele zeeroover zich beeft laten zien.
SPANJE.
Twee Luitenants van het regiment der Prinses zyn den ptien te Madrid
ter dood gebragt, eu hebben tot het oogenblik toe, dat zij zouden dood.
geschoten wordende grootste koelbloedigheid aan den dag gelegdde een
was 30, de ander 25 jaren oud. Den nden is de Luitenatn-Colonel
van dat zelfde regiment. Don Damascto Fulgiozodie driemaal de Carlisti.
Sche en driemaal de liberale partij verlaten had, doodgeschoten. De bladen
der onderliggende partij beginnen over die strafoefeningen hunne oncevreden.
heid openlijk te betuigenverklarende dat de Regering van Ferdinand Vil,
met de tegenwoordige vergeleken, zacht en tnenschclhk kon genoemd worden.
Tenonregteis gemeld geworden.dat de Regent Espartcro uit de Baski.
sche provinciën' naar Madrid dadelijk zou terugkeeren. Wel zou daartoe plan
bestaan hebbenindien de zaken in Katalonie en bij Dame te Barcelona zich
geschikt hadden, doch daar dit niet het geval is, zal Z. H. zich van Sara.
gossa, waar hij den roden is aangekomen, met de 18,000 man, welke hij
bij zich heeft, naar Barcelona begeven, om die stad, waar men zijne beve
len nog niet eerbiedigttot rede te brengen. Men wil wetendat de Regent
ook van voornemen zou zijn, oui alle bijzondere vrijheden en privilegién in
Katalonie af te schaffen.
Ofschoon te Valencia de Junta van Waakzaamheid zich heeft ontbonden
verklaard voert echter aldaar de Ayuntamiento of stedelijke Raad alle daden
van willekeurigheid uit. Onder anderen heeft dezelve alle werkplaatsen in
de gevangenissen doen verwoesten omdat de werkzaamheden der gevangenen
de fabrljken benadeelden.
Volgens een berigt in den Moniteur Parisien en den Messager van den
l8den, was de zich ontbonden verklaard hebbende Junta te Barcelona, den
I4den in den nacht uit die stad door Frankrijk naar Engeland geviugten
had de Generaal van Halen dien dag zijne intrede in Barcelona gedaan, en
zonder tegenstand alle posten doen bezetten; hij had de stad in staat van
beleg verklaard, en de vernieling van de citadel was gestuit. Onderschei
dene slagtoffers van de gedwongen leening in Barcelona waren de gevlugte
leden van de opgeworpen Junta nagereisd, om Hun verlies op hen te ver
balen.
DUITSCHLAND.
Zijne Maj. de Koning van Pruissen heeft thans geantwoord op het
adres van den Landdag der Rhijn-provinciënin deszelfs laatste Vergadering
opgesteld en aan Zijne Maj. ingediend. In dit stuk komen de volgende
zinsneden voor:
„De Vaderlandsche geest, die onze getronwe Rhijnprovinciën gedureude
de staalkundige verwikkelingen van ons eerste regeringsjaar bezielde, en hec
vertrouwen, hetwelk zy ons in de moeijelyke kerkelijke aangelegenheden
bewezen hebben, heeft in ons de voor ons hart aangename overtuiging
versterkt, dat de band, welke die gewesten met onze monarchie en daar.
door met het overige Dnitschland verbindt, telken jare heebter wordt, en
dat de trouw, welke zij aan onzen in den Heer ontslapen vader toedroe.
gen, als een kostelijk erfdeel ook op ons is overgegaan. Wij hebben in de
ban ons door onze getrouwe Stenden overgegevene memoriën, en in ai de
handelingen van den afgeloopen Landdag een heugelijk bewijs gevonden van
dienzelfden geest en van de ernstige en naauwgezette zorgvuldigheid, waar-
mede zij hunne taak opgevat en tot heil des lands vervuld hebben; en wij
zijn in de overtuiging bevestigd, dat hunne in dien geest uitgeoefende werk
zaamheid steeds zegenrijke gevolgen hebben zal, en dat hunne liefde eu
tronw voor ons in goede en in kwade dagen een vaste steun zal wezen.
Tot een bijzonder genoegen strekt het ons, aan onze getrouwe Stenden te
kunnen mededeeien: dat de onzekerheid omtrent het beheer der Bisdommen in
Keulen en in Trierwelke de gemoederen in onze Rhijnprovinciën in onrust en
spanning heeft gehouden, thans opgeheven is, en dat de deswege met het Room
sche hof gevoerde onderhandelingen tot eene volkomen bevredigende uilkomst ge,
leid hebben
Omtrent de opheffing der censuur, waartoe de wensch Ia dat adres
was uitgedrukt, zegt Zijne Maj. dat hy ten aanzien van dit onderwerp
reeds bevelen aan het Ministerie heeft gegeven, en dat bij de verdere raad.
plegingen over deze aangelegenheid op de wenschen der getrouwe Stenden
zoo veel mogelijk acht geslagen zal wordenvoor zoo ver de bestaande
Bondsbesluiten dit veroorlooven. Om echter nu reeds de drukpers te be.
vrijden van belemmeringen, die niet door ons verlangd worden, hebben
wij onze Ministers, die over de censuur gesteld zijn, gelast, de censoren
de behoorlijke inachtneming van art. 2 der ceusuur-verordening van 18 Oc
tober 1819, hetwelk aan eene vrijmoedige, maar betamelijke en welmee.
nende publiciteit de noodige ruimte verleent, op nieuw voor te schrijven."
IgrEindelijk verklaart Zijne Maj., aangaande het verzoek om het met Enge.
land gesloten tractaat van handel en scheepvaarc dadelijk op te heffen1
aan dat verzoek niet te kunnen voldoen; vertrouwende Zijne Maj. dat men
inmiddels tot betere gedachte van den inhoud en de vermoedelijke gevolgen
van dat verdrag zai komen.
Zijne Maj. de Koning van Wnrtemberg is aaar Munchen vertrokken
om aldaar Zijne Maj. den Koning van Pruissen te ontmoeten. Aldaar i*
den I3den overleden, in den ouderdom van 65 jaren en na langdurige ziek.
te, Hare Maj. de Koningin-Weduwe van Beijeren, geboren Prinses va a
Baden.
Uit Augsburg wordt van den isden geschreven, dat Zijne Maj. de
Koning van Wurtemberg aldaar was aangekomen, me: plan om zich naar
Munchen te begevendoch dat de dood van de Koningin-Weduwe hem in
dat voornemen had teruggehouden. Zijne Maj. zou waarschijnlijk nu nog
eenige dagen te Augsburg vertoeven en aldaar een bezoek van Zijne Maj.
den Koning van Pruissen afwachten.
De flanoversche Stenden zijn tegen den 3 December bijeengeroepen.
De nota, welke de Geheimraad voor de zaken van het Groot-Hertog
dom Luxemburg aan de Regeringen der Staten van het Duitsch Tolverbond,
betrekkelijk de niet toetreding van Luxemburg tot hetzelve, heeft ingediend,
is van den volgenden inhoud:
De .Geheimraad voor de zaken van het Groothertogdom Luxemburg, na aan
Z. M. den Koning Groothertog het memorandum voorgelegd te hebben, het
welk de Graaf von Lottumbuitengewoon Gezant en gevolmagtigd Minister
van Z. M. den Koning van Pruissen, den 23 October 1841, op bevel zijner
Regering, aan den genoemden Geheimraad overgegeven had, vindt zich
door Zijnen Doorluchtigen heer gemagtigd, den Graaf von Lottum de vol
gende mcdedeeling te doen:
Het smart Z. M. zeer, te zien, dat men bij voortduring er op uit is, een*
verkeerden uitleg te geven aan den geest, waarin Hoogstdezelve handelt
en die toch alleen voortspruit uit den wenschtot bevordering der wezen
lijke welvaart van Hoogstdeszells Groothertogdom Luxemburg, daar men
aan het niet ratificeren des verdrags van 8 Augustus eene staatkundige be.
doeling tracht te geven, welke het in geenen deele heeft. Europa bevindc
zich in den toestand van vrede, en niets toont aan, dat die vrede zoo spoe
dig zal verstoord worden. Ieder Souverein kan dus ongehinderd handels
verdragen, naar zijne keuze en belangen, sluiten, zonder uit dien hoofde
met anderen in geschil te geraken. Aldus althans beschouwt Z. M. den
toestand des vredes en der goede overeenstemming, welke er tusschen alle
Europesche Mogendheden heerscht. Het Groothertogdom Luxemburg heeft
drie naburen. Treedc het tot het Tolverbond toe, zoo is het niet meer
vrij, naar eigene inzigten handelsverdragen metBelgle of Frankrijk te sluiten.
Dit is reeds door deze ééne daadzaak bewezendat de Pruissische Commis
sarissen, op den 1 Augustus II., het verlangen van den Koning Groothertog
van de hand gewezen hebben, om namelijk de verligting van de tollen, ten
opzigte van Ëelgie, voldoende uit te breiden, ten einde aan heiland van
Luxemburg de voortduring der voordeelen te verzekeren, welke het door da
wet van 6 Junij 1839 bekomen had. Deze voordeelen zijn eene levensvraag
voor het Groothertogdom. De heer von Scherf kreeg uit dien hoofde van
zijn' Souverein den lastverzonden uit 's Gravenhage den 7 Augustus, en
den 10 dier maand te Berlijn ontvangen, om te verklaren, dat het verdrag
nimmer zou geratificeerd worden, bijaldien de Koning Groothertog nopens de
voorwaarden van de voortduring der Belgische wet van ójuny 1839, niet
de noodige verzekering verwierf. Het antwoord van de Pruissische Com
missarissen op deze verklaring was: Ratificeer gij eerst, en daarna zuilen wij
onderhandelen. Doch zoo de Koning Groothertog dezen weg had ingesla
gen zoo zou hyom over eene levensvraag van zijn land te onderhandelen,
zijn standpunt van onafhankelijk Souverein met dat van een medelid des
Duitschen Tolverbonds verwisseld hebben. Hij zou zich daardoor vooraf
gebonden hebben, en niet meer in staat geweesc zijnmet Belgie op een*
anderen voet te onderhandelen, dan met toestemming van het gansche Tol
verbond. Dit standpunt was niet aannemelijk.
Het bovengemelde memorandum gaat ook van een verkeerd oogpunt uit,
namelijk, dat eene party in het Groothertogdom het Tolverbond niet wil 4
terwijl integendeel slechts ééne partij dat verbord gewild heeft, doch de
groote meerderheid des Lands zich tegen hetzelve verzette. Dit is de innige
overtuiging, welke Z. M.verkregen heeft,en waarvan Hoogstdezelve geenszin»
door de verklaringen der Luxemburgsche Commissie, toevallig in 's Gtaven.
hage vereenigd, kennis bekwam, op het oogenblik, dat het berigi der on.
derteekening van het verdrag van den 8 Augustus aldaar werd ontvangen;
wordende deze overtuiging nog versterkt door het aantal en de waarde der
dank'adressen, wegens de niet ratificatie, welke den Koning nog dagelyk»
uit hec Groothertogdom worden coegezonden.
De Koning verklaart derhalve op nieuw, dat H3 het verdrag van 8 Augus.
tus niet ratificeren kan, doch hij gelooft daarmede geenszins tegen het regc
der Volken te handelen, hetwelk niet verlangen kan, dat, wanneer een Sou
verein de overtuiging heefc verkregen, dat een verdrag, onderceekend door
Zijnen gevolrnagtigdein strijd is met de belangen dergenen, voor welke
men onderhandelt, alsdan Zijne, des Souvereins, onderteekening, als eene
loutere formaliteit, daaraan moet gegeven werden. In zulk een geval wordt
de weigering der ratificatie voor den Souverein een geweteijspligt, en het
zou eene zwakheid wezen Zijne onderteekening aan een verdrag te hechten',
hetwelk Hij, hetzij te regt, hetzij te onregt, als nadeelig voor het welzijn
Zijner onderdanen beschouwt. De Koning Groothertog verklaart tevens
zijne bereidwilligheid, met Pruissen of ook met hét Tolverbond, een der.
gelijk handelsverdrag te sluiten, als Hij bedoelt voornamelijk mee IBelgie^
en welligt ook met Frankryk, aan te gaan; dan, terwijl de Koning zijne
handelsbelangen met Belgie en Frankryk regeltis hij niet voornemens eené
colvereenig te sluiten, welke hec onafhankelijke standpunt van Luxemburg
veranderen, en de verbindtenis benadeeien kan, welke dat land met den
Duitschen Bond vereenigt. Zijne Maj. heefc slechts deze eenvoudige be.
doeling, van zijn Souverein regt gebruik te maken, om handelsverdragen
met zijne naburen te sluiten, waarbij de stoffelijke belangen zy'ner onderda.
nen op het oog worden gehouden, welke bijzondere verligting des verkeert
vorderen met dat gedeelte des Groothertogdoms, hetwelk tot Belgie is over
gegaan, en eersc in 1839 van het tegenwoordige Groothercogdora geschei.
den is. Deze beide deeleft des Lands kunDen die verligting des verkeer»
niet missen, dewijl derzelver belangen wederzijds zijn, die sedert eeuwen
één en ondeelbaar waren, en die het verdrag, hetgeen de groote Mo
gendheden voor de Nederlanden gesloten hebben, door hoogere m«gt hebben
gescheiden. Overigens zullen deze handelsaangelegenheden la geenen deele
op het staatkundig stelsel'van den Koning Groothertog invloed hebben, en zal
Hij, in Zijne gezindheden en pligten als Duitsch Vorst, steeds getrouw blijven.
Van eene andere daadzaak verdient nog in deze nota gewag gemaakt te
worden, namelijk van de bijzondere briefwisseling tusschen den Koning