De heet van Rapperi verklaart, Ja: hij vroegër tegCS de voordrage ge stemd heeft, doch dat hij dezelve thans zal aannemen. Hij vermeent, dat de Luxemburgsche zaak geheel vreemd is aan onze begrooting van Buiten- ktndsche Zaken, en aan de bethceijenis der vertegenwoordiging. Hij herin nert, dat zoo zeer als de vertegenwoordiging verpligc is te waken, dat zij in hare regten niet wordt verkort, het haar pügt evenzeer is (en de door haar afgelegde eed zulks medebrengt) zorg te dragen, dat de regten der kroon ongeschonden behouden blijven; en dat dezelve, is het noodigwor den gehandhaafd en beschermd. Zoowel als hij het afkeurt, dat men zich, in een constitutioneel Rijk, achter den eerbiedigen naam des Konings ver bergt, kan hij ook niet instemmen met hen, die den Koning willen wegcij feren cn een zoogenaamd verantwoordelijk Ministerie in de plaats verlangen te stellen. Aan den Koning is bij onze grondwet bij uitsluiting het regt verleendcm vrede te sluiten of oorlog te verklarenom verdragen en verbonden te sluiteh. Ook de bepaling der buitenlandsche betrekkingen, behoort tot de prerogatieven der kroon. De vertegenwoordiging is deswege niet ingelicht; zij kan, zl) moet dezelve niet beoordeelen. Spreker ver trouwt, dat de Kamer omzigtig zal zijn, dat zij voor hare eigene regten wake, maar dat zij ook de regten der kroon eerbiedige. De heer Uylwcrjj Sterling meent, dat de Luxemburgsche quaestie geheel vreemd aan Nederland is, omdat zij twee geheel van elkander afgeschei. dene staten zijn. Het is mogelijk, dat er verwikkelingen kunnen ontstaan, doch de vrees daarvoor moet, zijns oordeels, geenszins tot de verwerping der voordragt leiden. Hij ziet juist uit zoodanige afstemming nog grooter moeijelijkheid. Hij bestrijdt het gevoelen, om der Regering slechts eene crediet-wet in te willigen. Zoodanige crediet-wet is niet merkbaar ver schillend van eene begrooting, en de grondwet kent zelfs geene credietwec. Hij gelooft eindelijk, dat de Kamer alles gedaan heeft, wat door haar ge daan moest worden. Zij heeft opening verlangden aan dien wensch is gereedelijk voldaan. Mogt het noodig zijn, dan zal zij andermaal kunnen beoordeelen, wat er te doen valt? De heer iVarin verklaart, dat hij gaarne nog meerdere gelden dan de aangevraagde voor het Departement van Baiteniandsche Zaken zou inwilli gen, |oradat de diplomatie millioenen op de begrooting vanoorlog kan doen besparen. De diplomatie is nit haren aard vredelievend. Hij wenschce dan ook dat dit Departement bloeide, en boven aüe andere uitblonk. Het doet hem echter leed te moeten verklaren, dat hij niet gelooft, dat de Bniten. landsche zaken bij ons op zoodanige wijze bestuurd worden, als wensche. lijk is. Hij kan geen vertrouwen stellen in de wijze, waarop die zaken te. genwoordig bestuurd worden, en daarom zal hij tegen het hoofdstuk stemmen. De heer Kniphorst verklaart zich voor het ontwerp. De toekomst zal eerst moeten bewijzen, of het vertrouwen hetwelk meu thans in den nieu wen Minister stellen zalal dan niet wel geplaatst was. De heer Geven, die vroeger tegen het ontwerp gestemd had, zal hetzelve thans aannemen. Hetzelve levert het bewijs op van de juistheid der stelling, dat, wanneer men wezenlijk bezuinigen wil, men dan dit ook kan. Hg deelt echter geenszins het gevoelen, dat de Staten-Generaal niec bevoegd zouden zijnin staatkundige beschouwingen te treden. De Sta ten-Generaal vertegenwoordigen het geheeie Nederlandsche volk; zij heb ben het regt om voorstellen te doen, en wie zon hun dan beletten, om indien zij vermeenden, dat 's lands belangen op geene behoorlijse wijze werden waargenomenzich bij een eerbiedig adres tot den Koning te wenden De heer Bruce deelt de vrees van verschillende leden nopens de gevolgen die uit het Luxemburgsche vraagstuk voor Nederland kunnen ontstaan.""In die omstandigheden acht hij het ondoelmatig eene begrooting voor'twee jaren te verlcenen aan een' Minister, wiens politieke handelingen en gevoe. lens onbeKend zijnevenzeer als de middelendie hij zal aanwenden otn alle verdere moeijelijkheid te. voorkomen. De heeren van Nes en Luzac hebben geantwoord op hetgeen door som. mige leden in hec midden was gebragt. De heer van Nes verklaart, dat wanneer hij de begrooting mogt aannemen, dit geenszins zon wezen op dè gronden, door den neer van Rappard ontwikkeld. Ook hij eerbiedigt de regten der Kroon; maar hij meenc ook dat de Vertegenwoordiging voor de handhaving barer regten moet waken. Zonder in eenige beschouwing over die regten te treden, acht hij de Kamers bevoegd, om de aangevraagde middelen voor Buitenlandsche Zaken te weigeren, wanneer hec blijken mogt, dat gesloten verdragen of onderhandelingen deswege in strijd met de belangen der Natie plaats hadden. Dergelijke stelselsals hij had hooren oncwikkelen beschouwt hij strijdig met alle constitutionele beginselenen hij meent die' verre van zicli te moeten afwerpen. - Da heer Luzac verwondert zich dat sommige leden volstrekt geen verband tusschen de Nederlanden en dè Luxemburgsche quaestie oncwaren. Zijns inziens bestaat er een groot verband. Het is toch niet te ontkennen, dat het hier de vraag geldt, of er tusschen het Hoofd van denNederlandschen Staat en een' vreemden Staat een contract is gesloten, waaraan niet gestand is gedaan. De beantwoording dier vraag kan groocen invloeid uitoefenen, indien er door datzelfde Hoofd, of uit zijn' naam, later weder mogt onderhandeld worden.Hij herinnert dat, volgens art. 122 der grondwet, de Staten-Generaal alle uitgaven van hec Rijk moeten inwilligen, en daar nu alle quaestien van oorlog of vrede, enz. zich in eene geldquaestie oplossen, zoo behoorc het wel degelijk tot dè competentie der Kamersom bij alle geldelijke aanvragen alles na te gaan wat daarmede eenigzins in verband staat. Hij bestrijdt ook het denkbeeld dat den nieuwen Minister geene hulpmiddelen zouden mogen geweigerd' wqrdenomdat er nog geene vruchten van zijn' arbeid konden worden ge plukt. Op die wijze zou de Koning slechts telken twee jaren van Ministers te veranderen hebbeom hen het volste vertrouwen te doen genieten. De heer UytwerlJ Sterling verklaart, dac hij niet betoogd heeft dat er hoe- genaamd geen verband zon bestaanmaar alleen dat er geen regtstreeksch verband aanwezig was tusschen Nederland en de Luxemburgsche quaestie. HÖ houdt het er voor, dat een uitstel van de aanneming van'dit hoofdstuk tot niets leiden zou, omdat staatkundige onderhandelingen zelden met spoed gevoerd worden, en het dus te verwachten is, dat men op heteindevan het jaar niet verder zou gevorderd zijn dan thans. Zijne Exc. de Minister van Buitenlandsche Zaken verklaart, dac, hij het opmaken van dit hoofdstuk der begrooting, wel degelijk de drukkende finan. ciele omstandigheden des Rijks in aanmerking zijn genomen; terwijl Zijne Exc. herinnert hetgeen hij reeds in de antwoorden op de bedenkingen der afdeelingen, ten aanzien van de cijfers van dit hoofdstuk, heeft aangevoerd. Zijne Exc. doet daaibij zien de wezenlijke besparingen, die er gemaakt zijn of zullen worden, terwijl hij hoopt, dat hij 111 staat zal zijn, óm, bij de' aanbieding der eerstvolgende begrooting, van zijn zucht tot bezuiniging, bij voortduring te doen blijken. Sprekende van het gezantschap in Belgie, zegt Zijne Exc, dat hec met dat land gesloten tractaat stipt zal worden Opgevolgd, en geeft de Minister in het voorbijgaan zijne afkeuring te ken nen over de dolzinnige wijze, waarop onlangs in dat Rijk de rust scheen gestoord te zuilen worden. Wat betreft het artikel in eeu dagblad [hec Journal de la Haygeplaatst, hij kent geen half officieel of ministerieel dag. bladhij is geheel vreemd aan het stuk over de Luxemburgsche quaestie, in dat blad geplaatst; hij heeft hetzelve voor het eerst gelijktijdig mei alle zijne landgenooieD gelezen. Zijne Exc. verklaart, dat de verstandhouding tusschen Nederland en de vreemde Mogendheden hoogst voldoende is, en geene vrees inboezemt; dat hij verttouwt, door eene stipte handhaving van geslo ten verdragen en stipte vervulling van aangegane verbindtenissen, die goede verstandhouding te tullen behouden; dat hij alle pogingen in het werk stel. tal, opdat do Ncdcilsadicbc belangen l>y tic aanhangige Luxeuiburgaclic geschillen niet gekwetst worden en dat de Nederlandsche Regering Haai voor de meeste zorg dragen zon. Overigens zegt Zijne Exc., dat hec i constitutionele Staten niers ongewoons isdat eene ministeriele betrekkin: gedurende eenige dagen onvervnld blijft, en dat het hem onbekend is, dij zijn voorganger is atgetreden, omdat de Grooc-IIercog het verdrag cusschci Luxemburg en het Dttitsche Tolverbond niet heeft geratificeerd. Ter stemming overgegaan zijnde, ts het ontwerp met eene meerderheij van 39 tegen 6 stemmen aangenomen. Tegen hebben gestemd, de heeren van Rechteren, IP'arinSchooneveld, Luzacvan Goltstein en Bruce. Is ingekomen eene missive van Zijne Exc, den Minister van Binnenland sche Zaken, waarbij op lasc des Konings, ter voldoening aan den werisclr, door sommige leden bij hec onderzoek van het ontwerp tot herziening vin hec Reglement van Orde der Kamer, geuit, er in bewilligd wordt, dijj er in dac Reglement de noodige bepalingen opgenomen worden, ten aanziet van de officiële contmnnicatiën tusschen de Kamers en de Ministers, et zulks met het doel, om eene zoo veel mogelijk verbeterde wijze van wei ken bij de Kamer tot stand te brengen. Aangenomen voor kennisgeving, zal worden gedrukt en verzonden aan de Commissie tot herziening van htl bedoelde reglement. De Foorzitter zegt, dat er voorlooplg geene werkzaamheden meer bij dj Kamer hangende zijn, en dac de vergadering derhalve, tot nadere bijeenroe, ping, wordt gescheiden. Reeds zijn een aantal leden tilt deze Residentie verttokken, en zullen dtl overigen dit binnen weinige dagen doen. Men verzekert, dat de Kamer, ijf net begin van Februarij aanstaande, hare werkzaamheden zal hervatcen. Den 6dcn dezer. De Staats courant van heden|bevac hec achtste hoofd stuk La. A en B der begrooting voor 1842 en 1843, zijnde hec Departs] ment van Marine, voor beide jaren bedragende f 5,000,000, en hec Depap tement van Koloniën voor Beide jaren61,226.40. De Luitenant ter zee Jhr. G. A. \Tindai is door Zijne Maj. den Kei. zer van Rusland begiftigd met de St. Anna-orde, 3de klasse. De leden van de Eerste Kamer der Staten-Generaal zijn tegen Don. derdag aanstaanden, den iiden dezer, bijeengeroepen. In hec dagblad van 's Gravenhage van Woensdag leest men het volgendetl Er ziet thans hier ter stede, ter boekdrukkerij van den heer A. U. kei, hec licht een belangrijk werk, tot titel dragende: Brief van A. de Vrie: aan A. D. Schinkel, over Guicbards notice sur le Speculum humanae salvati em's, met drie bijlagen tot staving der naauwkeurigheid van het verhaal van Junius, wegens de uilvinding der Boekdrukkunst en ter wederlegging der mee ning: dat Coster Koster zou geweest zijn. De aanleiding tot de uitgave van dit werk was een uitvoerig antwoord van den heer A. de Fries aan den heer Schinkel, bij gelegenheid der roezen, ding van de mede door laatstgenoemden heer in het licht gegeven: Beschrij. ving van het, in de Koninglijke Bibliotheek te 's Gravenhage bauslende, hand. schrift der Batavia van Hadrianus Junius, door den heer Mr. Gerard van Le,snep. Dat antwoord diende vooral toe wederlegging van den, laatst door den heer Guichard te Parijs, beproefden aanval op de geloofwaardigheid van Juniuswelk antwoord den heer Schinkel zoo belangrijk toescheen, dac hij meende, den heer de Fries de vrijheid te moeten vragen, hetzelve ce mo. gen openbaar maken. Deze heer gaf daartoe zijne bewilliging, en deed zulks daarenboven vergezeld gaan van een toevoegsel over den tegenwoor. digen staat des geschils en van eenige ophelderende aanceekeningen, bene. vens o'rie bijlagen, strekkende tot hetzelfde doei. Sedert den dood van den verdienstelijken Koning en den ijverigen Scheltema, was er in Nederland weinig of niets uitgekomen, om hec regt van Haarlemj te handhaven, terwijl in Duitschland verschillende schrijvers waren opgecre. den, die doorgaans met meer drift dan grondigheid de aanspraak van Mentz, en andere steden hadden verdedigd, men in eerstgenoemde stad zelfs een; eenwfeest ter herinnering aan de uitvinding der drukkunst gevierd, en een standbeeld van van Guttenbergdoor den beroemden Thorwaldsen vervaar., digd, aldaar opgerigt had. Het was dus tijd, dat er op nieuw een Neder, lander de pen opvatte, die de regten van Haarlem, hoezeer dezelve ook bi bezadigden, roede buiten 'stands, van jaar cot jaar veld winnen, tegen dl aanvallen der Duitschers verdedigde, de door hen aangevoerde schijngrondeii wederiegde, en het geschil, dat door de gedurige redeneringen allengs meer en nteer van deszelfs waar standpunt verwijderd, en, om dus te spreken, met elk jaar duiscerer werd, tot bet oorspronkelijke vraagstuk terttgbragt, en in het regte daglicht herstelde. Van deze taak heeft de heer A. de Fries zich uitmuntend gekweten, en een ieder, die prijs stelt op de eere des Va derlands, zal zich aan hem verpligc achten, wegens de juistheid, duidelijk, heid en gematigdheid, waarmede hij zulks gedaan heeft. Ook is men dank verschuldigd aan den heer Schinkel, die door zijne belangstelling itt al wat de Vaderlandsche drukpers aangaat, dit belangrijk geschrift nitgelokc en met eene doeltreffende voorrede verrijkt heeft. Wij wenschen hem geluk, dat zijn aanzoek bij den even nederigen als geleerden en in vele opzigten ver. dienstelijken de Fries, zoo wel geslaagd is, en mogen ook niet nalaten den netten druk en hec papier van dit boekwerk te prijzen. Wclmeenend hopen wij, dat een voldoend debiet den heer Schinkel schadeloos stelle voor de ge dane kosten, en hem aanmoedige, om meer andere dergelijke bijdragen te leveren. Te Rotterdam is, na langdurige ziekte in den ouderdom van 39 jaren overleden de met lof bekende dichter A. v. d. Hoop Jr.Ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw. Uit Amsterdam schrijft men van den 4den dezer: Naar wij vernemen, zullen de gelden, voortspruitende uit de leening van ëén millioen guldens, welke het stedelijk Bestuur van Amsterdam zal slui ten onder anderen strekken tot het aanleggen eener stoomboot, bestemd tot het verrigten der veerdienst op hec Y, welke thans door de raderbooten wordt waargenomen. Men verzekert, dat het nieuwe stoomvaartnig reeds in gereedheid is. Wij vernemen van goederhand, dat onze geachte stadgenoot, de heec, P. Huydckoperterstond 11a de aanvaarding zijner betrekking als lid van de| Tweede Kamer der Staren-Generaal, waartoe hij onlangs op znlk eene eer.j volle wijze door de Staten van dit gewest was gekozen, aan Zijne Exc. den Minister Financien verklaard heeft, afstand te doen ten behoeve det schatkist, zoowel van de f 2500 aan die betrekking verbonden, als van zijne reis- en verblijfkosten. Terwijl dezer dagen van andere dergelijke opofferingen met eenigen ophef melding is gemaakt, vermeenen wij dit lof. feltjlt voorbeeld, door onzen vertegenwoordiger en stadgenoot aan de Re gering gegeven, zonder verder betoog als eenvoudige daadzaak niet te no; gen verzwijgen. Men meldt nit Haarlem van den 2den dezer: Heden had alhier, onder eenen groocen toevloed van aanschonwers, op het Binnen-Spaarne, een even vreemd als merkwaardig schouwspel plaats. Een steen, wegende ruim 4000 ponden en bestemd voor den aan te leggen spoorweg, ongelukkigerwijs daags te voren, door kanteling eener schuit, in hec midden der Spaarne geraakt zijnde, werd dezelve onder het bestuur en toezigc van de heeren A. van Emdenfabrijkant'in natuur-, wis- en gezigtkundige werkzaamheden te Amsterdam en J. van Geuns en Comp, fa. lirijkanten in veerkrachtige gom, alhier, na vooraf door middel van dett duikerstoescel, behoorlijk onder water vastgehecht te zijn, gelukkig heel en gaaf opgehaald en aan den wal gebragt. De heeren van Geuns en Comp., vervaardigers der daartoe vereischte kleeding en slangen, en A. van Emden, vervaardiger van den gcheeien duikerstoestel, die zoo wij vernemen, belange. loos, en alleen uit zitcht voor de wetenschap, het voorzeide werk bestuur, tien, hebben vuoueket daardoor bij eiken Vaderlatidscheu betoiuuaar van

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1841 | | pagina 2