A*. 184!. leydsciie CODRAN T. VRIJDAG, 8 OCTOBER. NEDERLANDEN. Ley den, 7 October. In de gilteren alhier gehosdene kiesvergadering zijn tot Leden van den Raad dezer Stad benoemdde heeren Pieter Hendrik Baron Taets van Amerongen tot Natewisch en Johannes Andreas de Fremery. - Het ia heden juist een' jaar geleden, 'dat Zijne) Maj. Koning Willem I op het Loo afstand deed van zijn bewind over Nederland en Zijne Maj. Koning Willem II hetzelve aanvaardde. Uit 's Gravenhage meldt men van den 7den dezer: In de zitting van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van eergiste ren, is, na het ontwerp van wet op de Hoogheemraadschappen (zie ons vorig Hommer) dat over de Maatschappij van Weldadigheid behandeld. De heeren van Hemertvan Nes en van Hoorn van burgh hebben zich, breedvoerig, ten voordeele van het ontwerp verklaard. Zij henben het edele, loffelijke en menschlievende doel van de oprigting dezer Maat schappij ontwikkeld, en aan derzelver waardigen stichter, den Graaf van den Boschhunne bijzondere hulde toegebragt. Zij schetsten in het breede de waarlijk groote voordeeien, die de instelling had opgeleverd, de goede vruchten die de inrigting had gedragen en de bewondering van den buitenlander had opgewekt, en dat zij dcor alle philanthropen door geheel Europa ten hoog. ste geroemd werd. Zij toonden aan, dat, door haarjbestaanaan 9,000armen in den iande brood en werk verschaft was, en beweerden, dat noch de verpleging, noch de zedelijke beschaving, het onderwijs, en de godsdien stige opvoeding dezer lieden iets te wenschen overlieten. Zij betoogden verder, dat de achteruitgang van de zaken der Maatschappij, noch aan haar bestuur, noch aan de misrekeningen te wijten was; dat de Regering, ten gevolge van de aaangegane verbindtenissenof gedane beloften, ver! ■pligt was, de Maatschappij krachtdadig te .hulp te komen; dat het belang van den Staat dit dringend vorderde, en dat men het zich te laat beklagen zou, indien men de Maatschappij aan haar zelve overliet. De heer van Hesnert heeft zich, onder anderen, ter wederlegging van het aangevoerde nopens de bedoelee misrekeningen, beroepen op een dezer -dagen, van wege de Permanente Commissie der Maatschappij, aan de leden der Kamer medegedeeld geschrift, waaruit bleek, dat de langdurige afwe- zigheid van den stichter der instelling als eene der voornaamste oorzaken van derzelver achteruitgang moest worden beschouwd. Wanneer hij naging de verwachtingen van da Maatschappij voor het vervolg, en het belang, hetwelk de Staat, de provinciën, de gemeente- en andere bestoren bij het behoud dezer schoone instelling hebben, dan stond hij volgaarne toe die «ommen, welke tot derzelver instandhouding, hetzij nu, of later, in rede. lijkheid gevraagd mogten worden. De heer van Nes vermeende.dat een hoog staatsbelang de instandhouding der Maatschappij vorderde. Indien bij toch zijne aandacht vestigde op de «temming, die in naburige Staten onder de mindere klassen heerscht, op den geest van onrust en ontevredenheid, dien men daarbij ontwaart, dan, gelooide hij, dat de armoede en ellende, die in sommige landen tot eene, schrikbarende hoogte zijn geklommen, daarvan de voorname oorzaken zijn. Het was eene treurige waarheid, door de ondervinding gestaafd, dat eene berooide bevolking maar al te zeer geneigd was, 0111 tot wanhopige uitersten over te slaan. Gelukkig was dit voor alsnog in ons Vaderland niet het geval; daar heersclite voor den tverkzamen en ijverigen man nog geen gebrek aan werk; maar er bestonden intusschen verschillende omstandigheden, die aller, wegen tot beboette konden lelden. De in andere landen bestaande strijd van de armen tegen de rijken bestond gelukkig hier te lande nog ffiecbij ons was daarvoor ook minder gevaar, uit hoofde van het bezit der koloniën, welke ook in dit opzigtals opleverende eenen uitweg voor werkbe'noeven! den, en i:s in groote mate bijdragende tot den bloei van nijverheidhandel, scheepsbouw, enz., van eene onschatbare waarde waren; doch het was niet te ontkennen, dat door den achteruitgang van den braven,^middenstandwiens geringe fortuinen allengs verminderden, ook hier te lande-de ongelegenheid meer en meer toenam. Wanneer de kleine fortuinen door zware belastingen gedrukt werden, dan was de toenemende armoede daarvan her onmisbaar en droevig gevolg. De toenemende armoede te voorkomen, was het doel geweest van den menschenvriend en den staatsman', van den edelen stichter der Maatschappij. De spreker toonde in het breede de heilrijke uitkomsten der instelling aan, en tevens den schadelijken invloed, dien de van Rege. ringswege met dezelve geslotene contracten hebben gehad. Door de con traeten had het Bewind het gesticht eigenlijk bedorven; het grondbeginsel der Maatschappij was daardoor onvergeworpende levendigheid van den werkzamen kring was daardoor gestoord; de bronnen van het bestaan der gansche onderneming in het hart aangetast. Bij het in 1836 genomene Koninglijke besluit wa« etn einde gemaakt aan de ongelegenheden, waarin de Maatschappij destijds zich bevond; sedert waren hare zaken niet verder achteruitgegaan; integendeel, het te kort verminderde nu jaarlijks. Na verder aangetoond te hebben het dringende belang voor den Staat, om de laatstelijk met de Maatschappij aangegane verbindtenissen gestand te doen, betoogde de spreker, dat het voldoen van die verpligting ook zoo bezwarend nier wasdat derzelver nakoming niet in redelijkgeid gevorderd kon worden. Ten «lotte drong hij aan opatdoer.de maatregelen, om de Maatschappij tot der- zeiver oorspronkelijke bestemming terug te brengen, en, met invoering der noodige verbeteringen, op eenen duurzamen grondslag te vestigen. De heeren van RechterenRomme, Bruce en Luzac hebben verklaard, dat zij geenzins in het onderzoek van de zaken der Maatschappij zouden treden, en dat zij de gevoelens van vorige sprekers dus geheel In het midden lieten, maar dat zij de stellige verzekering wenschten te erlangen, dat zij zich, door tie goedkeuring der voordragt, geenzins voor het vervolg verbonden. Sommige dezer leden bebben er wel uitdrukkelijk bijgevoegd, dat zij geen. zins zoo opgetogen waren over de uitkomsten, die de Maatschappij heeft opgeleverd; dat dezelve maar hoe eer hoe beter moest worden opgeheven; dac vele armbesturen ongeneigd waren, zich aan derzelver bezwarende voor. waarden te onderwerpen; en dat zij geenzins konden erkennendat de Staac zulke groote verpligtingen op zich genomen had, als door sommige leden was beweerd. Zijne Exc. de Minister van Binnenlandsche Zaken heeft erkend, dat het beginsel der Maatschappij loffelijk was, [maar tevens aangemerkt, dat de toepassing van hetzelve niet doeltreffend is geweest, en dat daardoor het liefdadige doel, dat men zich voor oogen gesteld heeft, grootendeels gemist is. Ook wat den toestand der kolonisten betreft, vermeende hijdat de MaatichappÜ wel wat te wenschen overliet, en dat b. v. de ttaac der zeae. lijkheid niet boven allen lof verheven was. Het deed hem innig leed, tè moeten verklaren, dat de Maatschappij, van haren oorsprong af, gedurig aan misrekening is blootgesceld geweest. Die aanhoudende misrekening kon zijns inziens, niet alleen toegeschreven worden aan de afwezigheid des stich ters, die slethis vijf jaren geduurd heeft. Thans was het ongelukkig met de Maatschappij zoo ver gekomen, dat, zonder ondersteuning van de zijde der Regering, haar val te gemoet gezien zou kunnen worden. Het aanhangige ohtwerp verbond volstrekt niet voor de toekomst. ^JJjj^eene aanneming vao hetzelve, zou de Regering in staat gesteld Worden-, aan al de op hajrj vol- geus de contracten, berustende verpligtingen te voldoen. Sprekende over de door de Regering met de Maatschappij geslotene overeenkomsten, bestreed Zijne Exc. ,het denkbeeld, .dat de Staat zulke groote voordeden daarvan zou hebben getrokken. Voor de penningen, die asn de Maatschappij verstrekt werden, konden de kolonisten overal elderr zeer goed besteed worden. Van de bereidwilligheid der Permanente Com. missie waren ook zoo vele groote blijken niet voorhanden. Zijne Exc. vermeende, dat de Maatschappij op den tegenwoordigen voec niet kon blijven bestaan; dat er eene reorganisatie der koloniën zou moeten plaats hebben. In derzelver instandhouding stelde bij zeer groot belang. Door hare instorting zouden 9,000 armen in eens naar de provinciën worden teruggezonden; de door de gemeenten of andere verstrekte gelden zouden daardoor ook wel voor altijd verloren gaan, gelijk ook de door particulieren aan de Maatschappij verstrekte 4 millioenen. De Rege. ring was voornemens, te dezen, met de grootst mogelijke onpartijdigheid- te werk te gaan. Bij eene aanneming der voordragt, zou zij zich niet een. voudig bepalen toe de uitbetaling der verleende som, maar zij zou eene speciale Commissie benoemen, waartoe twee leden der Kamer zouden be. hooren, die eene onbepaalde volmagt zoude'n erlangen, om te trachten* zoo mogelijk, met de Permanente Commissie eene overeenkomst te treffen* en met haar te beramen, welke maatregelen er tot de instandhouding der Maatschappij dienen genomen te worden. Niets zou buiten medewerking der Staten-Generaal gedaan worden. Zijne Exc. hoopte alzoo, iu een vol gend jaar, te dezen een nader voorstel te kunnen doen. Bij stemming is het ontwerp met algemeene stemmen aangenomen. Op het voorstel van den Voorzitter, om de beraadslaging over de ont— werpen der staatsbegrooting te bepalen op morgen, heeft de heer Luzac aangemerkt, dat de Leden der Kamer, na de tweedaagsche zeer langdurige beraadslaging, wel den tijd mogten hebben, om zich gedurende één dag toe de behandeling van het gewigtige onderwerp der tweejarige begrooting voor te bereiden. Hij verlangde derhalve, dac de beraadslaging op overmorgen zoude bepaald worden. Bij stemming is die voorstel aangenomen met 25 tegen 24 stemmen. Uit het verslag der centrale atdeeling, nopens de begrootingswetten blijkt, dac laacstelijk nog eenige posten van uitgaaf verminderd zijnals onder anderen, hec Departement van Buitenlandsche Zaken over 1842 ver. minderd met 15,200, over 1843 met ƒ30,200; Binnenlandsche Zaken mee 200,000 'sjaars, wegens de veranderde voordtagc nopens de Maatschappij van Weldadigheid; Departement van Oorlog 1000. Deze verminderingen bedragen voor 1842 ƒ278,200; voor 1843 f 293,200; weshalve liet totaal bedrag voor 1842 nu gesteld is op fy 1,059,903, en dat voor 1843 op 71,126,041. In de zitting der Tweede Kamer der Staten-Generaal van heden, is ingekomen het Koninglijk besluit van eergisteren, waarbij de Baron Huysscrt van KattenJyketot Minister van Buitenlandsche Zaken wordt benoemd. Zijne Exc. de Minister van Financiën is gelast de begrooting van buiten» laudsche zaken te veraedigen. De beraadslagingen worden geopend over de Staatsbegrooting. De Heer Bruce beschouwt het tegenwoordig oogenblik zeer gewigtig. De voordragt dezer beprooting heeft een hoogstongu.nstigen indruk gemaakt* Het gezamenlijk cijfer is veel te hoog. De uitgaven worden niet voldoende gedekt. De vorm der begrooting is gebrekkig. De omstandigheden, waarin men verkeert maken de aanneming van eene tweejarige begrooting onraad zaam. De wijze van aanbieding der tegenwoordige Voordragt is ontijdig en. ongrondwetiig geweest. Hij echt de Staatsuitgaven te aanmerkelijk voor de krachten der Natie 4 vereenvoudigingen en bezuinigingen zijn dus zeer noodzakelijk. Als men er den vasten wil toe heeft, kunnen die wel gevonden worden. De heer de Man brengt de aanspraak van den troon, de redevoering des Ministers van Financien, het adres der Staten-Generaal van hec begin der nu ten einde spoedende zitting bij, ten betooge, dat men alstoen bezuini» ging en vereenveu iging als de grondslagen erkende, waarop het Sraatsbe. stuur verder moest worden ingerigt. Hij kan niet inzien, dat daaraan bij de onderhavige begrooting is beantwoord. Hij ziet integendeel nog dezelfdfr omslagtighedende instandhouding, ja soms uitbreiding van kostbare instel, lingen. De Regering verwijst wel naar de loopende begroocing, doch deze was slechts van tijdelijke aard,'een overgangs-maatregel tot eene betere iurigiing. Hij bestrijdt voorts de meening, alsof de lasten des volks niet te boog opgevoerd zoyden zijn. Men had wel verwezen naar een vroeger tijdvak, doch teen waren de levensbehoeften goedkooper en de landelijke lasten niec door plaatselijke opcenten opgedreven. De gevoelens der Staten-Generaal over de loopende begroeting waren in strijd met die meening, en daarin heefc geene verandering kunnen brengen, dat een ander persoon aan heé hoofd is gekomen van een departement van algemeen bestuur; want, hoe groot ook oe achting zij, die de spreker hen [toedraagt, komt het hier op zaken niet op personen aan. Maar niec zoozeer de hoegrootheid, als wei de ongelijkheid is het die de redenaar in de belastingen opmerkt; hij brengt eenige voorbeelden bij, als van bet personeel, de grondbelasting, enz, waaromtrent, zijns inziens, ongelijkmatigheid in de heffing bestaat. De redenaar klaagt daarna over onzekerheid en ongenoegzaamheid in de opbrengst. Verscheiden inkomsten steunen op wetten, die nog niet eens voorgedragen zijnandere zijn te zeer van den loop der zaken in Oost- Indië afhankelijk gemaakt. De baten van daar zijn overdreven voorgesteld. Men wil daarvan trekken negen en dertig millioenen, zonder dat er nog een penning gesteld is voor de Indische huishouding, die op bijna 29 mil lioenen wordt begroor. Verandering van prijzenwisselvallighedenongunstige oogsten kunnen die berekeningen doen falen. En op die onzekerheid is een zesde deel onzer staatsbegrooting gebouwd. Hec is niet genoeg zwarte schildering bij deze beraadslaging te vermijden j maar wat, vraagt hü, heeft vroeger blind vertrouwen op de toekomst op» geleverd

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1841 | | pagina 1