baar gesteld worde*. Het is de bepaalde wil der Regering, om voortaan geene gelden hoegenaand meer bnicen de wet te laten besreden daardoor werd dos de noodzakelijkheid geboren van een ontwerp van wet om in hec prangende der behoeften van de Maatschappij te voorzien. Men kan niet ontkennen dat, wanneer regtmatige hulde wordt toegebragt aan het menschlievend doel des stichters, de kennisneming der uitkomsten niettemin het bewijs opleverde, dat hetzelve uit een fiiantiëel oogpunt be schouwd ntet aan de aansprakelijk gemaakte berekening beantwoord heelt, en de Regering in overeenstemming met het gevoelen der Maatscnappij tot de overtuiging kwam, dat de geheele instelling zonder hulpbetoon uit de Staatskas te gronde moet gaan. Maar even ais door onderscheidene afdee- lingen is gedaan, had de Regering zich afgevraagd, of zij zich wel verder met deze onderneming moest en mogt inlaten? of het niet beter was ze geheel aan eigen krachten en de daaruit onmisb3se gevolgen van eene vernie. tiging over te laten? of de dringende nood der schatkist, gevoegd bij de zwaarte der belastingen, wel gedoogde zich tot instandhouding dezen armen- inrigting gedurende eene reeks van jaren, met de verregaande hooge som van twee tonnen gouds te belasten? en of er dan geene minder druKkenue middelen, hetzij door onmiddelijke inkrimping der geheele instelling, hetzij zelfs door eene volkomene overname van Regeringswege waren te vinden? Veel wetkmeer werk, dan eenig ander deel hoegenaamd van het uitge breid Departement van Binnelandsche Zaken, heelt deze zaak gekost. Alle kansen zijn, zoo veel dit mogelijk was, onderzocht en de uitkomst is voor de Regering geweest, dat er geen beter raiddel te vinden was dan hetgeen thans aan de beraadslaging der Staten-Generaal werd onderworpen. Menigvuldig en in onderscheiden opzigten belangrijk, zijn de aanmerkin gen, gevallen op het aangeboden ontwerp van wet; de Regering is overtuigd van de zwaarwigtige moejjelijkheden, welke deze belangrijke zaak oplevert, in verband tot al hetgeen ten aanzien derzelve vroeger is voorgevallen; het geen door haar als volbragte daadzaak moet worden aangenomen. Zij weet het, dat bet ontwerp tot vele, zeer uit elkander loopende be schouwingen en denkbeelden leidt; de zwarigheden, die daaruit in het alge- meenj voortvloeijen en die tegen het ontwerp van wet kunnen aangevoerd worden, of dit werkelijk zijn, waren haar vooraf bekend. Zij heeft zich desniettemin verpligt geoordeeld, om hetzelve in overweging te brengen, omdat zij, na de zaak van alle zijden te hebben beschouwd, voor zich zelve ten volle is overtuigd geworden, dat, van alle wegen, die ingeslagen kun nen worden, om dezelve op eene wettige wijze te regelen, het voorgedra. gen middel, behoudens de inachtneming van eenige op de tedactie oer wet gevallen aanmerkingen, dat gene is, tegen hetwelk de minst overwigtige bedenkingen bestaan. Men zal thans trachten de gronden dezer overtuiging nader te ontwikkelen en tevens, zoo veel dit mogelijk is, voldoen aan het algemeen geuit ver langen, tot mededeeling van meerdere inlichtingen en opgave tot eene meer juiste beoordceling der voordrage." De Regering geeft hierop te kennen, dat niets haar belette met de Maat schappij als zedelijk ligchaam te contraccerendat die met alle gemeenten en godshuizen na 1819 eenvoudig door den Koning goedgekeurd zijn; dat zich daartoe de bemoeijenis der Regering hieromtrent heeft bepaald; dat de Regering niet verder gehouden is bij de gemeenten en instellingen in te staan, voor de vervulling der verpligtingenwelke de Maatschappij te hunnen aanzien heelt op zich genomen, dan voor zoo verre deze gehoudenheid zedelijk zou kunnen geacht worden voort te vloeijen uic het aansporen tot het sluiten en uit hec later goedkeuren der contracten; dat, na dat de be. dongen 16 jarige termijn is opgehouden, de daarbij belanghebbende bestu. ren het effect der contracten werkelijk genoten. Eerst in 1822 heeft de Regering zich onmiddellijk in betrekking gesteld tot de Maatschappijmet welke zij in dat en het volgende jaar drie contracten aangegaan heeft; die contracten betreffen de verpligting, hec eerste van te zenden 1000, hec tweede van 200 bedelaars en het derde van 400 weezen, vondelingen en verlaten kinderen, 1300 bedelaars en 500 buisgezinnen ieder van 5 hoofden. De voorwaarden, waarop die plaatsing zou geschieden, waren medegedeeld; de instelling van de groote gestichten te Ommerschans en te Veenhuizen enz, zijn het gevolg van die contracten: deze zijn geene andere dan bilaterales. De betrekking, hierdoor ontscaan, bepaalt zich echter alleen tor de Hooge Regeringdie overeenkomsten hebben geenerlei aanraking te weeg gebragt tusschen de gemeente-besturen, godshuizen en met de Maatschappij. De Regering nu kon het getal personen niet leveren en van onder de opgezondenen waren vele ongeschikte voor den veldarbeid; dit gaf aanleiding tot nieuwe contracten, in 1826 en 1827; daarbij verkreeg de Regering meer. dere ruimte in de keuze der op te zenden personenzij moge daaronder veteranen en hunne gezinnen begrijpen. In de nieuwe contracten kwam berzoo als in die van 1822 en 1823, voor, dat de goedkeuring derzelve zou strekken, ten einde de Permanente Commissie in staat te stellen om de benoodigde sommen te negotieëren evenwel heeft het bestuur der Maatschappij in 1826, 1827 en 1830 gemeend die geldleening gezamenlijk ten beloope van 2,530,000 daarop te kunnen deelen. Eerst in 1832 is het gebleken dat hec bestuur der Maatschappij zoo niet vroeger dan toch reeds in 1827 van den achteruitgeganen toestand der instelling was bewust. Zij heeft echter het vertrouwen opgevat, dat de Regering van Junij 1842 zou voortgaan met de betaling der slechts tot op dat bedrag bedongen jaarlijksche voldoening van 220,000 en daarop nego. tiatien te doen, ter bestrijding van het te kort. Het bedrag van alle leenigen, sedert door de Maatschappij tot dus verre aangegaan, beloopt 5,598,000, waarvan is afgelost 1,735,000, zoodat nog onafgelost overblijft 3,863,000. De Regering bleef onbekend met den toestand der Maatschappij, welker bestuur nog in 1829 aan de Regering de verzekering gaf, dat het zich steeds vleide, dat de instelling bij voortdurende belangstelling onzer landgenooteo, wel in staat zou zijn om hare verbintenissen gestand te doen. De Regering treedt hierop in eenige ontwikkeling, ten bewijze dat de vroeger bedongen vergoedingskosten met de noodzakelijk en op ondervinding gegeven toestemming van hec bestuur der Maatschappij niet zijn veranderd. 1 De Regering had in 1827 geenszins te kennen gegeven dac zij buiten siaat was om bij uitsluiting volwassen personen op te zendenzoodra haar klagten des wege gedaan waren, had zij aan de Gouverneurs der provinciën last gezonden om de 57 invalide-bedelaars, die hetbecrof, uit de Ommeschans te laten terug halen, hetgeen geschied is. De Regering weerspreekt voortsdac ook de misrekeningen van de zijde der Maatschappij, tot derzeiver achteruitgang hebben bijgedragen; ontwik kelt de plannen, door den stichter, na diens terugkomst uit de Indiën tot herstel voorgesteld en aangenomen, waaronder voorkwam een subsidie van 13 tonnen gouds, te vinden uit de winst, welke op de vervaardiging hier te lande en de ni-zending van koperen munt naar Oost-Indië zou worden verkregen; dat de Regering thans van den staac der Maatschappij bewust, niet heeft toegela. ten eene nieuwe leening bij particulieren; dat sedert hec omstaan der Maat schappij, toe ultimo Dec. 1840, uit de Schatkist, de koloniale fondsen en ander begrepen, aan dezelve meer is verstrekt dan van de provinciën en gemeenten is terugontvangen 4,932,691behalve eene som van ruim zes tonnen gouds, waarop de Maatschappijvolgens hec Koninglijk besluit van i7/anuarij 1836, heeft kunnen rekenen. Na hare beraadslaging is de Regering tot het besluit gekomen, van het volstrekt wen'schelijke, om een einde te maken aan alle voorloopige of tijde- lijk werkende maatregelen, en dat de zaak,op eens afdoende geregeld worde, zoodanig, dac de Regering verzekerd zij, dat daarvan in de gevolgen ai de vruchten geplukt kunnen worden, welke de zaakjnit hare natuur kan ople. veten. Dit nu, zegt i[j, kan niet anders plaats hebben, dan door het aan. gaan van eene nieuwe evereenkomst met de Maatschappijbij welke van ds (0, zijde dat ligchaam in stsnd gehouden worde, doch waarbij tevens, va», ande-e zijde, die instelling worde onderworpen aan eene dadelijke rekenpn, tigheid jegens den Staatzonder wiens hulp zij niet kan in wezen blijven',» aan eenen regtstreekschen invloed van de Regering op den gang harer za'k De grondslagen van die overeenkomst worden door de Regering opgc-, I ven; de Maatschappij zal dienvolgens afzien van alle vorderingen op 1 besluit van 1836 gebouwd; zij zal daarentegen wordt ontheven van de regc- der haar, krachtens dat besuit verstrekte gelden; de bestellingen van ku:& zakken en katoen zuilen voortduren; in plaats van 222,000 vestigia,, kosten zal jaarlijks eene som van ten hoogste ƒ300,000 worden voldaandot die, bij berekening van den staac der Maatschappij, voor vermindering 1, baar zal zijn; de Maatschappij zal geene nieuwe schulden mogen aangn, dan volstrekt noodig is, en op korte termijnen; zoodra de rencedragM, schulden zijn afgelost, zal de Regering treden in het genot van hec re; tot uitbesteding van 9200 personen op den voet der in 1822—1827 gesloi, coniracten; de Maatscnappij zal, naar gelang harer inkomsten, het bo«i, die contracten genotene teruggeven; de jaarlijksche rekening en vent woording zal gedaan worden aan een aaartoe opzettelijk aan te stellen stap ambtenaar; die ambtenaar zal zitting hebben in de Permanente Commtj enz; het bestuur der Maatschappij zal verpligt zij zich te gedragen aan' voorschriften, welke de Regering zal vermeenen nopens hec beheer dier; stelling voor het vervolg te moeten nemende koloniale inrigtingen zult worden uitgebreid; mogt de Maatschappij buiten staat zijn om de aangegi verbindtenis van hate zijde in allen deele na te komen, zal de Regering tt stond ontheven zijn van alle veipligtingen, daaruit voortvloeiende. Eene overeenkomst, in dien gcesc tot stand gebragt, zal aan de Regetli al dien invloed op den gang der zaken van de Maatschappij verzeaere welke het welbegrepen belang van den Staat vordert, en waardoor zij staac zal zijn, om, bij de aaübieding der begrooting, de noodige inlichting aan de Staten-Generaal te geven. Men acht de gezegde grondslagen niet onfeilbaar, maar men zou spoed; het noodige licht in den stand der zaken verwerven; men neemt in aanme king ce bekenkeiijke gevolgen, welke eene plotselinge ontbinding der Mai schappij zouden ten gevolge hebben; dat de Maatschappij toch altijd eenig goede vruchten beei'c opgeleverd, dat haar groot doel toch is leniging v, armoede en wering van bedelaars; de meestgepasce middelen ter verbeterit der inrigting zuilen worden beraamd. Uit de In het oorspronkelijk ontwerp aangebragte wijzigingen is het nieo ontwerp voortgevloeidhetwelk de Redering na alle gegevene inlichting» de hoop koestert, dat door de Kamer in overeenstemming met haar in wt zal veranderen. Thans is ingekomen het volgend veranderde ontwerp van wet, betrei kelijk de zaken der Maatschappij van Weldadigheid: Wij WILLEM II, enz. Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten: Alzoo wij in overweging genomen hebben, dac met de Maatschappijn; Weldadigheid eene overeenkomst behoort te worden gesloten, zoo tot ver. zekering van haar voortdurend bestaan, als tot verhaasting van het tijdslij op hetwelk de Schatkist van alle opofferingen ter zake dier instelling oneht. ven zal kunnen worden; Willende de middelen aanwijzen tot voorziening in de uitgaven, welke t« bereiking van dac doel vereischt zuilen worden. Zoo is hec dat wij, den Raad van Stare gehoord en met gemeen overlej der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk wij goed»» den en verstaan te bepalen hetgene volgt: Art. 1. Aan de Maatschappij van Weldadigheid zal worden nitbeciald a, ter leen, eene som van honderd vijf en twintigdnizend gulden (ƒ125,000) om te dienen zoo tot afbetaling van hare loopende niec rentedragende schil den tot uitbreiding der bronnen harer inkomsten, en b, eene som van hoi derd duizend gulden 100,000), ter voorziening in hare behoeften 011 1841. Die gezamenlijk bedrag van cweemaal honderd vijf en twintig duize: gulden 225,000) zal worden bestreden uit de buitengewone middelei waarvan de daarstelling is toegestaan bij de wet van den 27 December vij {Staatsblad N°. 789. 2. Er zal, onder goedkeuring des Koning, eene nieuwe overeenkoi worden aangegaan mee de Maatschappij van Weldadigheid, onder zoonaoi voorwaarden als het belang van den Scaat zal vorderen. De betalingen, vi gens die overeenkomst aan de genoemde maatschappij ie doen, zullen bi streden worden uit: a, hetgene door de provinciën en gemeenten wordt «I daan ter zake der, door cusschenkomsc van de Regering, plaats hebbet opneming en verzorging van behoeftigen in de koloniën der maatschap; en b, eene som, welke jaarlijks, tot dat de rentedragende schulden,» laste der gemelde Maatschappij zullen zijn afgelost, op de begrootingil uitgaven voor het Departement van Binnenlandsche Zaken zal worden uiiji trokken, doch in geen geval tweemaal honderd duizend gulden {f 200,0a zal te boven gaan. De aan te gane overeenkomst zal zoodra mogelijk 1: de Staten-Generaal worden medegedeeld, en bij de aanbieding van iti ontwerp der begrooting zal aan dezelven een verslag worden overgelep nopens de nitkomsten van het beheer der Maatschappij van Weldadlglu over het afgeloopen tweejarig tijdvak. Lasten en bevelen, enz." 1'an den 18 September. Uit het laatstelijk aan de Tweede Kamer i Staten-Generaal aangeboden ontwerp van wet, houdende transicoire btpi liegen van het Hertogdom Limburg, in verband met het bepaalde bij an, der grondwet, blijkt, dat alle plaatsen van het Hertogdom, tol het pin land behoorende, verdeeld worden in 13 kies—districten welke respective! zullen zijn zamengesteld en tot hoofdplaatsen zullen hebben, zoo als op n siaat achter de voordrage is aangewezen; dat het kollegie van Burgemeei en Schepenen' in den loop van zes jaren wordt vernieuwd; dat de aftredea leden echter weder verkiesbaar zullen zijn en dat de aftreding zal pi» hebben, te bepalen of bepaald bij het,naar aanleiding van art. 130 der grot wet, vast te stellen en, voor zoo veel betrefc Maastricht, reeds vastget» reglement voor het bestuur der steden. In de memorie van toelichting, welke dit ontwerp vergezelt, leest a onder anderen het volgende: „Na kennis te hebben genomen van de bedenkingen, door de ondersch dene sectiën der Tweede Kamer der Staten-Generaal in het midden gebnf ten aanzien van de, ter voldoening aan art. 6 der grondwet, aangeboi wetten wegens het stemregt in de steden en ten platten lande, zeowth omtrent de bevoegdheid om deel te nemen aan de provinciale en plaatse# besturen, kan de Hooge Regering zich wel vereenigen met het aan deal gelegde verlangen, om deze wetten eerst in de volgende zitting definitief te doen behandelen. „Zij zal mitsdien de voorgedragen bedenkingen nader overwegen en«;' volgens zoodanig nieuw ontwerp of ontwerpen van wet in den loop'8 eerstvolgende zitting van de Staten-Generaal voordragen, als bevond:!!8 worden ter zake te behooren. „Intosschen wordt het hierdoor noodzakelijk, om eenen transitoiren ffl,: regel voor Limburg te nemen, „Voor Maastricht en St. Pieter kunnen de ten jare 1830 gevigeerd#1 bende reglementen geacht worden nog verbindende te zijn; maar dit is niet geval voorde overige steden en gemeenten van het Hertogdom; terwijl' noodzakelijkheid van spoedige voorziening daaromtrent zich te meet d* gevoelen, omdat, zoo lang dezelve niet zal zijn daargesteld, niet kan»1 een overgegaan toe de zamenstelling der Staten, en dus ook niet tot

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1841 | | pagina 2