A" - 8 LEYDSOHB VRIJDAG, V> 'I V# -JL"* f>gf H WSSES^ CODHAN f i7 SEPTEMBER. NEDERLANDEN. Ley den, 16 September. Üit *s Gravenhage meldc men van den i5den dezer: In de zitting vin de Tweede Kamer der Staten-Generaal van heden, heeft Zijne Exc. Minister van Financien het woord gevraagd en verklaard, dat dc Regering den vrij iaigemecnen wensch ontwarende, dat alle betalingen aan het voorafgaand visa der Alge- frieerie Rekenkamer zouden worden onderworpen, gemeend heeft, aan dat verlangen te kunnen voldoen, ofschoon zij van oordcel was, dat de voordragt genoegzame waarborgen bevatte. Uit dien hoofde droeg zij de volgende vermeerderde redactie van art. 26 .oor: Mei voorkennis van de Algeineene Rekenkamer zullen de crediec-openingen en voorbe- talingen kunnen plaats vindenbehoudens nadere verevening der betrokKene schuldvor deringen zullende alzoo geene Rijks uitgaven als wettig gedaan beschouwd worden dan ra verevening bij dc Algemieene Rekenkamer. Behalve deze steeds aan latere verevening onderworpen blijvende voorbetalingeilzullen geene betalingen, van welken aard ook uit 's Rijks schatkist mogen geschieden dan op het visa van de Algemeene Rekenkamer. Dc Voorzitter sielt voor, deze wijziging in de afdeelingen te onderzoeken. De lieer van Dam van lsselt gelooft, dat dit niet noodzakelijk is, omdat het hier geen nieuw voorstel, maar slechts ctne wijziging geldt, Wat hem betreft, doet het hein leed, dat de Regering den weg weder is ingeslagen, om bijna op het laatste oogenhlik van'de beraadslagingen over eenig aanhangig voorstel-met eene wijziging in hetzelve voor den dag te komen. Hij herinnert zich toch, dat die zelfde weg ook hij vroegere oelegenhedentoen het financiële wetten betrof, werd ingeslagen, niet dat ongeluk1':g gevolg, dat, omdat de Regering eene concessie toestond, de Kamer evenzeer, hij wf+'s van concessie, dc voordrngt aannam, waarvan de droevige uitkomsten in de zoo booge schulden-lasten te vinden zijn. De Voorzitter blijft er op staan, dat liet voorstel in de afdeelingen worde onderzocht: hij vermeert, dat dit door de grondwet wordt gevorderd. De Kamer gaat werkelijk daartoe over. Na een uur verwijl,, brengt de centrale afdee- ling haar versag uit, nopens het gedane voorstel, waaruit blijkt, dat de wijziging aan sommigen had voldaan, terwijl anderen op de verdere verbetering der voordragt hadden b'ijven aandringen. Zijne Exc. de Minister voor de Marine en Kolomen neemt nu Iret woord op ter verde diging vati het ontwerp, voor zoo veeiin hetzelve de verlangde bepaling niet is opgeno men ddt, namelijk, de Oost Indische remises, zoodra zij in het Moederland worden a&ngebragt, als Rijks inkomsten moeten worden beschouwd en als zoodanig aan de con tróle der Rekenkamer onderworpenenz. De Regering heeft aan dat verlangen niet ge meend te tUoe.cn voldoen, omdat zij hetzelve onuoodig en ongrondwettig beschouwt. Het doul der voordragt is natuurlijk, 0111 aan de werkzaamheden der Rekenkamer eene meer doelmatige riging te geven en wel ter voldoening aan de grondwettige bepalingen op dat stuk. Het is derhalve alleen de vraag, wat de grondwet ten deze bepaalt? Zij stelt vast, dat liet beheer van de Rekenkamer over de geldmiddelen van het Moederland loopen zal terwijl het die der koloniën niet omvat. Heeft art. 59 der grondwet, waarhij aan den Koning liet opperbestuur over de koloniën gegeven wordt, eenige beteekenisdan kan dezelve niet anders zijndan dat dc Koning dat beheer zonder medewerking der Staten- Generaal voert, cu even als de Koning nu de wetten voor de Oost-Indien maakt, zonder medewerking der Staten-Generaaleven zoo regelt Zijne Maj. de Oost-lndiscbc geldmid delen buiten de Rekenkamer. Evenzeer zijn er nog andere takken van bestuur bij de vFondwet aan den Koning opgedragen. Al hetgeen nu in art. 200 der grondwet nopens de Rekenkamer voortkomt, heeft alleen betrekking tot de geldmiddelen'van het Rijk en is op die der koloniën niet van toepassing. De geheele grondwet slaat, met uitsluiting van art 59, alleen op her Rijk. Dit blijkt ook uit art. 1 derzelvewaarin de koloniën niet. onder bet gebied cIps Rijks zijn begrepen. De Rekenkamer is eene inrigting van het Moederland en' moet dit blijven. Haar werkkring kan niet worden uitgebreid. Art. *9 stelt vast wat er aan de Kaniers moet worden medegedeeld en dat over het batig saldo hij de wet moet worden beschikt, en daarbij moet het blijven. Op de gemaakte aanmer king dat de remises, op het oogenhlik dat zij in bet Moederland worden overgebragt, ~ei gendom then van den Staat zijn eii dat dezelve, van dat tijdstip af, aan de-conrvöle tier Rekenkamer moeten onderworpen zijn, antwoordt Zijne Exc. dat men op gelijke wijze zou kunnen aanvoeren, dat zjj dit zijn van af liet oogenhlik dat de remises gereed in den Oost lagen, of zich op zee bevonden. Zijne Exc. betwist den Rekenkamer het regt,om op die remises eenig toezigt uit te oefenen; met hetzelfde regt kan men alsdan betoogen dar de Oost-Indische geldmiddelen geheel aan de contróle der Rekenkamer moeten onder worpen worden. De werkkring der Rekenkamer, ten aanzien dier financien, strekt zich niet verder uit, dan tot het batig soldo, hetwelk na vaststelling bij de wet, op de be grooting is geplaatst. Eert wanneer zoodanige wet is daargesteld, kan het blijken, hoe groot het batig saldo is. Voor dien tijd, kan de Rekenkamer niets controleren. En alle bemoeijing van hare zijde, vóór dat die wet is daargesteld, zou hoogst ondoelmatig en ongrondwettig zijn en tot eene inkrimping leiden van het opperbestuur, bij de Grondwet gewaarborgd. Het is waar, de verkoop der producten heeft hier te lande plaats, maar dit is eene toe vallige omstandigheid, welke niet wegneemt, dat die verkoop steeds plaats heeft op last en voor rekening van de Indische administratie. Maar behalve dat het ongrondwettig zou wezen, dat de Rekenkamer zich in de huishoudelijke zaken van de Koloniën meng de, zou zulks onmogelijk en zonder eenig nut wezen. Wat hem betreft, hij zou ër niets tegen hebbendat er een Controleur over de bemoeijingen des Ministers van de Koloniën ten aanzien van de Indische geldmiddelenbestahij zou daar immers moe ten bemerken, dat er niets ongrondwettig plaats vond; doch zoodanige contróle behoeft niet te bestaan; de breedvoerige koloniale staren, aan de Kamer zelve overgelegd wor dende, kunnen daarvan ten bewijze verstrekken. Elk lid der vergadering kan uit die Staten ontwaren, dat er geene verkeerde aanwending van gelden plaats heeft. Er kan ook geene verkeerde voorstelling van cijfers geschieden. Alsdan 2011 er een afspraak tusschen den Minister en den Gouverneur Generaal moeten bestaan, en zouden alle de ambtenaren, zoovel in de Indien als .hier, in die onwaarheid, moeten berusten. Zijne Exc. orilwikkelt, dat het misbruik niet mogelijk is, vooral wanneer der Kamer de bena mingen, begmotingen en afrekeningen nagaat, die haar jaarlijksom het batig saldo te regelen, worden medegedeeld. Maar wanneer men nagaat, wat er uit het zuiver revenu der producten £33 milliocn) moet worden voldaan,"dap zal het spoedig blijken, dat dc vrees voor het insluipen van groote gebrekenvoortaan onmogelijk is. Immers er moe ten daarvan 5 millioenen voor renten worden afgetrokken 13 millioenen ten behoeve van *s Rijks kas; f 2,475.00°voor diverse uitgaven; 6,6oo,oco moeten voor Zilver, Koper enz., naar de Oost overgemaakt wordende; 5,700,000 voor restitutie aan de Indische kasenz. Slechts ten aanzien van vier millioenen zou het mogelijk zijn eene ongrondwettige daad te plegen, doch ook van deze zijn 12 ton bestemd voor Indische pensioenen en verlof- traktementen; f 250,000 voor subsidien, ten behoeve van de kust van Guinea; ^400,000 vnbr het werf-depót te Harderwijk; 150,000 voor de sleepdiensten ƒ250,000 voor kleine posten. Rn dan zal het uit dit een en ander wel blijken, dat er geene groote ihiiinte bestaar, om ongrondwettige daden te plegen. Gaat men daarbij nu na, dat de overgelegd wordende rokeningen door een verantwoordelijk Minister moeten worden gewaarmerkt; dat alles zoo wel in de Indien als hier te lande, met de meeste naauw- keurigheid cn de uiterste zorgvuldigheid wordt nagegaan en waargenomen, dan gelooft Zijne Exc.dar er geene veiderc contróle gevorderd wordt. Ja, bij acht dezelve niet moiH-lijk en zeifs belemmerend. Hij kan niet nalaten, bij deze gelegenheid, openlijke hulde te bewijzen aan de uitvoerigheid en naauwkcurigheidwelke in de opgaven der Handelmaatschappij worden aangetroffen. Dc contróle, die er op de remises van den Oost bestaat, laat niets te wenschen over. Het is onnoodig, dat de Rekenkamer tusscben beide trede. Tot eenige bijzondere bedenkingen overgaande, doet Zijne Exc. opmerken, dat de tij den gedurende welke de vorige misbruiken hebben plaats gehad, voorbij zijn; dat thans over het batig saldo der Oost-Indische geldmiddelen alleen bij de wet kan worden be schikt; dat de opbrengst der producten alleen tot koloniale einden, of ten behoeve van het moederland, in het laatste geval bij de wet, kan bésteed worden; dat elke afwijking ten dezeneene voorbijziening der grondwettelijke bepalingen zou wezendat Zijne Exc, te vergeefs in de grondwet gezocht heeft, aan de Rekenkamer meerdere mngt toe te kennen, dan bij bet aanhangige voorstel plaats heeft; enz. Hij bestrijdt het denk beeld dat de Handel-Maatschappij rekenpligtig zou kunnen zijn aan de Rekenkamer. Zij is niet meer rekenpligtig dan eiken andere zaakwaarnemer; hare aansprakelijkheid' berust op het gewoon handels gebruik en op het algemeen regt Die rekenpligtighéid zou onuitvoerlijk en in eene hooge mate onredeljjk wezen. Overigens heeft eigene ondervin ding aan den Minister de overtuiging gegeven, dat de eerste stap, om het nopens de Oost-Irdische gevestigde beginsel te verzwakken, ook de eerste stap zou zijn, om de rijke bion voor het moederland te doen opdroogen. Al belaste men bovendien de Re kenkamer met de verlangde contróledan nog zou dezelve aan het doel niet beantwoor denomdat dc Rekenkamer «>t den oorsprong der middelen niet kan opklimmen, tri alzoo steeds in liet duistere zou moeten verblijven. Hij vermeent, dat bet onwerp alles inhoudt, wat her algemeen belang vordert. Verder te gaan, dan th2ns vastgesteld is, zou slechts verwarring te weeg breupen. Het zou de eerste stap zijn tot opheffing van een beginsel, hetwelk Zijne Exc. toejuicht; elke verandering in hetzelve zou hij eene roekelooze onvoorzïgtiglleid achten. Zijne Exc. tracht te doen zién, dat allés afhangt van dc wijzewaarop de koloniale administratie wordt gevoerd. Zijne Exc. houdt het er eindelijk voor, dat in de verantwoordelijkheid van den Minister voor de Marine en Koloniën, in de openbaarheid der Oostindische geldmiddelen, en in het batig saldo groote waarborgen tegen alle misbruik,, gelegen zijn. Zijne Exc de Miniètcr van Financien vermeent, dat deze discussion hebben doen zien", dat het vertrouwen op de Regering geschokt is, en dat aan het gemis van vertrouwen die levendige en algemeene belangstelling moet worden toegeschreven voor een onderwerp dat uit dtn aard der zake zoo weinig aanlokkelijks bevat. Zijne Exc. verklaart, dat er bij de Regering zelve dc begeerte heeft bestaan, om de stevigste waarborgen in de voor dragt op te nemen, ten einde alle verkeerdheden in het vervolg voor te komen. Ook bij haar is het verlangen levendig, dat er voortaan, in het beheer van 's Rijks financiën zuinigheid, eerlijkheid cn goede trouw heerschen. Maar wanneer zij nu overiiygd is dat die oogmerken door de voordragt bereikt worden, waarom zou zij dan de formalitei ten, welke bij de voordragt reeds zoo aanmerkelijk worden uitgeoreid, doelloos uitstrek ken Zijne Exc. toont aan, dat hij zelf de oorspronkelijke voordragt, hem door de Rekenkamer gedaan, verstrekt heeft; dat hij, gedurende de behandeling van bet Voorstel, al meer en meer aan de wenschen der Kamer heeft voldaanen dat het hem dan ook aangenaam was, opgemerkt te hebben, dat er tegen het voorstel zelf geene zwaarwigtige bedenkingen gemaakt zijn. Maar men beschouwt het niet volmaakt, niet volledig genoeg. Zijne Exc. herinnert hierbij hoe zeer de thans voorgesteld wordende instructienopens de Rekenkamer, doelmatiger en beter is, dan de bestaande, waarbij Zijne EXc. tevens dóet zien, dat de billijksre wenschen verhoord, de stevigste waarborgen gegeven zijn en de grootste zorg getlragen is, dat de terugkeer van vroegere misbruiken onmogelijk zal zijn. Van de leemten in de voordragt sprekende, verklaart Zijne Exc., dat hij de zoogenaamde rekenwet, als buiten de grondwet gelegen beschouwt, en ze met dezelve strijdig aanmerkt. Hij gaat na wat er ten aanzien der zoogenaamde rekenwet, in Belgie en in Frankrijk, is voorgevallen, en verklaart, dat, niettegenstaande bet in Belgie een grondwettig beginsel iser nog nooit in dat Rijk eene rekenwet bij eene wet is vastge steld. Hij gelooft derhalve, dat eene rekenwet in theorie zeer fraai moge zijn, doch dat dezelve in de practijk faalt. Zijne Exc. houdt zich overtuigddat het niet in de bedoeling der Kamers ligt, om het der Regering moeijelijk te maken, maar dit zou bet gevolg zijn wanneer men haar aan belemmerende en doellooze bepalingen onderwierp. Zijne Exc. toetst liet ontwerp aan de bepalingen der grondwet en meent, dat het daaraan volkomen beantwoordt. Hoe zeer hij geen vriend van onbeperkte magt is, ziet hij zich hier gedron gen aan de bepaling der grondwet de hand ie houdenen de werkzaamheden der Reken kamer aan geen hooger beroep te onderwerpen. Mogt er als nu in het vervolg eenig geschil tusscben de Regering en de Rekenkamer ontstaan, dan zal hetzelve bij de wee uit den weg geruimd kunnen worden. Hij bestrijdt ook het denkbeeld dat de Koninglijke besluiten bij de Rekenkamer niet meer zouden moeten gelden. Hij vindt meer waarborg in eene minisrer'ële beschikking. Koninglijke besluiten moeten toch van het contraseign des Ministers voorzien zijn. Tot eenige meer bijzondere punten overgegaan zijnde» gewaagt Zifnc Exc. van den Secretaris en vermeent hij, dat diens benoeming aan den Koning behoort te verblijven, omdat Zijne Maj. alle ambtenaren aanstelt, weswege bij dr grondwet geene andere bepalingen gemaakt zijn. Hij bestrijdt het denkbeelddat de Regering op dien Secretariseenigen invloed zon kunnen uitoefenen, of dat de invloed van dien Secretaris Op zeven onafhankelijke mannen van eenige beteekenis zou kunnen zijn. Zijne Exc. gaat de verschillende hoofdstukken der voordragt naom te doen zien, dat de contróle niets te wenschen zal overlatenen dat aan alle redelijke wenschen is voldaan geworden. Noodeloozen omslag beeft men echter trachten voor te komen. Men kan zich van de goede werking der wet verzekerd houden. Wat aangaat het gewijzigd art. 26, verklaart Zijne Exc., dat de bedoeling van de laatste zinsnede van dat art. geene andere is, dan dat de Rekenkamei 1111 elk géval haar visa moet verkenen, behoudens latere verevening, ^onderzoek goed- of afkeuring van de uitgave. Zijne Exc. betoogt, dac onvoorziene uitgaven met geheime uitgaven gelijk gesteld moeten worden en dat het belang van den Staar kan vorderen, dat er ook van eenige onvoorziene uitgaven geene overlegging van bewijsstukken plaats hebbe. Intusschen zijn er nooit meer dan 50,000 van de 5 ton, voor onverziene uitgaven, voor geheime einden gebruikt geworden. Wat aangaat het Rijkskassierschap vermeent Zijne Exc.dat de Rijkskassier rekenpligtig moet wezen Hij neemt zich voorlaterook nopens het Rijkskassierschap andere maat regelen te beramendoch dit hangt af van de afdoening der financiële geschillen met Belgie en de uitvoering van sommige bepalingen van bet tractaat van Londen. Tijdens het gebeurde te Brusselin 1830, bevond zich de kas van den Rijkskassier aldaar en zoo lang te dien aanzien nog overwegingen hangende zijn, kan bet gevaarlijk geacht worden» die zaak uit baar verband te rukken. Zijne Exc. besluit met te kennen te geven, dat hij de voordragt verdedigd beeft, omdat hem de innige overtuiging bezielt, dat zij aan de behoefte voldoet, en dat hij zich verzekerd houdt, dat de ondervinding bèwijzeri zaldat liet voorstel voldoende waarborgen aanbiedt. Deszelfs aanneming zou hij beschouwen als een blijk van vertrouwen, door de Kamer aan de Regering gegeven, waarvan door baar geen misbruik zou worden gemaakt. De beeren van Panhuys an de Man hebben de Ministers beantwoord en verklaarddat de gegeven ophelderingen hen niet konden voldoen. Ter stemming overgegaan zijnde, is het ontwerp aangenoment met eene meerderheid, van dertig tegen vijf en twintig stemmen. Foor hebben gestemd, de beeren: Tuyll van Heeze en Leende, DyckmeesterSchim melpenninck van der Oijcvan den VeldenEnschedévan der Grondenvan Rappard van de Mortel. Cliffordvan Hoorn van Bur ah Cor ver'Hooitvan NesCornelïe fFynaexdtsde Jonge van Campens-NieuwlandHooftHinlópenStar BusmanSnouck- HurgronjeJRepelaerDruyvesteynvan BleiswykMichiels van VerduynenGockinga Cullot ddbscuryKerens Beelcerts van BloklandJunius van Hemert-de la Court en de Voorzitter. Tegen hebben gestemd, de beeren: van Recht er en BumaBinkesBrucevan Helo- ma, Ltiybenvan /Iter laken, 'van ColtstcinModderman, RommeGouverneurvan Pdnhuysvan Nagellde Man, van Heekeren van BrandsenhurgKniphorstvan Dam van lsseltTrompde Backer, Luzac, Verwey-MejanGevers van Endegeestvan- Meeuwen Warm en van IVelderen Rengers. De vergadering wordt gescheiden tot morgen ochtend ten elf ure. Alsdaan zullen de beraadslagingen aanvangen over de voordragt van wet nopens den overgang van de uit gestelde in werkelijke schuld en over het ontwerp nopens den inkoop en de afschaffing van schuld in 1841. Ziine Maj. heeft den heer Mr. O. C. fVttnvaal van StoetwegenAgent van den algemeene» Rijks-Kassier te Zwolle, tot den Adelstand verheven. Zijne Msj, heeft erkend als Consnl van het Hertogdom Saksen-Koburg en Gotha in Nederland den heer J. W. van den Biesen te Amsterdam. Gisteren ziin HH. ICK. HH. de Prins van Oranje en Prins Alexander naar Soetsdijk vertrokken. In hnnne zitting van den I4den hebben de Provinciale Stafen van Noord. Holland, in plaats van wijlen den heer Mr. A. H?. Iiuydekopcrtot lid van de Staien-Generaal verkozen, deszelfs broeder den heer l'ieter Hu-jdekoper. Bij het onderzoek over de voordragt nopens de Marine, zijn sommige leden bij het gevoelen gebleven, dat de hoofacrahiissementen moeten wor den verminderd; eenigen meenden dat vooral Willemsoord, na de daarstel. ling van het Noord-Huliandsche kanaal, voor aanzienlijke vermindering vat. baar is, en dat gelijk zulks reeds is toegezegd, Vlissingen alleen een eta blissement van uitrusting, niet van aanbouw, behoort te zijn. De Kamer wil de kosten voor de eigenlijke Marine niet verminderen,' maar zij verlangt dezelve ook hiervoor, en niet voor nuttelooze administra-f

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1841 | | pagina 1