a". letdsciie maandag, courant. 13 september. NEDERLANDEN. Leyden, 12 September. Eergisteren morgen passeerde onze stad HH. KK. HH. Prins en Prinses Frederik der Nederlanden, benevens de jonge Prinses Louisa, komende van Hoogstderzelver buitenplaats de Paauwgelegen onder de gemeente Wasse Jiaarzich begevende naar het kasteel Schildau.in de nabijheid van Erdaians dorff in Stlezteeene betitting van H. K. H. Prinses Frederik. - Onder degenen, aan weike in de jongste vergadering der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen te Amsterdam, wegens edelmoedige daden eerbewtj. zen zijn toegekend, hehooren ook uic onze stad fieter Kriek, Jacohus jirnoldus en Abraham Labordus, In den vroegen morgen van II. Vrijdag ontstond er brand in de uitgebreide faorijk de Nijverheid, onder Hazerswoude, op bijna een uur afstands van onze stad, toebehoorende aan den heer S. Geijsbeek Molenaar. Dezelve was slechts kort geleden aan genoemden heer in eigendom gekomen. De brand, die zeer vernielend scheen te zullen worden, is gelukkig door spoedig ook van elders aangebragte huip gestuit, zoodat het huis en eenige schuren zijn bewaard gebleven. Uit 's Gravenhage meldt men van den nden dezer: In de zitting van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van heden, is Ingekomen eene missive van den Hoogen Raad der Nederlanden, waarbij dezelve aan de Kamer inzendc eene lijst van aanbeveling van zes personen die bij de verkiezing, door de Kamer, van eene lijst van drie Candidaten, ter vervulling van het lidmaatschap in den Hoogen Raad opengevallen door bet overlijden van den beer Mr. J. J. Loke, naar het gevoelen van den Hoo- gen Raad, in aanmerking zouden behooren te komen. Deze lijst van aanbie. ding is zaamgesteld als volgt: r°. Mr. N. VerlorenProcureur-Crimineel te Maastricht; 2". Mr. IV. C. B. H'itgens, Advocaat bij den Hoogen Raad; 30. Mr. IV. L), Cramer, Burgemeester van Amsterdam 40. Mr. J. P, N. de Bruyn, Advocaat bij den Hoogen Raad; 50. Mr. F. de Greve, Hoogleeraar aan'net Athenaeum te Franeker,en 6°. Mr. J. H. Sc'aolten van Oud-Haarlem President van de Hooge Burgerlijke en Militaire Geregtshoveti in Neder- landsch-Indië. Aangenomen voor kennisgeving. Is ontvangen een aares van Notarissen iu het arrondissement Leiden waarbij aan de Kamer mededeeling gedaan wordt van een aoor hen aan den Koning aangeboden adres, houdende de ontwikkeling hunner bedenkingen tegen som. mige bepalingen van bei burgerlijk wetboek betrekkelijk boedel-scheidingen, waarin minderjarigen betrokken zijn, Verzending aan de Commissie tot de petitien. De cenrraie afdeeiing heeft verslag gedaan: i°. op het ontwerp van wee lot vervroegden overgang van de uitgestelde In werkelijke schuld, en 20. op dat tor aflossing en inkoop van schuld. - De beraadslagingen over deze ontwerpen zullen in de volgende week worden gehouden; zuilende de juiste tijd uerzelven na den afloop van de discussien over de voordrage van wee, betrekkelijk de Algemeene Rekenkamer worden bepaald. De Commissie tot de verzoekschriften doet, bij monde van den heer van Hoorn van hurgh, verslag op een adres van de gewone Hoogleeraren aan de Universiteit te Groningen, die aan de Kamer hunne bedenkingen onderwer pen, tegen het aan dezelve onderworpene ontwerp van wet op de burger lijke pensioenen, voor zoo verre dit hunne regten en de wezenlijke belangen van bet Hooger Onderwijs in het Vaderland betreft. Zij wenschen en ver. zoeken eerbiedig, dat al de bepalingen van dat ontwerp,die de Hoogieeraren aan 'sRijks Hoogescholen en verdere instellingen, bedoeld bij het Koninglyk besluit van 7 Mei 1837 Staatsblad N°. 20) betreffen, of die op hen zouden kunnen worden toegepast, vervangen mogen worden door art. 138142 van het Koninglijk besluit van 2 Augustus 1818in de wet op te nemen. Nederlegging van het reqnaest ter griffie. Daarna wordt de vergadering tot aanstaanden Maandag, des morgens ten elf ure, gescheiden. Alsdan zullen de beraadslagingen over de voordragt, nopens de Algemeene Rekenkamereen aanvang nemen en de discussen over de verdere aanhangige ontwerpen, achtervolgens plaats hebben. Eergisteren en gisteren hebben de afdeelingen van de Tweede Kamer der Staten-Generaal in overweging genomen de antwoorden der Regering, ten aanzien van het ontwerp van wet, nopens den overgang van de werke lijke in rentegevende schuld, alsmede betrekkelijk dat, omtrent bet wets omwerp tot aflossing en inkoop van schuld over 1841, Waarschijnlijk zal weldra het verslag der centrale afdeeiing over die ontwerpen worden opge aiikten lullen alzoo de beraidilagingen olèr die voordragten binnen "Sort plaats hebben. Gisteren is er door de Tweede Kamer weder eene zitting met gesloten deuren gehonden, waarin, naar men verneemt, door Zijne Exc. den Minister van Binnenlandsche Zaken, nog eenige nadere inlichtingen aan de leden gegeven zijn, ten aanzien van het ontwerp van wet, betrekkelijk de Maat. schappij van Weldadigheid. De antwoorden der Regering op de in de afdeelingen van de Tweede Kamer der Staten-Generaal gemaakte aanmerkingen, omtrent het wets-ont. werp der aflossing en inkoop van schuld over 1841, honden, onder anderen, in, dat bij gelegenheid der beraadslagingen over dit onderwerp, welke de wet van 6 Junij 1840 hebben voorafgegaan, het al dan niet verpiigtende der aflossingen in het breede betoogd is en het aistoen tevens erkend is, dat zoo de verpligting tot uitloting van de 4^pCts. schuld, voor zoo veel het bedrag van de af re lossen som aangaat, al niet verbindend is gesteld, nogtans de inrg voor het Staats-crediet het ten pligc maakt, om de verwachtingen en aanspraken der bonders van de 4} pCts. schuldbrieven, ai zijn die aanspraken dan al nier bepaaldelijk en uitdrukkelijk op de wet gegrond, niet te lenr te stellen. Wat de te besteden som van 3^pCts. schuldbekentenissen berreft de verpligting daaromtrent vloeit uitdrukkelijk voort uit de voorwaarden der geldopening. Deze aflossing en inkoop voor 1841 na re laten, van het oogen- blik af aan, dat het Syndicaat bij de Schatkist Is ingesmolten, zou onbillijk jegens de houders zijnzeer nadeeling moeten we'ken ten aanzien van de gelding der effecten, ten laste dezer instelling hebbende geloopen en de overweging daarvan heeft de Regering bewogen, om de onderhavige voordrag: van wet te doen, zoodra zich de gelegenheidopdeed om de vereischte fondsen aan re ivijzen. Die gelegenheid wordt geopend door de voordragt van wee tot vervroegden overgang der uitgestelde schuld; daardoor kunnen reeds toege «atre fondsen eene nuttige bestemming verkrijgen, geheel in den geest van derzelver oorspronkelijke aanwijzing. Ook dit ontwerp is thans nader in de afdeelingen onderzocht. Bij het onderzoek van de begrootlngswetren voor 184a en 1843, Is In het algemeen daartegen door de Afdeelingen van de Tweede Kamer opge merkt, dat zij geenszins beantwoorden aan de verwachtingen die men zich deswege gevormd had, met opzigt tot spaarzaamheid en eenvoudigheid van bestuur. Men had zich voorges'eld dar de Ministers zich thans de veelvul dige bedenkingen zouden hebben ren nutte gemaakt, bij het onderzoek van vroegete en nog van de laats e begrooting door de Staten-Generaal in "nee midden gebrag;Jan, behalve d-c de ontvangsten en uitgaven van sommige administrationbijzonder van net Amortisatie-Syndicaatmede in de begroo- (ingswetten voctk.men, bestaat, zegt men, bijna het eenig Yerschi! tusschen de aangeboden o.grooting en die van 1840, welke met zoo eene geringe itteetderheid en die var. 1841, weike vooral om het kort tijdsbestek, dat de Minister var Financien zijn departement had aanvaard, werd aangenomen, alleen daarin, dat de uitgaven van bijna alle minisrerien zijn opgedreven, zonder'dat zich ergens speren van vereenvoudiging of bezuiniging voordoen. Steeds, wordt gezegd, werd door de Staten-Generaal aangedrongen op de nood skeiijkheid rot herstel van het evenwigt tusschen 's Rijks uitgaven en ontvangsten; ook thans evenwel is dit evenwigt slechts in schijnnaardien in wezenlijkheid de uitgaven door de ontvangsten niet kunnen worden be- streden. De raming van de opbrengst der belastingen is niet alleen in ver- holding tot vroegere ramingen, maar zelfs van de werkelijke opbrengst over 1841, bovenmatig opgedreven; de door den Minister van Financien nis nood- zakelijkheid voor.-esteide jaarlijksche loting en aflossing van 45 pCr. en de inkoop van 3^ pCt. schuldbekentenissen komt onder de uitgaven voor memo rie voor; tot dekking der f 500,000 vror onvoorziene uitgaven wordengeene mi'ddeien voorgedragenterwijl, eindelijk, de Bijdrage tiit de Overzeesche Bezittingen rot het bedrag van. 5,500,000 ia opgevoerd, meer om een schijn baar evenwigt tusschen uitgaven en ontvang.,ten daar te stel'endan wel dat men dé zekerheid, immers de hooge waarschijnlijkheid heeft, die som te e langen; zijnde het zelfs, volgens des Ministers aanspraak, te voorzien dat de koloniale kas tie volle som over 1842 niet zal afwerpen. Voegt men nu hierbij dat onder de ontvangsten over 1842 nog voorkomt eene aanzienlijke som wegens overschot van vroegere diensten, waarop over 1843 geene reke ning katt gemaakt werden, dan bestaat zeker bet meest gegrond vooruitzigt, dhr, bii de ttanrSm'ttg van de aangeboden begroocingswetténen over 1842 en over 1043. teikens een aanzienlijk deficit zal ontstaan. Men is van oordeel, dat het niet alleen hoogst moeijelijk is dit evenwigt door verhorging van belasting te verkrijger, maar dac het zelfs hoogst wen- scheiijfc zou zijn die te verminderen, immers tot liet over 1840 geheven aantal opcenten terug re komen. Wat toch den druk der belastingen betreft, vervolgt men, de klagten hierover mogen door den Minister van Financiën overdreven genoemd worden, omdat gelijke belastingen, zelfs tot een hoo ger bedrag, onder vrij zat minder gunstige omstandighedenvroeger werden gedragen: Zijne Exc.. fthijnt hierbij uit het oog te verliezen, cat ook ten behoeve van gewesveil, srerien en gemeenten aanzienlijke belastingen door de ingezetenen worden gedragen, en dac bepaaldelijk hierbij eene jaarlijksche toeneming is op te merken. Het is dan ook om die reden, dat eene afdee iing de vrijheid neemt te verzoeken, een staat, waarin voorkomen de op centen of sndere belastingen, die ten behoeve van ieder gewest en tedere gemeente worden gjheven; alleen door de kennis hiervan kunnen de Staten- Generaal beoordeelen, of en in hoe ver die klagten over den druk der be- lasringen ongegrond zijn. De overtuig ng staat bij vele leden vast, dat onderscheiden takken van administratie, in verhouding en tot het nationale vermogen. en tot den om vang van het Riik, en tot de behoeften van den Staat, op te groote schaal en te kostbaar zijn ir.gerigt, zonder dat de Grondwet of eenige andere wet telijke verordening daartoe voorschrijft. In de derde Afdeeiing werd verklaard dat, alles te zamen genomen, voor de twee volgende jaren eene som gevorderd wordt, welke, naar het oordeel van vele leden, de krachten der natie ver overtreft, en ook niet anders kan bestreden en gedekt worden dan door eene bijeenvoeging van inkomsten, waarvan een goed deel tot de onverwachte toevallige batet. en de gewis onzekere revenuen der Overzeesche Bezittingen behoort. Eenige leden waren bepaaldelijk van gedachte, dat de Ministers opzettelijk, gezamenlijk en spoedig tot het overwegen en daarstellen van eene algemeene verminde ring der uitgaven hunner departementen moeten overgaan. Men drong dei te ernstiger bij deze gelegenheid op meerdere bezuinigin gen, omdst hier nu geene questie meer is van eene zoodanige, welke mee eene crediet-wet is gelijk te stellen; maar het integendeel hier de beoor. deeling en aanneming geldt eener begrooting die twee jaren omvat, en welke men gehoopt had als een voorbeeld voor volgende jaren te kunnen beschouwen. Sommige leden waren van tneening, dat het tijdsbestek om deze begroo. tingen voor i842|en 1843 nog in den loop dezer zitting behoorlijk te onder, zoeken en at te doen, te kort was, en dat het beter ware nu slechts eene begrooting voor 1842 vast te stellen, om den geregelden loop der tweejarige bcgrootingen eerst met die voor 1843 en 1844 te beginnen, en de ontwerpen hiertoe in de aanstaande Zitting na October in te leveren. Dit denkbeeld ontmoette bii andere leden weinig bijval en eenigen verklaarden zich stellig tegen dien wenschzij konden niec goedkeuren dat men weder van den gronriwettigen weg, bij deze voordragt, naar hun ooordeel, zoo goed als de omstandigheden dit mogelijk maakten, gevolgd, zou afwijken, en be. grepen dat eene eenjarige begrooting noch met de letter noch me: den geest der Grondwet strookte, en daarom mee de behandeling van de onderhavige vcordragten moest voortgegaan worden. Verscheiden leden hebben aangedrongen op meerdere rpecificatie van posten, en op verbeteringen, als nog in de aanhangige voordragt nopens de Rekenkamer te brengen, welke van zoo veel invloed zullen kunnen zijn op de financiën des Rijks. Twee leden hebben eene opzettelijke nota ingele verd, waarin zij beroogen: „1°. Dat de middelen buitengewoon zijn opgedre ven, hetwelk in tijden van oorlog door de noodzakelijkheid geboden moge zijn, maar dat bij voortduring die overbelasting niet kan blijven bestaan, en 2°.dat de inkomsten van 12 millioen uit de Oosc-Indie nog verre re zoeken zijnalthans voor de eerste isren nadat de afgetreden Koning, het Departe ment van Koloniën nog bezwaard heeft met eene schuld van ruim 40 mil lioen gulden,, ten behoeve der Handel-Maatschappijwaardoor wij in de eerste jaren nog omtrent 5 millioen jaarlijks uit de inkomsten der Oost-Indie zullen missen: zoodat de Oost-Indische administratie hier te lande eene overwinst van j7 miüioen jaarlijks zal moeren afwerpen, indien de voorge stelde raming ven inkomsten ons niet zal te leur stellen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1841 | | pagina 1