Zijne Maj, heeft benoemd tot controleur der directe belastingen, in- en Uitgaande regteo en accijnsen te Leiden, L. Schulphoventhans controleur te Apeldoorn; te Apeldoorn, IV. H. van Diest, thans controleur te Bath; en te Both, C. Sakes, thans visiteur der In- en uitgaande regten en accijn. sen te Amsterdam. Zijne Maj. de Koning heeft aan den landbouwer IV. Rulle te Sittard, welke bu nen korten tijd 13 paarden aan eene onbekende ziekte nad verloren, tot tegemoetkoming f 1000 geschonken. De leden van de Eerste Kamer der Saten-Generul zijn ter vergade. ring opgeroepen tegen Dtngsdag den 14 September aanstaande, In de zitting van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van gisteren heeft de Voorzitter gezegd een* treurlgen pllgt te moeten ver'ui en, door aan de Kamer kennis te geven van het overlijden van het voormalige lid, den heer Huydekopcr. Namens de Kamer zal aan des overledenens broeder een brief van rouwbeklag worden gezonden. Is ontvangen eene missive van Hunne Excellentien de Ministers van Justitie en van Binnenlandsche Zaken, daarbij inzendende een nieuw ontwerp van wet nopens den Hoog Heemraadschappen enz, Verzonden aan de afdee- lingen der maand April. Een aan de Kamer gerigt adres uit Amsterdam, betreffende den vervroegden overgang van uitgestelde in werkelijke schuld, wordt gesteld in handen der Commissie tot de verzoekschriften. De centrale afdeeling brengt haar verslag uit over het ontwerp van wet, houdende bepalingen omtrent de Algemeene Rekenkamer en eene instructie voor dezelve. Uit dat verslag blijktdat de afdeelingen met genoegen vele ver anderingen hebben opgemerkt, die in het ontwerp gebragt zijn, doch dat zij op vele algemeene en bijzondere punten zijn teruggekomen. Dn is in de eerste plaats het geval geweest met de zoogenaamde rekenwet. Vele leden oordeelden dat, ofschoon zoodanige rekenwet niet door de grondwet moge zijn geboden, dezelve evenmin door de letter als den geest der grondwet wordt verboden. De grondwet toch bevat, huns oordeels, van vele zaken slechts de hoofdtrekken, voor doelmatige uitbreiding allezins vatbaar. Men wedersprak ook, dat het denkbeeld zou ontleend zijn van de staatshuishou ding van een naburig Rijk, en vermeende, dat het verlangen ten deze in verband staat met de juiste en zuivere denkbeeldeu van eenen representa. tiven regeringsvorm, en dat ook zoodanige rekenwet in meer dan een naburig Rijk plaats vindtdie, evenmin als de onzegebiedend van zulk eene wet gewag maken. Men meende dat, terwijl de ramiDg van de uitgaven bij eene wet wordt vastgesteld, ook de goedkeuring van de,naar aanleiding van die raming gedane uitgaven, aan de wetgevende magt moest worden opgedragen. Men kan zich niet voorstellen hoe, in verband met de verantwoordelijkheid der Ministers, de tusschenkomst van de wetgevende magt, ten aanzien der uit. gaven, zou kunnen worden uitgesloten, wanneer eens de Rekenkamer wei. gerde hare goedkeuring te geven aan door den Minister op zijne verantwoor. delgkheid gedane uitgaven. ,De bloote mededeeling eener misschien onjuiste rekening, (aldns drukte zich eene afdeeling uit,) zou slechts leiden, om onregelmatigheid te doen kennen en aanzien: de vaststelling zou het openlijk blijk zijn, dat er in het geldelijk beheer orde bestaat. De openbaarheid dier orde en het algemeen bewustzijn daarvan, zou bij alle standen een vertrou wen doen geboren worden, waaraan het thans te veel ontbreekt. Zoo er overigens een kennelijke hoofdtrek der grondwet is aan te wijzen, dan is het zeker deze, dat de Staten-Generaal gelden toestaan en maken, dat die regt- matig worden gebruikt. Ter uitvoering hiervan moeten de rekeningen der Rekenkamer worden vastgesteld of de Staten-Generaal zouden ze met hare mogelijke gebreken slechts moeten aanzien en dulden, zoo als zij worden medegedeeld: wie nu anders dan de wetgevende magt is eigenaardig tot die vaststelling geroepen? De Rekenkamer kan hare eigene rekening niet goed. keuren, de Koning alleen niet zijn opperbestuur der geldmiddelen (art 60 der grondwet.) Die vaststelling voorts sluit den Koning niet uit, want geene wet, dus ook niet eene tekenwet, kan zonder den Koning plaats hebben." Andere leden waren van een tegenovergesteld gevoelen en oordeelden, dat er hier te lande van zoodanige rekenwet niet wel qnaestie zijn kan. Ten tweede drong men er op aandat aan de leden der Staten-Generaal bij de wet de gelegenheid zou opengesteld worden, om de stukken en beschei. den, behoorende bij de rekening, aan de Kamer, naar luid van art. 136 der grondwet, medegedeeld, bij de Rekenkamer te kunnen gaan inzien, niet tot het uitoefenen van eenige contrlledoch alleen tot het verkrijgen van ophel. dering omtrent posten soms na de inzage der rekening duister gebleven. Sommigen verlangden, dat aan de Rekenkamer de verpligting worde opge. legd, om, even als volgens art. 13 aan den Koning, zoo ook de Staten- Generaal te dienen van berigtwanneer zulks mogt gevraagd worden. Zonder nu de Rekenkamer in den eigenlijken zin te beschouwen als een uitvloeisel van de volksvertegenwoordiging, meende men dat, terwijl de wetgevende magt volgens onze grondwet berust bij den Koning en de Staten-Generaal, ieder van de takken der wetgeving regt heeft, om zich de noodige inlichtin gen te verschaffen, ten aanzien van een belangrijk punt van wetgeving, de geldmiddelen namelijk. Men wenschte de bevoegdheid, om stukken, ten fine van berigt, in handen van de Rekenkamer te zenden, of inlichtingen van dezelve te vragenonbepaald door de wet aan de Staten-Generaal toe. gekend te zien. Ten derde handelde men over het verband tusschen de geldmiddelen van onze Overzeesche Bezittingen afkomstig en de bemoeijingen van de Algemeene Rekenkamer. Sommigen oordeelden dat, na hetgeen omtrent art. 55» der grondwet, ten vorigen jare is voorgevallen, de gegevene ophelderingen juist en voldoende moeten geacht worden. Aan den anderen kant werd steeds beweerd dat, ook na de bijvoeging aan art. 59 der grondwet gebragt, het opperbestuur des Konings nooit dezen uitgestrekten zin iiebben kanwelken men er aan blijft geven, en dat het opperbestuur niet zoodanig in het finan ciële'der Overzeesche Bezittingen kan ingrijpen, dat aan de Rekenkamer, den algemeenen controleur van alle lands-bezittingen en inkomsten, slechts het eenvoudig feit van het overbrengen van een zoogenaamd batig saldo in 'slands kas zoude behooren bekend te worden. In eene der afdeelingen werd te kennen gegeven, dat men genoegzaam kenbaar gemaakt heeft, dat men In geenen deele verlangde *s Konings opperbestuur over de bezittingen in andere werelddeelen te beperken; dat men evenmin aan de Rekenkamer in lichting wenschte te geven in de huishoudelijke administratie der koloniën: zonder krenking evenwel van dat opperbestuur, zonder bemoeijenis van de Rekenkamer met het {administratief beheer der koloniën, meende men, dat aan het collegie kan worden opgedragen de contróle van de ontvangsten uit de Overzeesche Bezittingen voortspruitende, in zoo verre die ontvangsten in dit Rijk worden gedaan. Geene bloote opgaven van de hoeveelheden ont. vangene en verkochte producten, van de daarvoor bedongene prijzen, is voldoende; ook dit moet door de Rekenkamer worden geverifieerd worden hiervan ook in dit Rijk ten behoeve van de koloniën uitgaven gedaan, dan erkent men volgaarne, dat die uitgaven niet aan het onderzoek, de goed- of afkeuring van de Rekenkamer, zijn onderworpen. Dan,om op eene wettige wijze te geraken tot de kennis van het batig slot, beschikbaar ten behoeve van het Moederland, moeten de brnto-opbrengsten van de koloniën aan de kennisneming van de Rekenkamer worden onderworpen, vooral ook om te verhoeden, dat geene uitgave uit de koloniale kas kan worden gedaan, geheel vreerad aan de koloniën. Ten vierde bleef men er op aandringen, dat geene betaling zou kunnen worden gedaan, zonder voorkennis van de Rekenkamer. 7.ij verlangde ook daarom juist het visa van de Rekenkamer voor de voorbetalingen; dat visa zou dus met de wettiging of latere verevening der schuldvordering niets ge. meens hebben, maar alleen strekken om aan de Rekenkamer de kennis te verschaffen van den wezenlijken staat van's Rijks kasaan alle comptabelen, daaronder de agenten, moest de verpligting worden opgelegd om, doo; tn-sn. deljjksche inzendingen van maandstaten, de Rekenkamer met her bed'sg v;a de ontvangene uitgegevene en in kas zijnde gelden bekend te maken. IN 1 .en meende dat, bijaldien aan de Rekenkamer het voorafgaand visa wierd me. gekend, het onmogelijk zou zijn, dat er mandaten worden geslagen v or betalingen op geene begrooting voorkomende, en waarvan de Rekerka ner I vooraf noch daarna iets heeft geweten, blijkens den al te bekenden s aa B van het vorige jaar. Ook nopens de artikelen der voordragt zijn door de afdeelingen nog veel. vuldige bedenkingen gemaakt, die nog tot eenige veranderingen in het we.s ontwerp geleid hebben, waarvan eene der belangrijkste is, dat de Rekcnkt. mer, in het jaarliiksch verslag, van het resultaat harer werkzaamheden, hetwelk aan den Koning zal worden aangeboden en aan de Staten-Geiiei aal zal worden medegedeeld, zal Kunnen vermelden, voor zooveel zijdïtnoodig mogt oordeelen, hare voordragten en mededeelingen, die zouden Kunnen leiden tot vermindering of besparing van Staats-uitgaven en tot vereenvcu diging van 's Rijks geldelijk beheer. De Voorzitter zegt, oat bij de Kamer thans veelvuldige werkzaamheden' aanhangig zijn, ais het onderzoek in de afdeelingen der begrooiings-wetten en die op de pensioenen; dat er voorts aanstaanden Dingsdag eene openbare zitting zal plaats hebben; terwijl, na afloop derzelveop verzoek van vele leden, een c -niité-generaal zal gehouden worden met Zijne Exc. den Mi nister van Binnenlandsche Zaken, nopens de voorgedragene wet van welda. i digheid; dat eindelijk elk oogenblik verwacht worden de antwoorden der Regering op de bedenkingen der afdeelingen nopens de voordragt van vervroeg, den overgang der uitgestelde in werkelijke schuld, welke antwoorden onmt l. dellijk naar de afdeelingen ter onderzoek zullen moeten gezonden worden. Om al deze redenen geeft hij in bedenking, om de beraadslagingen over het ont- werp van wet betreffende de Algemeene Rekenkamen aan de orde van den dag te stellen tegen Dingsdag den i4den dezer des morgens ten elf ure. De vergadering vereenigt zich met dit voorstel. De Commissie tot de verzoekschriften brengt verslag uit: I. Bij monde van den heer van Hoorn van Burgh, op een request van korenmolenaars en bakkers in den omtrek van Alphen, die zich beklagen over de moeijelijkheidwelke zij ondervinden door de wijze waarop de be. lasting op het gemaal wordt geheven. Requestranten zouden verlangen, dat deze belasting bij admoaiatie wierd geheven. Nedergelegd ter griffie. II. Bij monde van den heer van Panhuijs, op een adres van Jurling, commissionair in effecten te Amsterdamnopens den vervroegden overgang der uitgestelde in werkelijke schuld. Hec adres ter griffie nedergelegd; het verslag zal worden gedrukt. En III. Bij monde van den heer van He/oma, op een request van No. tarissen uit de arrondissementen Utrecht en Leeuwarden, hunne bezwa. ren te kennen gevende wegens de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek, nopens de verevening van boedels, waarin minderjarigen betrokken zjjn. Nedergelegd ter griffie. Door den schrijver den heer Sombeek, Raadsheer in het Provinciaal Ge- regtshof van Overijssel, wordt aan de Kamer hulde gedaan van het werkje: bijdrage ter regeling van het beheer der dijk- en polder-besturen en van de conflicten van attributie. Plaatsing in de boekerij. De vergadering gaat uit een tot aanstaanden Dingsdag den 7 September ten elf ure. Bij het onderzoek van de voordragt nopens de zaken der Maatschappij van Weldadigheid hebben zich vele leden beklaagd over gemis van inlich tingen, betrekkelijk die inrigting. Men heeft verlangd te weten of zij is eene burgerlijke Vennootschap, of wel eene Vennnootschap van Koophandel onder eene firma, bij wijze van geldschieting of wel eene naamlooze Vennootschap, in één woord, hoedanig de Maatschappij van Weldadigheid op eene wettige tpijze verbindtentssen heeft kunnen aangaan, regten verkrijgen ot verpligtin. gen op zich laden. Men heeft voorts verlangd den geldelijken toestand der Maatschappij juist te kennen, de oorzaken, welke tot achteruitgang hebben geleidende midde. len, die tot herstel noodig zijn. Hiertoe werden mededeelingen van onder. scheiden aard gevraagd. Men wenschte vooral ook bekend te worden met de betrekkingen, die er van den beginne af tusschen de Regering en de Maatschappij hebben bestaan, en met de toezeggingen, die aan haar mogten gedaan zijn. Sommige leden zijn van oordeel, dat er geene verpligting voor de Rege. ring bestaat, tot te gemoetkoming aan de Maatschappij ot hare schuldeiscliers, wegens achteruitgang, diejten gevolge van herhaalde misrekeningen schijnen te bestaan. Andere leden meenen, dat, zelfs bij het niet bestaan van eenige verpligting tot tegemoetkoming, het belang van den Staat de instandhouding der Maatschappij kan vorderen en het verleenen van onderstand wettigen. Daar in den aanvang van 1836 besloten is om dertien tonnen gouds uit de Overzeesche geldmiddelen aan de Maatschappij ter leen te verstrekkenen j f200,000 als een jaarlijksch subsidie tot 1839 toe te geven, heeft men me dedeeling gevraagd van het besluit des Konings, waarbij deze leening en subsidien zijn toegestaan, alsmede van het rapport, waarop het bedoelde besluit genomen is. Een lid door tijdelijke betrekking tot de Maatschappij van Weldadigheid verbonden, heeft eene nota ingeleverd, waarin op den voorgrond gesteld wordt, dat men ten nnregte den mingunstigen uitslag der oiidernemmgen van de Maatschappij van Weldadigheid aan misrekening meent te moeten toe. schrijven. Hoe juist de rekeningen van het bestuurder kolonisatie geweest zijn, kon onder anderen daaruit blijken, dat de maatschappij getrouw heeft kunnen nakomen de verbindtenissendie zij met onderscheiden armbesturen, ter opneming van personen in de koloniën, had aangegaan, en ten gevolge! waarvan, nu de itSjarige betalingen zijn afgeloopen, een aantal kinderen en huisgezinnen kosteloos door de Maatschappij worden onderhonden. De contracten met het Gouvernement hebben eene minder gunstige uit komst gehad, welke niet kon worden voorzien. De opzending der personen ging zeer tragelijk en daaronder bevonden zich vele invalide personenonge scnikr om in de open lucht, in zomer en winter, te kunnen werken, en van daar dat van het oorspronkelijke beginsel der Maatschappij van landbouwende koloniën veelzins is moeten afgeweken worden. De Maatschappij moest zich echter onderwerpen, daar zij met vervallen-verklartng der contracten werd bedreigd, Indien zij aan het verlangen der Regering niet toegaf om ook voor den landbouw ongeschikte personen op te nemen. Daarenboven werd bepaald dat voor een half—invalide f 37. 50 en voor eenen geheel-invalide 50 'sjaars zott worden betaald. Dit was te min geweest. Daarbij kwam liet vertrek van den stichter der Maatschappij naar West-Indie en later naar Oost-Indië, en zulks ondanks zijn dringend verzoek om daarvan verschoond te blijven, daar hij aantoonde, dat door zijn vertrek de Maatschappij nood. zakelijk te gronde moest gaan. Van de zijde der Regering werd hem echter stellig toegezegd, dat men, gedurende zijne afwezigheid, de Maatschappij, voor zoo veel noodig, zou ondersteunen. Reeds in 1830 moest van die toezegging gebruik gemaakt worden. Daartoe haaden ook bijgedragen de geschillen met Belgie, waardoor een zeer groot getal harer leden verloren gingen, de misgewassen, sterfte van vee en andere redenen. De verzochte bijstand werd welwillend door de Regering gedurende des stichters afwezigheid verleend, en eene Commissie werd benoemd, om de aangelegenheden der Maatschappij te onderzoeken, bestaande uit den heere Staatsraad Cannemanen den toenmaligen Gouverneur van Drenthe, Mr. va* Ewyck. Een ontwerp, houdende middelen om het doel der Maatschappij te bereiken, werd aan den Koning aangeboden, en den 17 January 1836 bij

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1841 | | pagina 2