van het Hof op die plaats gemeend hadden de gehcele overwinning te ztillen behalenondenusschen is van de twee Carididatenééntot de Torys behoo- rendeben» e nd, l)e herkiezing van Sir R. Peel te TamWorth is zonder merkelijken cegen- stand gevolgd. In de redevoering, door hem vöor de kiezers dier plaats gehouden, welke hij thans voor de zesdemaal zal vertegenwoordigen, heeft bij een overzigc van zijne politieke loopbaan, vooral sedert de groote wereld gebeurtenissen in 1830, gegevenen daarbij inzonderheid doen uitkomen, hoe hij, voorziende dat de omwenteling in Frankrijk ook in die Rijk eene onbe teugelde zucht naar verandering zou opwekken, alles heeft aangewend om eene groote behoudende partij daartegen over te stellen, niét mee het doel om zich tegen zoodanige veranderingen te verzetten die de gewijzigde toe stand der maatschappij blijkbaar mogt vorderen, maar om de aloude grond, slagen van Kerk en Staat ongeschonden te bewaren. De jeugdige C. 1Bassliuit Nederland verwerft, wegens zijne Mridi ïnotechniek, gedurig grooten bijval en bewondering. In het laatst der vorige maand heeft hij de eer genoten eerst op eene soiree bij Z. K. Hè Prins Al fort, en daarna op eene bij de Koningin proeven van zijn kunstvermogen te geven, welke met het beste gevolg bekroond zijn geworden. Te Dourres is dezer dagen het huwelijk voltrokken tusschen den Pool schen Graaf J. Oourowskl en de Spaansche Infante Isabella, welke, zoo als Is gemeld geworden, door den Graaf aan hare ouders te Parijs ontvoerd was. De Inlant Don Francisco de Paulahaar vaderheeft zijne toestemming tot het huwelijk gegeven. F R A N K R IJ K. Parijs den aden Julij. De Fransche Gezant bij het Prulssische Hof, de heer Bressondie eenigen tjjd met verlof alhier geweest is, is naar zijnen post teruggekeerd. De tabellen, behelzende de voornaamste resultaten van Frankrijks han del met deszelfs koloniën en de vreemde Mogendheden geven op, dat de handel in 1840 eene verbetering van 127 raillioen boven 1838 en van 115 mtllioen boven 1839 opleverde. De invoer-handel heeft opgeleverd in 1840, 747 en de uitvoer-handel 677 millioen. De Constitutional beklaagt zich zeer, dat in de laatste jaren het getal kloosters in Frankrijk zoo zeer vermeerderd is; want volgens zijne opgaaf werden er in de eerste jaren na de revolutie zelfs kloosters ontbonden, ter wijl er thans jaarlijks tusschen de 30 en 40 worden gesticht. Volgens berigten uit Algiers van 22 Junij, zouden de Arabieren door alle hunne nederlagen zeer ontmoedigd zijn, en Abd-el-Kader zich geneigd hebben getoond om te onderhandelen. Omtrent de krijgsverrigtingen van den Generaal Negrier in de provincie Constantine wordt het volgende officiële berigt medegedeeld De Generaal Negrier in den 11 Junij te Msyla aan den zoom der woestijn, op verscheidene dagmarschen ten zuidwesten van Setif aangekomen. Bij zijne nadering heeft de aldaar bevel voerende Cherif van Abdel-Kader in aller ijl de stad verlaten, zonder die in brand te steken of ledig te plunderen, gelijk men reden had te vreezen. De expeditionnaire colonne heeft geenerlei tegenstand ontmoet. Hare onverwachte verschijning in deze landstreek, waar de wapenen der Franschen nog nooit waren doorgedrongen, gevoegd bij het algemeen onder de Arabieren verspreide gerucht van de verwoesting van Tbasa en Tegdempt door de Franschen en van al de andere nadeelen die de Gouverneur aan den Emir had doen ondervinden, heeft eene verwon derlijke uitwerking gehad. Van alle kanten snelden de hoofden der magtigs:e scammen toe om in onderwerping te komen en van hunne goede gezindheid verzekering te geven. Hoewel de expeditionnaire colonne langs zeer moeije- lijke wegen heelt moeten trekken, is geen enkel soldaat achtergebleven. De landstreek, waar de legerafdeeling thans gelegerd was, is uitermate dor en ter naauwernood kon de Generaal het noodige hout en gras voor zijne troe pen bijeenbrengen. Den 23 Junij zijn in de Cortes te Madrid de beraadslagingen over de voogdijschap begonnen en is den volgenden dag reeds bepaald, met meer derheid van stemmen, dat de voogdijschap door het vrijwillig vertrek van de Koningin-weduwe Vacant was. PROMOTIEN aan de LEYDSCHE HOOGESCHOOL. Den 22 Junij, dc Heer P. A. Moquette, van Leyden, in de Letteren, na de verde diging zyner Dissertatie, continens: Historians Syracusarum usque ad Gelonem. Den 28 Jiniy, de Heer E, G. van Senden, van Nendorp, in Oost-Vrieslandna de verdediging zijner Dissertatie, continens: Observations de Judice a Practore in Causis Privatis Dato Op dien zelfden dag, de Heer H. B. Nieuwenhuis, van Deventer, in de Rcgren, na de verdediging zijner Dissertatie: Animadversions Continens HistoricasOcconómicas super Decimis et Jure Decimandi. Den 30 junij, de Heer A. Dreyer, van de Kaap de Goede Hoop, in de Medicij nen, na de verdediging zijner Dissertatie: de Hydrophobia. Op dien zelfden dag, de Heer G. J. Raupp, van Bergeijkin Noord-Braband, in de Medicijnen, na de verdediging zijner Dissertatie: de Pleuritide Den 1 Julij, de Heer L. G. F. Aberson, van Amsterdam, in dc Regten, na de verdediging zijner Dissertatie, continens quaestiones duas: de Usufructu. Op dien zeilden dag, de Heer E. M. van Leeuwen, van Schiedam, in de Regten, na de verdediging zyner Dissertatiede Rei Vindication secundum Codicem Mercatorium Neerlandum. Den 2 July, de Heer D. C. Muntingvan Sprang, in Noord-Brabandin de Medi cijnen, na de verdediging zijner Dissertatie, continens: Quaedc.m de Tussi. Op dien zelfden dag, de Heer J. Tak, van Middelburg, in dc Regten, na de verde diging zijner DissertatiecontinensHistoriam Legum ab Ordinibus Ceneralibus Foederati Belaii de Coloniis Lat arum. Nog op dien zelfden dag, de Heer S. Tak, van Middelburg, in de Regten. na de verdediging zijner Dissertatie, continens: Animadversions Quasdam ad Lib. IIf Tit. 3 et Lib. III. Tit. 3 Cod. Civ. Neerl. Den 3 Julij, de Heer P. G. C. H. Blofmarts, van Venlo, in de Regten, na de verdediging zijner Dissertatie: de Vendition Rei Alienae Jure llodierno. Op dien zelfden dag, de Heer H. I. Swaving, van Zutohen, in de Regten, na de verdediging zijner Dissertatie: de Jurequod Vulgo Dicitur Dominium Litterarium. Nog op'dien zelfden dag, de Heer S. Jonfs, van Rotterdam, in de Medicijnen, na de verdediging zijner Dissertatie: de Uteri Gravidi Retroversion. En nog op dien zelfden dag, de Heer Q. J. Goddard van Schiedam, in de Medicij nen, na de verdediging zijner Dissertatie, exhibens: Observationm Anatomico-Pathologi- cam de Vitio Hepatis Organico. Verder is den 1 July in de Regten op Theses gepromoveerdde Heer J. C. van Pelt, van Schiedam. MENGELINGEN. HET GELD. EVENREDIGHEID VAN DESZEI.ES VOORTBRENGING IN DE VERSCHILLENDE WERELDDEELEN. De verbazende hoeveelheid gond, zilver, koper, platina, diamanten, «elite sedert eeuwen onze vertegenwoordigende waarde daarstellen, is niec nit (éne bron voortgesproten. In de oudheid werd Azië als het land der njkdommen aangezien; daarna kwamen Afrika en Europa aan de beurt, eindelijk is deze eer aan Amerika toegekend geworden. De omstandigheden "elke deze resultaten te weeg hebben gebragt, zijn belangwekkend. Ten 'ijde van Herodotus en lang na hemdacht men dat de schatten der aarde en hare schoonste voortbrengselenaan de uiteinden der aarde te vinden wa 'et. Thans nog komen alle natiën er in overeen, om aan dezelve de warme linden der keerkringen toe schuilplaats te geven. De Pheniciërs, Egyptena 'en en Romeinen gingen dezelve op de zuidelijke kusten van Azië zoeken; de Arabieren bragten, met het zelfde doei, de volken van het westen twee maal naar de öost-indiën. Uet denkboeiti var. kcerkringsMtté ttiii, tbl) herhalen het, aan dat van rijkdommen in verre landen haëuw verbotidéha „Zoo lang uwe Excellentie geene zwarte mannen zal zien,, zal dezelve niet kannen hopen specerijen, diamanten en goud te vinden," schreef in 1495 aan ColumbusMossen Jaime Ferrer van Kataloniê. De brief waarin deze zinsnede voorkomt, bevindt zich in een werk, in 1545 te Barcelona, onder den vreemden titel vans Sentencsas catholicas del divi peëta Dantegedrükti Dit was ook het denkbeeld van Columbus, ilij was op de ontdekking van Zipangu (Japan) dat men meende hec goud-eiland Chryse te zijn; uitge. gaan, en den I4den November I492, de kust van Cuba langs zeilende, welke, naar zijné meening toi de oostelijke kost van Azië moest behooren, schreef hij in zijn dagboek: „Te oordeeien Daar de bovenmatige hitte, welké „zich hier doet Voelen, moec hec land rijk in goud zijn,' De goudmijnen welke meu in de noordelijkste streken van bet Ural-gebergte vindt, alwaar de grond zelfs in den zomer bevrozen is, de diamant-mijoenbij gelegen» heid van de reis des heeren von Hsithboli, in 1829, ten verzoeke van Keizer Nico/aas, gedaan, op 60 graden noorder breedte gevonden, spreken zeer het denkbeeld tegen, alsof het goud en de diamanten, niet dan in de keer- kringlanden besconden. Wanneer wij eenen blik op de geschieden!» van den Enropesehen handel werpen, zien wij dat oudtijds Azië hec land was al waar de meeste rijkdom» men gevonden worden; uac sedert het einde der middeleeuwen, en gedureri- de drie honderd jaren, het de nieunre wereld was, welke in dit opzigt bit» muntte, tot dat, in het begin der tegenwoordige eeuw, Azië weder den eersten rang hernam, maar met verplaatsing der bronnen van deszelfs schat ten. Men weet dat dezelve zich oudtijds in het binnenste van Azië. ten noord. Weiten van Sadakh, aan de opper-oevers van den Oxus, in Perzié, bevon den. Maar de geschiedenis deelt ons hieromtrent geene bijzonderheden mede. Clessasgeneesheer van Artaxerxes Mnemnon beschrijft zeer duidelijk eene werkplaats en eenen smeltoven, waaruit het gloeijend metaal in vor. men loopt, welke daaraan de verlangde gedaante geven. Hec is uit Lydië dat de Grieken hun goud trokken; de 40 goudwasschingen, zoo zorgvuldig door Strabo beschreven, zijn sedert eeuwen verlacen. Ten tijde toen de mijnen der Spanjaarden met hec gunstigste gevolg werden bewerkt, leverden Galicië en vooral de Asturiën jaarlijks tot 20,000 ponden gond, dac Is bijna 2uo veel als Brazilië in deszelfs bloeijendsten tijdook gaven de Pheni. ciërs en Carthageniënsers, die reeds vroeg Spanje bezochten, aan hetzelve den naam van westelijk Eldorado. Het gerucht der onmetelijke rijkdommen, welke Japan en de Indische ar chipel bevatten moesten, maakten deze landstreken het doelwit van alle ondernemingen en nasporingen. Amerika werd ontdekt, niet, zoo als men zoo lang geloofd heeft, omdat Columbus het bestaan van een nieuw wereld deel had geraden, maar omdat hij eenen korteren weg naar hec wescen wilde zoeken, om na;r Japan ce gaan, dit goudland en op de zuid-oostelpe kusten van Azie zoo ruk in specerijen. Columbus en Hespucius zijn beida gestorven met de overcuigingdac zij de ooscelijke kuscen van Azie bezochc hadden. B i zijne aankomst op Cuba, wilde Columbus zijne geloofsbrieven aan den grooten Khan der Mongols gaan overhandigen; bij dacht ce Mangi, in het zuidelijk gedeelte van Cathay (China) te zijn; hij ging vervolgens ter opsporing der hemelsche stad, thans Hang-Tscheu-Fu, door MarcoPolo. onder den valschen naam van Quinsay beschreven. Gedurende die reis, schreef hij aan Paus Alexander A7, dat het eiland Espanola (Halci), uic Tarsis, Ophir en Zipangu was zamengesteld. H(j voegde hier verder bij: „Op mijne tweede reis heb ik 1400 eilanden en 333 mijlen van het vaste land van Azie (de la Tierra-Firme de Asia) oncdekt, Zipangu levert stukken goud (popitas de oro), welke 8,10 en zelfs 20 ponden wegen." Van dit oogenblik af aan was hec voornamelijk aan Amerika, dat men hec goud ging vragen. Desniettemin ging van 1492 tot 1500 de naar Europa overgebragte hoeveelheid, uit hec coen ontdekce gedeelte van hec nieuwe werelddeel, gemiddeld geene 2000 mark 'sjaars te boven, maar het Spaansche Gouvernement legde weldra eene buitengewone werkzaamheid aan den dag. In 1495 werd een mijnwerker, Pablo Belois genaamd, met eene groote hoe veelheid kwik, naar Haïti gezonden, om de zuivering van het goud door middel van dit metaal te bevorderen. Opmerkenswaardig is hec, dac die middel toen reeds door de Negers der binnenlanden van het westelijk Afrika en door de bewoners der vlakten van Wadi en Alati (tusschen Abyssinie en Nubie), gebezigd werd. Sherif Edrisi, Nubische aardrijkskundige, die in het midden der 12de eeuw leefde, en wiens werk men onlangs weder gevon den en uitgegeven heeft, leert ons, dat inen er zich in zijn tijd reeds lang van bediende. Deze massa's goud hadden de waarde van dit metaal in ver houding tot het zilver doen dalen; maar toen men omstreeks hec midden der lóden eeuw, de rijke zilvermijnen van Potosi en Zacatacas in Peru en op- per-Mexico had oncdekt, steeg het goud weder in waarde. In het begin der 18de eeuw en tot op de ontginningen der goudspoelingen in Brazilië, was de invoering van het Amerikaansch goud in Enropa in verhouding tot het zilver, als 1 tot 65; tegenwoordig is deze verhouding als 1 tot 47, die blijkt ten minste uit eene vergelijkiug der massa's goud en zilver, welke ge durende eenen gelijken tijd in Europa zijn gemunt geworden. I11 den handel zijn de relatieve waarden van het goud en zilver gedurig veranderd. Gedurende de eeuw, welke op de ontdekking van het nieuwe werelddeel volgde, hebben deze waarden tusschen 1 tot 10 en 1 toe 12, en in de beide laatste eeuwen tusschen 1 tot 14 en 1 tot 16 gedobberd. De hoeveelheid goud en zilver sedett de ontdekking van Amerika tot aan de revolutie van Mexico naar Europa overgebragc, is van 10,400,000 Casiiliaan sche marken, ot 2,381,600 kilogrammen goud en 533,700,000 marks, of 122,217.300 kilogrammen zilver, ter waarde van 5,940 millioen piasters. Deze massa zilver zoude eenen bol daarstellen van 83r's Parijsche voeten diameter zuiver zilver, tegen 0,903 mark den piaster. Wanneer men het resultaat der exploicacie van het zilver ir. Spaansch- Amenka gedurende 318 jaren, vergelijkt met de opbrengst van het Ijzer gedurende slechts een jaar, verkrijgt men: voor Engeland eenen ijzeren bot van 148 Parijsche voeien diameter; voor Frankrijk van ill voeten; Pruiasen van 70 voeten, zoo groot is het verschil tusschen de verkregene hoeveelheid zilver en ijzer. Het was eerst omstreeks het midden der lödeeeuw, en bepaaldelijk van 1570 tot 1595, tijdstip waarop de hoeveelheden zilver uic de mijnen van Tascu Zacatecas en Pachuca in Nienw Spanje, van Potosi, Porco en Oturo in de Andes van Peru, meer algemeen in Europa werden ver spreid, dat de waarde van het zilver aanzienlijk daalde. Men vreesde toen reeds dat de opbrengst van dit metaal en van het goud, in het nienwe wereld deel, zoude verminderen, en dit is later wel hec geval geweest, doch moec aan verschillende omstandigheden worden toegeschreven, en wel voorname lijk aan de oorlogen, zooals b. v. van 1809 tot 1826, toen de opbrengst hec gerigst was. Volgens de berigten later echter, door den heer Gerold. Zaakgelastigde van Prnissen in Mexico aan den heer Humbold, gegeven, is die opbrengst zoodanig vermeerderd, dac dezelve iu 1837 groot was 22 mil lioen piasters, waarvan de nieuwe mijnen van Fresnillo, Chihuahua en So. nora het grootste gedeelte haddeu geleverd. De grootste werkzaamheid heerschte zeer lang aan de centrale munt van Mexico; van 1690 tot 1803 sloeg dezelve voor 1,353 millioen goud en zilver, uit de mijnen van Mexico afkomstig; en sedert oe ontdekking dezer mijnen tot op het tijdstip coen hec land zich aan de Spaansche heerschappij onctrok, werd er voor omstreeks 2,028 millioen piasters geslagen, dat.is te zeggen het Jde der totale waarde, aan eoele metalen door Amerika aan de oude wereld gedurende dien langef tijd vei schaft. (Vervolg en slot hierna

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1841 | | pagina 3