j betrc zrxiï-z nrs:; iv'iiz s
i° Om van de Kamers der Staren-Generaal respeetivelijk aan re nemen en
re beantwoorden de aanvragen om inlichtingen, wellte bij het toepassen van
artikel 06 der grondwet voor het onderzoek van de geloofsbrieven der meow
inkomende leden, door eene der Kamers mogten geoordeeld zijn noodzakelijk
tC a"'Om'desgelijks aan te nemen de verzoekschriften, welke door eene der
beidé Kamers' aan hen eenvoudig mogten zijn gerenvoijeerd
Het tegenwoordig besluit zal- worden medegedeeld aan de beide Kamers
der Staten-Generaalen aan de Hoofden der Departementen van algemeen
besrnur, alsmede aan den Raad van State.
's Gravinhageden i7den Maart 1841. WILLEM
De Minister van Justitie, VAN MaaneN.
De Minister van Binnenlandsche Zaken, de Kock.
Rij Zjjner besluit van den 4den Maart, N°. 82, is aan C. Quintus
van Pelt als Kapitein bij de eerste compagnie van het derde halfbataljon
rustende schutterij, in het derde district der provincie Zuid-Holland, ontslag
verleenden verneem(> dat Qp bet verzoek van J. IV. Rotssingh van Eterson,
Secretaris van het departement Woerden der maatschappij Tot Nut van Al.
gemeendoor Zijne Maj. is goedgekeurd een reglement voor eene op te rig-
ten kas tot het verleenen van voorschotten aan ambtenaren en gepensioneer.
den en dat het departement Woerden der evengemelde maatschappij tot de
uitvoering van dat reglement door Zijne Maj. gemagtigd is,
Zijne Maj. beeft, naar wij vernemen, bg besluit van den I2dendezer,
bepaald dat de aanstelling van Makelaars in de stad Amsterdam door Bur-
gemeester en Wethouderen aldaar geschieden zal.
Men meldt, dat Zijne Maj. aan den Consul van Zijne Maj. den Koning
van Pruissen te Rotterdam, den heer F. Carp, heeft vergund het aannemen
eu dragen der orde van den Rooden Adelaar 4de klasse, liern door gemelden
KoHnng^gesckonken.. pMchj en J. Saenz ie Urraca zijn erkend als
Consuls, de eerste van Hanover te Rotterdam, en de tweede van Spanje te
Amsterdam.n za),en jn dienst worden gesteldter aflossing van bodems
die zich buiten's lands bevinden, de corvet JunoKapiteit-Luitenant A.
Klein, en de brik ie Zwaluw, Kapitein-Luitenant jV. Ent he.
Van ien 20 Maart. In de zitting van de Tweede Kamer der Staten-
Generaal van heden, heeft de heer Verwej-Mejannamens den schrijver,
Mr L Metman, Advocaat te 's Gravenhage, aan de Kamer hulde gedaan
van hét eerste stuk der tVetgeving op ie Krankzinnigen, bevattende: I. de
Fransche wet van 6 Julij 1838 sur les aliinis, met de daarover bij de Wet.
gevende Kamers geleverden discussien; II. de wet van Geneve dd 5 Fe-
bruarii 1838. sur le placement et la surveillance des aliénts, en III. gedachten
over het ontwerp van wet, houdende bepalingen over de gestichten voor
krankzinnigen en de wijze hunner opneming in en ontslag mt dezelve, den
08 December 1840 bij de Kamer ingekomen. B(j de aanbieding van dit werkje
voegt de heer Kerwej-Mejan er bijdat bet allez'ns de belangstelling der
K"debe^Luzac biedt, namens den schrijver, den heer D. Schreeven, te
Zwolle een geschrift aan, houdende eene statistieke opgave nopens dein
Overijssel behandelde criminele en correctionele zaken. Dusdanige opgaven
komen spreker belangrijk voor, omdat daaruit het beste zal kunnen blgken,
in hoe verre de noodzakelijkheid voor het behoud van vele kostbare inrigtin.
geil pleit -Beide werkjes zullen in de boekerij der Kamer worden geplaatst.
De Commissie belast met het onderzoek van de geloofsbrieven der nieuw
benoemde leden uit Noord-Holland (de heeren Enschcii en van Blejswjk)
doet bij monde van den heer ie Jongeverslag, hetwelk inhoudt, dat de
geloo'fsbrieven dier beide heeren in den gewonen vorm ingerigt en in goede
orde bevonden zijn. dat het voorts de Commissie gebleken is, dat de Gou.
verneur van Noord-Holland aan de verkiezing van den heer Enscheii deel
genomen heeft; doch dit bij de verkiezing van den heer van Bleyswjk niet is
uit te maken; dat, hoe men ook over het regt des Gouverneurs, om aan de
verkiezingen deel te nemen, moge denken, het zeker is, dat de keuzen dezer
^ëiforaeré""wê'ra', 'ziSocfaT'de stem ties Gouverneurs op de verkiezing geen
beslissenden invloed heeft gehad; en dat de Commissie, op dien grond, de
toelating van de beide leden voorstelt.
De heeren van ReciterenLuzacTromp en Schimmelpenning hebben zich
tegen de aanneming van het rapport verklaard. Zij vermeenden, dat het toch
uit de bekomene inlichtingen was gebleken, dat de Gouverneurs der provincie
Noord-Holland had medegestemd, waartoe hij,huns oordeels,geene bevoegd,
heidnoch regt heeft. De lieer Luzac betuigde zijneB bijzonderen dank aan
de Regering over de toenaderingdie zij te dezen betoond had. Het deed
hem ook leed, tegen eene benoeming van twee achtbare mannen te moeten
opkomen, waarvan hij den eersten steeds het groote genoegen had onder
zijne vrienden te tellen, terwjjl hij zich, wat den Iaatsten betreft, aange
naam herinnert, dat hij, als lid van de dubbele Tweede Kamer, ten vorigen
jare, met nog twee andere leden tot het laatste oogenblik op de bres heeft
gestaanom de ongelukkige scheiding van Holland voor te komen. Het had
hem genoegen gedaan op te merken, dat de Regering thans ook tot het ge
voelen gekomen was, dat de Gouverneurs geen regt tot mede-stemming
hadden. In het tegengestelde geval, was die stemming een regt des Konings
en ware dit eens bewezen geweestdan zou geen Minister er toe medege
werkt mogen hebben, om dat regt der kroon te laten varen. Hij houdt het
er alzoo voor, dat de Regering de quaestie geheel en al in den geest der
Kamer heeft-uitgemaakt. Hij treedt voorts in eene ontwikkeling, om te doen
zien dat de plaats gehad hebbende verkiezing nietig is, en dat in de vergade.
ring der Staten iemand aan de stemming heeft deel genomen, die daartoe
geheel en al ongeregtigd was. Hg acht het allernuttigst, dat de quaestie
ook in de Kamer geheel en finaal worde beslecht. Anders bleef zij bestaan
en kon zij later weder tot moeijelijkheden aanleiding geven. Eerst heeft men
de Gouverneurs toch het regt verleend, om mede te stemmen, toen heeft
men dat als eene onverschillige zaak beschouwd, en eindelijk is men er toe
gekomen, om hun dat regt te ontzeggen. Er bestaat thans echter geen
waarborg, dat men in het vervolg op dat besluit niet weder zal terugkomen
en alsdan weder zal begrijpen, dat den Gouverneurs het regt tot mede
stemming toekomt. Het is thans de eenige goede gelegenheid, om de zaak
voor zoo veel de Kamer aangaat, voor altijd uit te maken. Wijst men toch
de beide gekozen heeren af, dan zal men een blijk gegeven hebben dat de
mede-stemming onwettig is, dan zal deze constitutionele quaestie voor altijd
afgedaan zijn. De Regering heeft van hare zijde de zaak thans uitgemaakt;
de Kamer behoort den door haar genomen maatregel te voltooijen. In zoo
danig besluit is voorniemand iets onaangenaams gelegen. En tegen de nieuwe
bijeenroeping van de Staten van Noord-Holland behoeft men niet op te zien
daar, ten gevolge van het smartelijke overlijden van het waardig medelid
den heer Roëll, die vergadering binnen kort immers wederom zal moeten
bijeenkomen. Spreker besluit met den wenich, dat de vergadering der Staten
van Noord-Holland, in de plaats van dien waardigen man, iemand ter
Tweede Kamer zullen zenden, die zich zoo zeer door kunde, onafhanke.
lgkheid en waren vaderlandslievenden geest onderscheidt, als de afgestor
vene dit steeds gedurende zijn leven heeft gedaan. Ook de heer Tromp
vermeende dat, na de van Regeringswege aan de Gouverneurs afgezondene
circulaire tot niet meJe-stemming, het de pligt der Kamer was de keuzen te
vernietigendie in een ongrondwettig zamengesteld kiescollegie geschied waren.
Hij beschouwde ten minste die verkiezingen geheel en al van onwaarde van*
den aanvang af. Hij dringt hierop te meer aan, omdat de heer van Nes In
eene vorige zitting medegedeeld haddat vele van buiten komende leden
zich in de hoofdplaatsen der provinciën, bij verkiezingen, rigten naar de
stemdie door den Gouverneur wordt uitgebragt. De heer Schimmdpcr.ninck
zeide, dat, als de Kamer die leden toelietzij alsdan de zaak aan de grootste
onzekerheid zou overlaten en zii telkenmale tot de levendigste discussien aan.
leiding kon geven. Door de vernietiging der keuzen, zou de Kamer een
grondwettigen pligt vervullen. Hij zou het betreuren, dat de Kamer zich
zelve ongelijk zou worden en op twee uiteenloopende denkbeelden zou blij*
ven staan. Hij kan het zich niet voorstellen, dat hier, waar het een staat
kundig begrip geldt, de Tweede Kamer, nopens het belangrijke onderwerp,
dat ter sprake gekomen is, onbezorgd over de moeijelijkheid zou heenstappen.
De heeren ie Man, Luj benGouverneur en van Nes hebben verklaard, dat
hoezeer ook zij van begrip waren, dat de Gouverneurs geenszins het regt
hebben, mede te stemmen, en zulks ongrondwettig was, zij echter voor de
toelating der beide heeren zouden stemmenomdat het uit de bekomene
inlichtingen gebleken was, dat de stem der Gouverneurs geen besltesendeti
invloed op de verkiezingen had gehad. Het stembriefje der Gouverneurs alleeu
en op zich zelf, heeft geene andere uitkomst te weeg gebragt. De nietig,
heid van het op zich zelf staande briefje kan geen gevolg op de geheele'
verkiezing hebben. Die stem kan, des noods, als onwettig worden uitge
schrapt. De beide leden zijn niet door de afhankelijke stem des Gouver
neurs maar door verre het grootste gedeelte va» de kiezers verkozen. De
heer van Nes heeft zich verheugd over de gelukkige overeenstemming, die
er tusschen de Hooge Regering en de Kamer had geheerscht, ten gevolge
waarvan de magt der Gouverneurs binnen hare wettige grenzen was terug
gebragt en een lang bestaan hebbend gebrek in de comuiunicatien tusschen
de Kamer en de Ministers, reeds eenigzins was uit den weg geruimd. H(J
verheugt zich dan ook over den aanvang der nieuwe regering, die doorslaande
bewijzen van echt grondwettigen zin geefc. Bij de regeling der finantiele be.
trekkingen, in het najaar, heeft de Kamer reeds getoond, dat zij de Rege
ring haar vertrouwen waardig keurde. Ook thans wenscht hg mede te werken
tot bevordering eener gewenschte eenstemmigheid tusschen de verschillende
autoriteitendie in dit Rijk zoo gelukkig bestaat.
De heer ÏVarin doet opmerken, dat de discussie weder op eenpnnt komt,
tot welks behandeling de Kamer heden niet is bijeen gekomen. Ook hij zal
de leden toelaten, omdat de medestemming dei Gouverneurs in allen gevalle
van geen invloed geweest is.
De heeren Djckmeester, Gevers, van Rappari, Kniphorst en Beelaerts heb.
ben betoogd, dat de Gouverneurs het regt hadden, om mede te stemmen,
of dat het vraagstuk in allen geval onzeker was, en het niet zoo beslissend
op eenmaal kon worden uitgemaakt. Zij beriepen er zich opdat dezelfde
weg gedurende 25 jaren was bewandeld, zonder dat dezelve tot eenige ge-
wigtige bedenking had aanleiding gegeven. Zij vermeenden, dat de invloed
der Gouverneurs op de verkiezingen nooit zoo groot kon zjjn, als men ge
loofde; dat het bovendien onzeker was, of de Gouverneurs wel altijd b(J
de verkiezingen de zoogegaamde Candidaten van het Gouvernement hadden
gekozen; dat men geene vrees koesterde, dat de Regering op de door haar
aan de Gouverneurs gerigte circulaire zou terug komen; dat ook bij de her
ziening der grondwet, ten vorigen jare, over de zaak gehandeld, doch dat
men tot geen besluit gekomen was, dat men niet op het verledene letten
maar voor de toekomst zorgen moestwant ging dat stelsel opdat de ver
kiezingen vernietigd moesten worden, omdat de Gouverneurs hadden medege
stemd, ook alle de Afgevaardigden behoorden te worden ontslagen, daar zjj
alle, op eenige weinige na, door de Gouverneurs benoemd waren en op die
wijze alle hunne benoemingen moesten vernietigd worden; enz.
De heer Kniphorst betoogde, dat de Kamer geenszins de bevoegdheid had,
om over de zamenatelling van de vergadering der Provinciale Staten te oordee-
lenen dat zij zich tot het onderzoek der geloofsbrieven diende te bepalen.
Hij betoogt wijders, dat de Provinciale Staten niet wettig zamengesteld zijn
zonder den Gouverneur, die aan al de werkzaamheden der Staten behoort
deel te nemen. De heer Beelaerts hield de bevoegdheid der Kamer voor
uitgemaakt.
Zijne Exc. de Minister van Staat, belast met d& generale directie voor de
- - -■—>««' geaurende de gehouden beraadila»
ri r- 'e bebben' dV de Regering thans van meening zou zijn
dat de Gouverneurs der provinciën geenszins het regt zouden hebben, om
bij de verkiezingen in de vergaderingen van de Staten der gewesten mede
en dat de laatste circulaire, dienaangaande aan de Gouverneurs
gerigt, daarvan het bewgi zou opleveren. Zjjne Exc. meent te dezen te
moeten verklaren, dat er vroeger niet de minste twijfel over het regt der
Gouverneurs om mede te stemmen, heeft bestaan, en dat de Regèrini
iHiU'™;j sa e*T! der Gou'erneu» geenszins ongrondwet
tig ismaar dat de Regering, lettende op de begeerte der Kamer, om hier.
omtrent eene verandering te maken, ter bevordering van het gemeen overleg
en ter uit de wegruiming van de bezwarendie deswege waren gerezen en
ter daarstelling van de meest mogelijke eensgezindheid tusschen de verschil
lende Staatsmagten, begrepen heeft, de Gouverneurs te moeten aanschrijven
om voortaan van hun grondwettig regt geen gebruik meer te maken.
vra?en df heere,n van. N"> Lujben en Gouverneur achtereenvolgen»
het woord en verklaren, dat zij zich gevleid hadden dat de Regering tot een
.nder gevoe'en, nopens het regt tot mede-stemming gekomen zijnde uit
dien hoofde aan den geuitten wensch, dat de Gouverneurs niet meir zo'uden
™eTn'H voldaan; dat zij uit dien hoofde, in den loop van den
morgendaar de mede-stemming van den Gouverneur van Noord-Holland
geen invloed op den uitslag der stemming in de vergadering van de Staten
van dat gewest, ten aanzien der beide heeren, waarvan thans sprake I,
düt hérghoo tlM Ve iaarj hadden» T00r hunne toelating te zullen stemmen}
dat het hoog tijd werd, dat het vraagstuk, hetwelk te dezen was gerezen
b«e8n diJr TH V .eerui»d dat het thans verwondering moest
1 a a m' Mimster. die zoo e»en het woord gevoerd had
verklaarde, dat de Regering over dat onderwerp geheel anders dacht dan
de meerderheid der Kamer; dat wanneer de Regering van de wettigheid der
medestemming der Gouverneurs overtuigd was, zij ook geen grlndwettie
N00rd;"°JirS„e^j!^2d!r «-er wierd tegengeworpen en fan baart,:
De heer ^verklaart op zijne be.m, dat hl In öVt gévielen'ÏSTE
1" I "T toelating zou stemmen, omdat daardoor geena.
her' m£L Sf °P j,pel gezec en on,dat heden d» beginsel geheel in
het midden gelaten wierd, onverschillig welk gevoelen 2 V
Minister, als dat der Regering, was voorgedragen. °°r ea
?e ,r J,e be5ft. als rapporteur van de Commissie, belast met het
onderzoek der geloofsbrieven, het doorhem, bij den aanvang der zit ine
gedane verslag verdedigd en daarbij doen zien, dat het rapport zmdinhT
was ingerigt dat daardoor het beginsel geheel in het midden CrdTeX
2' u lne eJ,0Dden vereenigen zoo wel zij, die de Gouvfraïm
fowf 15? Ce stemlnen. degenen, aan wie de zaak twfifel.
'n u" tWÖfel geene voor verschillende beschouwin-
nfn.y 1, handeling wenschten te verbeteren. Zelfs zij, die den Gouver.
neurs het regt betwisten om mede te stemmen, konden zich met het rauDorc
vereen,gen, omdat de door den Gouverneur éitgebragte steS slechts eCe
hMvt'p fZ0Uu iir,»ellen en.eeen beslissenden invloed op de uiige-
g euze beeft gehad. Alleeu zij, die de medescemmiug des Gouver.