V. 1840. LEYDSCHE COUR A N T. WOENSDAG, a DECEMBER. teürgêmf. ester en wethouders der stad leyden, In aanmerking nemende, dat de St Nicolaasmarkt dir Jaar op Zaturdag invalt en het ëoo door de op dien dag plaats hebbende plegtige Intrede van Zijne Majfsteit den Koning in dè Hofstad, als wegens den daarop volgenden Zondag, voor de meeste Ingeze tenen verkieselijker en voordeeliger zou zijn. dat-deze Markt één dag vvierd vervroegd; Hebben goedgevonden te bepalendat de St Nicolaasmarkt zal aanvangen op Vrijdag den üjien December aanstaandeen voorts, met uitzondering van den daarop volgenden Zondag, ingevolge Art. 9 van het Reglement op de Algemeene Markt, gedurende de geheele week, tot Zaturdag den 12den Decemberzal kunnen voortduren; wordende de Heer Directeur van Policie en de Algemeene Marktmeester met de handhaving dezer bepaling belast. Leydenden 28sten November 1840. Burgemeester en Wethouders voornoemd J. G. de MEY. Ter ordonnantie van dezelve v. puttrammer. N E N. DERLANDE Letden, 1 December. Heden middag te half een ure is een escadron lanciers onze stad doorge trokken, komende van Utrecht en zich naar 's Gravenhage begevende. In onze vorige maakten «rij melding van de bevorderingen bij de Land en Zeemagt en de benoemingen door Zijne Maj. den Koning tot de beide Ordes gedian, en gaven de namen op dergenen, die uit onze stad tot Rid. ders benoemd waren. Wij laten thans hier volgen de bevorderingen bij de Land- en Zeemagt, zoo als de Staats-Courant die opgeeft, benevens de benoemingen tot Grootkruis en Komtnandeurs der orde van den Nederland, ichen Leeuw. Bij de Marine. Tot Kice-ridmiraalsde Schouten bij Nacht A. W. de Man en P. Ziervogel; tot Schouten hij Nacht: de Kapiteins ter zee F. G. Courrier dit Dnbikart en D. Buijs; tot Schout bij Nacht titulair: de titulaire Kapitein ter zee P. Ar. riens; tot Kapiteins ter tee: de Kapitein-Luitenants ter zee H. Ketjen, C.J. F. Meurer, J. Boelen Jz., C. Roest en J. Le Jeune; tot Luitenanti ter tee van de iste klasse: de Luitenants ter zee van de 2de klasse, J. Hudig, L. von Freytag van Overstralen, A. Woutersz, F. Hardy Mniler, L. F. van HoogennuijzenJ. de Haan, J. A. C. Eschauzier, J. May, W. Baron de Constant-Rebecque, D. G. Nisen, G. van Voss, J. W. A. van der Ram- horst, D. C. de Dieu van de GraaiF, R. P. van Ouwenalier, A. Nooij, P. A. M. Hinlopen, J. A. Matthijsen en J. L. L. PenningNieuwiand; tot Lui. tenants ter tee van de 2de klasse: de Adelborsten der iste klasse, F. A. van den Berg, J. L. van Es, A. J. Kroef, P. A. Schultz, P. M. Collard, A.J. van Knyk Wittermans, H. J. DibbetzJ. H. TobiasP. A. van Rees, J. Vos H. D. A, Smits, R. L. de Haes, G. F. G. Gubius, A. R. Biommendal, A. A. van Gendt, C. A. Vreede, C. W. M. van de Velde, Jhr. F. de Ca. «embrooi, J. W. Sieiger, J. van Gogh, Jhr. J. H. van Capellen, H. Engels, man Kleijnhans, J. C. HoltzapffelJ. E. W. F. van Raders en J. B. von Schmidt auf Altenstadt. Blj hlt Leger, buiten bezwaar van 'l Rijks Schatkist.') Bii den generalen Staf, tot Kolonel: de Luitenant-Kolonel Jhr. A. J. B. de Roye van Wichen. Bij de militaire administratie, tot Hoofdintendant: de Intendant der iste klasse J. Wagenaar, met den rang van Generaal-Ma- joor. Bij den Plaatselijken Staf, tot Kolonels: de Luitenant-Kolonel C. F. E. von Steiger, Plaatselijk Command.nt aan den Helder; de Luitenant-Ko. lonel P. A. Ramaer, Plaatselijk Commindant te Groningen. Bij het wapen der Infanterie, tot Kolonels: de Luitenant-Kolonel C. V. G. Dictlinger, kom- manderende het algemeen depot der landmagt N°. 33; de Luitenant-Kolonel F. Schoch, kommanderende de 5de afd. inf.; de Luitenant-Kolonel J. H. Voet, komm. de 10 afd. inf. Tot Majoors: de Kapitein C. J. Thooft, Ad- judant van den Generaal-Majoor Baron de Perponcher; de Kapitein J. C. Buchner, van de 10de »fd. inf.; de Kapitein P. G. Lambert, van de 4de »fd. inf.; de Kapitein C. A. Oudemans, Adjudant van den Generaal-Majoor Knoll; de Kapitein J. Kruijt, van de 3de afd. inf. Bij het wapen der Ka. vallerie, tot Kolonels: de Luitenant-Kolonel F. B. Baron vonGagern, komm. het reg. ligte dragonders, N°. 5, de Luitenant-Kolonel L.J. Ganthois, komm. bet reg. lanciers N°. 10. Bij het wapen der artillerie, tot Kolonels: de Lui tenant-Kolonel H. G. Seelig, iste Commandant der Koninglijke Militaire Akademie, de Luitenant-Colonel W. F. Heydenreichknmm. het 4de ba taljon inf. nat. mil., de Luitenant-Kolonel A. J. Aarts, komm. het 6de ba- taljon artill. nat. mil.s Tot Majoors: de Kapitein Girard de Miellet van Coehoorn, van bet corps rijdende art,, Adjudant van Z. M.; de Kapitein A. W. de Brtiijn, van den Staf der art. Bij het corps ingenieurs, mineurs en sappeurs, tot Kolonels, de Luitenant-Kolonels J. C. van de Polder, D Bos, en Jhr. J. M. van der Wyck; tot Majoors: de Kapiteins Jhr. J. A. A. C. van Rippard, G. Witteveen de Keth en jhr. F. von Miihlen. Tot Grootkruis der orde van den Nederlandschen Leeuw, de vice-Admiraal O. W. Gobius. Tot Kotnmandeurs der orde van den Nederlandschen Leeuw: Raron A. J. L. van den BogaerdeStaatsraid Gouverneur der provincie Noord-Braband Mr. J. W. H. Conradij, President van het Hoog Militair Gerégtshof; Mr. W. D. Cramer, Burgemeester der stad Amsterdam; Jhr. W. G. Dedel, Mi nister-Resident te Hanover; J. J. Dermour, Predikant te 's Gravenhage, Zijner Majs. Hofkapellaan; Mr. D. J. van Ewijck, Staatsraad Gouverneur der provincie Noord-Holland; Mr. A. W. Philipse, President van den Hoo gen Raad der Nederlanden; D. Ragaij, Thesaurier van 's Konings Huis; t. H. Graaf van Rechteren, Staatsraad; J. J. Rochussen, Minister van Fi r'anciën; J. O. Scheffer, Secretaris-Generaal bij het Departement van Oorlog; Jhr. J. H. W. von Scherff, Raad van Legatie en Zaakgelastigde te Frank, fort; J. J. van SevenhovenRaad vin Neêrlandsch-Indië; C. L. Baron van Wijckerslooch van Schalkwijk, Bisschop van Curium, Het besluit, waarbij Z. Maj. de Koning een algemeen pardon gegeven heeft, is van den navolgenden inhoud: Wij WILLEM II, enz. Aan al degenen, die deze zullen zien of hooren lezen, saint! In aanmerking nemende, hoe, sedert de gebeurtenissen op het laatst van den jare 1830 en vervolgens voorgevallen, bij de uitbreiding, welke destijds aan de Land- en Zeemagt is gegeven, vele manschappen, daartoe behoorende, zich aan desertie hebben schuldig gemaakt, dat velen de hun daarvoor op. gelegde straf reeds hebben of alsnog ondergaan, dat anderen zich, ter zake van die desertie, steeds buiien 's lands ophoudende, naar hunne woonplaat, ten niet durven terugkeeren; Gelet op de verzoeken om gratie, welke in het belang van deze afge. dwaalde onderdanen opvolgend zjjn ingediend; En willende bet oogenblik Onzer plegtige Inhuldiging kermerken door eed blijk van Koninglijke goedertierenheid, ten aanzien niet alleen van de voor. melde personen, die, hetzij door de straf, welke zij hebben ondergaan, het. zij door de verwijdering, waarin zij van hunne haardsteden en betrekkingen hebben geleefd, bereids in meerdere of mindere mate voor hun bedrijf neb ben geboet; maar tevens voor allen, die bij den aanvang Onzer Regering nog geblikt gaan onder de gevolgen, door de militaire Wetten aan de m s. daad van desertie en sommige andere misdrijven tot de wetten op de krijgs- dienst betrekkelijk, verbonden, doch welke desertie door hen werd gepleegd in een tijdvak, zoo wel als in tenen kring van gebeurtenissen, welke als afgesloten kan worden beschouwd; Op de voordragt van de daarbij betrokken Departementen van Algemeen Bestuur; gelet op art. 66 der grondwet en na ingenomen advies van den Hoogen Raad der Nederlanden; hebben besloten en besluiten: Art. 1. Aan alle onder-officieren en manschappen, tot de Land- en Zee. magt van het Rijk hebbende behoord, de voormalige mobile, doch sedert onibondene schutterijen, en de onder Koninglijke toestemming opgerigte vrij. willige corpsen, daaronder begrepen, die zich tot den dag der afkondiging dezes aan de misdaad van desertie hebben schuldig gemaakt, of die zich aan hunne diensrpligten in eenig opzigt hebbeu onttrokken, en die deswege bij regterlijk gewijsde zijn veroordeeld, wordt verleend een Algemeen Pardon, ofschoon de desertie ook van eene verzwarende omstandigheid, tot die mis daad behoorende, ware vergezeld gegaan, onverschillig of zij, die daaraan schuldig zijn, zich in hechtenis, op vrije voeten, of, krachtens de bepalin. gen van art. 167 en 168 der wet op de Nationale Militie, van den 8 Januari] 1817, ter beschikking van het Departement van Oorlog mogten zijn gesteld geworden, met opheffing tevens der vervallenverklaring van den militairen stand, voor zoo ver die over hen moge zijn uitgesproken. Art. 2. Dit generaal pardon zal mede toepasselijk zijn op alle zoodanige lotelingen der Nationale Militie en dienstpligtigen aan de mobile schutterijen, ais zich, vóór de afkondiging dezes, aan eené niet tijdige of wel geheel verzuimde aangifte ter inschrijving schuldig gemaakt, of zich op eenigethan- de wijze aan de dienst onttrokken mogten hebben, en deswege bij regterlijlt gewijsde zijn veroordeeld, alsmede op de ouders of voogden, welke bij reg. terlijk gewijsde zijn veroordeeld, wegens het niet nakomen hunner verplig. tingen betrekkelijk de inschrijving of loting hunner kinderen of pupillen, ter zake van de Nationale Militie. Art. 3. De aanhangige procedures, wegens de misdaad van desertie, als mede die, welke alsnog aanhangig zijn tegen de personen, in het vorig arti kel vermeld, zullen ten spoedigste worden voortgezet en ten einde gebragt; zoo als ook ten spoedigste zullen worden aanhangig gemaakt, voortgezet en ten einde gebragt, alle zoodanige regterlijke vervolgingen, welke ter zelfde zaken alsnog mogten kunnen ondernomen worden. Wordende echter bij deze aan al de zoodanigen, welke, ten gevolge van regterlijke uitspraken te dier zaken mogten veroordeeld woiden, de ruimste gelegenheid aangeboden, om na deze hunne veroordeeling aan ons te verzoeken, in dit Generaal Pardon opgenomen en begrepen te worden. Art. 4. Aan de leden der mobiel gemaaktedoch ontbonden corpsen schut terij die zich staande hunne dienst bij dezelve aan insubordinatie schuldig hebben gemaakt, en deswege alsnog eenige gevangenisstraf ondergaanwordt, hij deze, kwijtschelding dier verdere straf verleend; met bepaling dat zij dadelijk tiit de gevangenis ontslagen en tevens ontheven beschouwd Zullen worden vsn de vervallen-verklaring van den militairen stand, voorzoo ver die aan hunne straf verbonden is geworden. Art. 5. De beschikkingen, in de artikelen 12 en 3 van dit besluit ver. meld. zullen, nogtans, de daarin betrokken personen niet ontheffen van de gehondenheid, om aan de op hen berustende dienstpligtigheid te voldoen,ten ware zij voor de dienst ongeschikt mogten worden bevonden-, terwijl zij bij hunne inlijving daarbij dadelijk op gelijken voet met de overigen van die ligting zullen worden behandeld. Art. 6. In dit generaal pardon zijn echter niet begrepen de lotelingen der Nationale Militie, die aan de inschrijving voor de ligtingen van 1837 en vol gende jaren hebbende deel genomen, tot hiertoe aan de oproeping ter inlij. ving niet hebben voldaan; zullende dezelve niettemin, in geen geval ter beschikking van het Departement van Oorlog gesteldmaar, geene ligchaams- gebreken hebbende, die hen voor de dienst ongeschikt maken, steeds bjj dé militie ingelijfd worden. Art. 7. Van de gunstige beschikkingen, in de art. 1, 2 en 3 voorkomen de, worden bepaaldelijk uitgesloten zij, die zich aan diefstal of eenige andere misdaad of wanbedrijf schuldig hebben gemaakt, tot het misdrijf van desertie ais zoodanig niet behoorende, en wel zonder onderscheid, of zij op vrije voe. ten, dan wel in hechtenis, of reeds, deswege, bij eene regterijjke uitspraak veroordeeld zijn. Art. 8. De in dit besluit begrepen militairen of gewezen schutters kunnen uit dien hoofde geene aanspraak maken op de voorregten of belooningen, Welke aan hen toegekend of verzekerd zijn, die aan hunne dienstverpligtin. gen, te allen tijde, getrouw zijn gebleven. Bij besluit van den 27 November heeft het Zijne Mij. den Koning behaagd, een nieuw model-sjerp voor de Generaals van het leger aan te nemen, en te bepalen, dat die sjerp voortaan zal zijn als volgt: Van zilverdraad geknoopt, doorvlochten met drie oranje zijden streepjes, op gelijken afstand van elkander geplaatst, ter lengte van een el vijf en zestig duimen; aan de binnenzijde, voor zoo veel die om het lijf' gaat, met kabaret zeem gevoerd; voorts voorzien van twee kwasten van zilveren franje, van binnen met oranje zijde, de koppen der kwasten plat, bedekt met eene zilveren plaat en bestoken met zilver massief draad; iedere kwast, de kop daaronder begrepen, ter lengte van drie palmen en vier strepen; zullende de sjerp met eene zilveren gesp om het lijf toegehaakt worden gedragen. Zijne Maj. heeft de bepaling vernieuwd, om de bij de Ministerien aan. bangige verzoekschriften binnen drie maanden tijds af te handelen. Veien zuilen zich herinneren het treffende voorval, hetwelk eenige da. gen geleden *s Gravenhage heeft plaats gehad; hoe twee kinderen den Koning, bij het uitgaan der Kloosterkerk, genade voor hunne ouders hebben afge. smeekt; hoe de Vorst, diep bewogen met hunne tranen, hen met zich naar zijn paleis heeft medegenomen en minzaam toegesproken. De Koning, in wiens naam het regt wordt gehandhaafd en de misdaad gestraft, mogt aan de diepbedrukte kinderen hunne ouders niet teruggeven. Zijne liefde voor het regt, zijne gehechtheid aan orde, lieten dit niet toe, al werd ook de onge.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1840 | | pagina 1