A\ 1840. LEYDSCHE N°. WOENSDAG, COURANT. 2- SEPTEMBER. NEDERLANDEN. Let den, i September. Zijne Exc. de Minister van Financien, onderrigt zijnde geworden dat meer fen meer vreemde koperen munten in omloop worden gebragt, heeft ellc en feén iegelijk gewaarschuwd, dat die munten geen wettigen koers hebben, noch in het Rijk gangbaar zijn; dat niemand kan verpiigc worden deze!ven In betaling aan te nemen, en dat die mitsdien aan alle publieke kassen moe. een worden uitgeschoten en afgewezen; terwijl daartegen, tot yoorziening in de behoefte, welke hier of daar aan Nederlandsche koperen munt moge bestaan, de noodlge schikkingen zijn gemaakt, dat de agenten van den Rijks- Kaasier, aan welke men zich tot dat einde zal aanmelden, tegen betaling in gouden of zilveren munt, zullen afgeven Nederlandsche centen en halve centen, mica de aanvraag geschiede voor niet minder dan tien guldens te gelgk. Men meldt uit 's Gravenbage van den 3iaten Augustus: De vergadering van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van heden heeft de beraad slagingen over de ontwerpen; tot wijziging der grondwet voortgezet. De heeren Repelacr% Akerlaken en van Wickevoott Crommclin hebben achtereenvolgens verklaard, dat zij vroeger tegen het ontwerp gestemd hebben; dat zy ook nog de split sing van Holland niet noodzakelyk oordeelen en betreuren; dat echter de meerderheid van een ander begrip is geweest en dat hun tegenstand alzoo doelloos is, omdat, weik ook het besluit der Kamér mogt zijn, het gevolg daarvan niet anders zou wezen, dan dat de meerderheid altyd voor de splitsing zou gestemd blyven. In dien stand van zaken hui. verden zy door hunne weigerende stem,, tot.de voortduring van onzekerheid mede te wer ken, die nadeélig op de welbegrepen belangen des lands zou kunnen werken en de aandacht van de Regering en der Kamer, in de aanstaande zitting, van andere gewigtige belangen zou aftrekken; zij zou Jen alzoo hun gevoelen aan het algemeen belang ten offer brengen en alzoo medewerken om den arbeid van bet herzicuingswerk te doen eindigen; De heer Akerlaken heeft de.splitsing nóg heftig bestreden. Daardoor zal geene vermin dering, maar vermeerdering vau uitgaven ontstaan. Door dezelve goed te keuren, wordt er een droevig destructief beginsel gehuldigd. Als hy alzoo voor de voordrage stemde, dan bragt hij met een pijnelijk gevoel zijne meening aan het heil des lands ten offer. De heeren Boreel van Homelandenvan Rommel en van Leeuwen hebben verklaard, dat zij tegen de splitsing van Holland gestemd waren, doch dat zij, met hoe veel leedwezen dan ook ten gevolge van den loop der omstandighedenzich voor het ontwerp zouden verklaren. De heer Boreel beschouwt het herzienfngSwerk volledig noch volmaakt, doch wil mede werken, om voor het oogenblik alle spanning te doen ophóuden. De heer van Leeuwen meent, dat Vryheid van godsdienst en onderwys hier te lande in groote mate bestaan. Dc heer Rau meent, na den loop der discussiën te hebben opgemerkt, zyn bijzonder gevoelen aan het algemeene belang ten offer te moeten brengen en zal thans voor het ont werp stemmen. Hy zal het voornamclyk daarom doen, omdat hy geenszins medewerken wil tot voortplanting van beginselen, die geenszins de zijne waren, en die, by eene ver werping der voordragt, welligt eenigzins zouden worden aangekweekt. De heer de la Court heeft zich voor het ontwerp verklaard en het belang van de ver- eeniging met Limburg aangetoond. De heer Warin was voornemens geweest tegen de voordragr te stemmenomdat daarin weder zoo verschillende onderwerpen zijn opgenomen, die met elkander in geen het minste verband staan en hij niet kon toegeven, dat men zonder Limburg over Llmburgsche zaken cn belangen zou mogen handelen. Vroeger had hij voor het ontwerp gestemd, in de hoop dat er slechts een aanvang niet het werk van de herziening werd gemaakt. Thans zai hij voor het ontwerp stemmen, en dat wel omdat de redevoering door een bekwaam en onaf hankelijk man, diepen indruk op hem heeft gemaakt, die krachtig de noodzakelykheid heeft aangetoond, om de Regéring het voorwendsel te benemen, om in het najaar de bloot legging van 's lands financiëlen roesrand achter te houden en geene voordraaien tot rege ling van *a -Ryh* geklnikidelen bieden. Hy beschouwt de splitsing Van Hólland als strookende met hét algeineene belang. Hij is geen voorstander van regtstreeksche verkie zingen en noemt dezelve besportclyk. Maar hij gelooft, dat de Staten niet letten op het geen door de Afgevaardigden in de Kamer wordt gedaan en zonder nadenken leden van de Tweede Kamer verkiezendie hemelsbreed van elkander in gevoelen verschillen. Hy vleit zich, dat dé splitsifig van Hólland en de benoeming der Afgevaardigden dóór twee Kies- Collegien aanleiding zullen kunnen geven, om deze ongelijkheid te doen ophouden. Hfj gelooft overigens, dat de Sta ten-Generaal over het algemeen te zwak zijn geweest en te groote toegevendheid hebben betoond, Hy verklaart zich tegen de voordrögt nopens des Konings inkomen* nopens art. f>o der grondwet en ten aanzien van de behandeling der be grooting bij hoofdstukken. Hy zou liever elke afdeellng der begrooting afzonderlijk in óverweging hebben genomen. Van de invoering dér Ministeriële verantwoordelijkheid ver wacht hy niet veel goeds, zoo lang er geene wet tot regeling dérzelve zal zijn vastgesteld en zoo lang het aan den Prokureur-Generaal zal staan, om de vervolging aan te vangen. De heeren van Lynden van HemmenBletjswijk en van Sty rum hebben verklaard, we gens de splitsing van Holland tegen dé voordragt te zullen stemmen. Zij beschouwden het ontwerp op zich zelf, geheel ontdaan van alle omstandigheden, die men geheel ver keerd daarbij gebragt had. Zij beschouwden de vrees, die sommigen voor eene verwer ping der voordragt San den dag legdenoverdreven. De heer Bleijswgk verklaart echter., dat, indien hy tegen de voordragt stemt, dit geens zins is om stelselmatigen tegenstand in de hand te werken. De wenscb van hendie de zen volhouden, is niet die van het algemeen. De regeling van 's lands financiën en de vermindering van lasten: dit zijrt de algemeene verlangens. De héét van Syttarha vraagt of het consequent is, gelijk een redenaar heeft beweerd, «Ut de grondwet zoo slecht fiïét is, niet zoo vele verbeteringen behoefde, en tevens dat 2y was beginselloos, of rustende op revolutionaire beginselen; dat zij alzoo gewijzigd moest worden iri Nederlandschen zin, naar een historisch Staatsregt in Christelijken zin? Of dit het StaatSfegt zal moeten zyn (zégt de spreker)eenmaal door de Dordsche Synode, ongelukkiger gedachtenisséontwikkeld, ik weet hét niet, en zal dit niet onder zoeken; maat dit weet ik, dat ik geene fevisie verlange van de artikelen der grondwet, welke over de godsdienst handelen, omdat ik ze beschouwd te zijn gesteld met wijsheid, in echt vrijgevlgen zin, voor een land als het onze, waar zoo vele onderscheidene gods dienstige gezindheden bestaan, die allen, ik erkenne het gaarne, gclyke aanspraak hebben én mógen maken op dezelfde bescherming, op dezelfde voorfegten. Ik wensch mijnen God te dienen op myne wyze; en meen de leer van den grooten stichter onzer verheven Christelijke Godsdienst te volgen, door aan ieder mijner landgenooten gaarne te gunnen, hetgeen ik wil dat aan mij zal geschiedenmaar dan verlang ik vrijheid voor allenal- geheele vryheid, overeenkomstig de art. 190, 192 en 195 der grondwet van alle de in het Koningrijk keitüdnde godsdifehsttge gezindhedenzoo lang die de openbare orde of veilig heid niet stooren, zoo layig die zich hoyden binnen de palen van gehoorzaamheid aan de toèttèft Van den Staat; wil ik datj zonder uitzondering, iedere gezindheid in burgerlijke iegten zal gelijk zynzal ik nooit duldendat met mijne toestemming door iemand ge wetensdwang worde aangedaan aan mynen Koning; ook hem komt die vryheid van gewe- êèn toe, gelijk den geringstén zijner landgenootenmaar behalve dat, Zoude ik in het helang van den Staat niet willen, dat de Koning eene zekere godsdienst zoude moeten heloden, omdat later daaruit, met de spitsvindigheiddie sommigeneigen is, ligt zou worden afgeleid, dat er eene heerschende godsdienst, eene godsdienst van Staat, en dus éene gtpfiviligeerde godsdienst bestond, strijdig met het welbegrepen belang van den Staat, itrydig met de begilisèlen van regt en vryheid voor allen, thans door de grondwet voor- tfftgezet; en zeker staat het bij mij, dat hij die dit zoude willen, revolutionaire beginse- fttt in de grondwet kan daarstellendie ligt tot revolutie in den Staat zoude kunnen leiden." Dén spreker doet het genoegendat sints lang geen militair geweld meer is gebezigd, dat, hetzij uit onkunde, hetzy uit angstvallige vrees voor stooring der rust wel eens gebruikt was tegen godsdienstige vereenigingendoch hij wil niet toegestemd hebben dat alle tödsdiènstendie rydéns het bestaan der grondwet hier te lande nog niet bestonden, zou- en moeten toegelaten worden, en ongelimiteerd op bescherming naar de grondwet aan spraak zouden mogen maken. Hy betreurt het, dat een geschrift van vele geestelijken, die hij anders den diepsten eerbied toedraagtis uitgegaan, waarin de herstelling van de grondwettelijke bepaling van 1814, °P het stnk van de godsdienst, gevraagd is. Dat men gen in staatsa^figélégenhèdeh is minder voor hunnen stand geschiktwaarvan de herinne ring uit vroegere tijden ook by sommigen hunner niet geheel zal zyn uitgewisebt. Wat ftn de onderhavige voordragt betreft, meent de spreker, dat de splitsing van Holland voor die provincie niet nadéelig zai zyn, daar de scheiding nu reeds daadwerkelijk bestaat; dat bovendien in het algemeen, het staatsbelang het gewestelijke moet doeii zwichtendat het in een constitutionele» Staat vooral noodig is, dat alle magten tegen elkander zoo veel mogelijk opwegen. De kolossale magt nu, welke Holland in zyn1 geheel bezitdoor zyne 22 Vertegenwoordigers, die bovendien, gelijk liet nu is, alleen uit het zuiden zouden kunnen worden gekozen, kan èen oveiwigt daarstellengevaarlijk voor de Regering gevaarlijk voor de andere provinciën en daaróm gevaarlijk voor het geheel. De spreker treedt in eenige ontwikkelingen nopeiis dit punt, meent dat voor andere provinciën geeiie reden ter vereenigmg ot deeliug bestam, als thans voor de splitsing van Holland, en wel wegens den zoo grooten omvang di<_r provincie ilij meent, dat de verwerping van de voordragt alleen het gevolg zou zij.i van de vereeniging van onderscheidene, hemelsbreed uiteenloopendc kleuren. Maar zouden daarmede de wenscben van allen bevredigd zfjn, het daarmede beoogde doel bereikt worden? De spieker beiwyfelt het. Hij veronder stelt, dat de Regering, na eene verwerping, niet ligt tot eene revisie zal komen Hy hoopt, dar het magtige Holland, dat zoo vele schoone bladen onzer geschiedenis heeft gevuld, eenmaal zal vinden opeeteekend, dat het tijdens de voorgestelde splitsing heeft gediend toe banier, waaronder de meest uiteenloopenae gevoelens, zelfs detgenendie óp zich zeiven vóór die splitsing waren, zich heboen ontmoet, en die op deze wyzé geza menlijk hebben medegewerkt tot eene uitkomst, die zy niet bedoelen, of met andere woorden, waardoor ieder zijn afzonderlijk doel niet zal hebben bereikt. De spreker ge looft, door de aameming dezer voordragt, in het waarachtig belang des lands te hande len, en tevens overeenkomstig de grondwet en zijnen eed. Veel goeds is door de tegen woordige herziening reeds verworven; dit durft hy niet afvvyzenvooral niet, daar eer lang .ilgehcele openlegging onzer financiën zal plaats hebben, de financien zelve geregeld en herzien zullen worden. Nu mag hij de tegenwoordige zekere waarborgen niet afslaan oin misschien onzekere. De spreker antwoordt voorts op den heer van Damdie ge klaagd had, dat zyne vriendenmet wie hij het gewoonlijk pleegt eens te zyn, hem nu zouden hebben vefïacen. tiet voorregt genietende (zegt de spreker) tot de vrienden vaii dien heer te behoóren, meen ik te mogen antwoorden, dat wij hem geenszins verlaten; maar dat het ons onmogelijk is, hem in zijne hooge vlugt te volgen, en zijne illusien te dcelenneenwij verlaten u nietmaar hoopen u weldra by de behandeling der meer materiele belangen des lands op onzen weg te ontmoeten om dHr gezamenlijk mede te werken tot heling der svonucn, welke geslagen zyn» tot verbetering en vereenvoudiging van vele onzer instellingen, waardoor liet wezenlijk geluk des Volks, dat thans in zijne materiele belangen niet gezegd kan worden ongelukkig te zijn, nog meer kan worden bevorderdwaardoor tijdgenoot en nakomelingschap nog gelukkige dagen zullen beleven en alzoo ook onze h'.rtelijke wensch zal kunnen worden vervuld, dat Neêrlands eerbied waardige Vorst in den avond van zyn leven de voldoening zal genieten van te regeren over een gelukkig en dankbaar Volk." De heer de Jonge bepleit mede de noodzakelijkheid van de aanneming der voordragt. Men kan het voorbeeld van 1815 niet inroepen, toen gold het de vestiging van een ge heel nieuw Rijk, had men nog geene Eerste Kamer enz. Hy bestrijdt de meening van den heer Groen van Prinstererwegens het wyzigen van de grondwet in een zoogenaamd historisch-Nederlandschen zin, waarmede men eene heerschende Kerk en gewetens-dwang schijnt te verstaan. Welk eclit vriend zyns Lands zal die nu begeeren De artikelen onzer grondwet omtrent de godsdienst zijn hare parelenwie zou die willen wegwerpen Het onderwijs moge in de toepassing eenige verbeteringen kunnen ondergaande bepalin gen der grondwet deswege nehoeven die niet. Hij ontkent niet, dat er nog goede be palingen in de grondwei te brengen waren geweest; doch om het meerdere goede wil bij het thans aangebodene niet verwerpen. Hij is gten bewonderaar van Hollands splitsing; maar veel van het daartegen aangevoerde komt hem overdreven voor. Eene afstemming der wet zou te dezen opzigte groote bezwaren opleveren. Ten slotte zegt de spreker, dat de hoogste wet de aanneming eischte, het heil van den Staar. De heer Thorbecke: Met groote belangstelling heb ik de sprekers gehoord, die dé door mij voorgestelde conclusie» hebben bestreden. Ik wachtte, myne redenen te hod* ren wederleggen. Ik wensc'ue te worden wederlegd. Ik wenschte, dat ik myn land, by deze gelegenheid vooral, anders dan met neen te zeggen, kon dienen. Ik zal drie punten opnemen: i°. het niet oproepen der Afgevaardigden van Limburg en Luxem burg a°. de afstemming van wege ongenoegzaamheid der voorgedragen herziening 3®. het onnoodige van de splitsing van Holland. Wat het eerste punt aangaat, kan de redenaar liet niet toegevendat de handelwijs der gewone wetgevende magt deze dubbele Kamer kan binden. Ilergeen de Eerste heeft voorbereidkan eerst hier tot een eindbesluit worden gebragt. Maar het is de vraag of dat eindbesluit zonder oproeping van Limburg kauworden genomen. Het niet eischen der Luxemburgers of Limburgers van hun regt kart geen verandering gevenom het publiek regt op het oog te houden. Het regt der Neder landschc provinciënvoor welke de redenaar spreektwas naauwelijks betwist. Dan men had de onmogelijkheid der verwezenlijking op nieuw beweerd. Een geacht spreker uit Utrecht meent haar te hebben betoogd. Hy vraagt dat men de mogelijkheid bewyze. De geachte spreker zal niet twijfelen of Limburg zal, na de aanneming dezer ontwerpen op den grondwettigen voet worden gebragt. Wel nuzegt de heer Thorbecketen aanzien van geheel het provinciaal en gemeentelijk huishouden, de stemgeregtigden, de ridder» schapde kies-collegien in de steden en ten platten landede stedelijke raads-collegicii in de zamenstelling der Provinciale Staten, behoefde ni*ts anders te gebeuren, dan het- ;cen na de aanneming van dit ontwerp toch zal geschieden. Deze ontwerpen hebben aarop niet den minsten invloed. Wat dus na hunne aanneming mogelijk zal zijn,waarom zou het dit niet even zeer voor hunne aanneming wezen? Maar het getal Afgevaardigden is nog niet geregeld! Spreker zou het gewigt dezer tegenwerping bevatten, zoo Limburg eene nieuwe provincie ware, en de grondwet geenerlei bepaling van dat getal bevatte. Nu is het antwoord zeer eenvoudig. Zij zouden het getal dat de grondwet tot dus verre aan de provincie Limburg toekent, moeten kiezen, namelyk vier. De provincie Limburg is gebleven; er is s'echts een deel van afgestaan. Het overige deel behoudt zijne grond wettige regten, tot dat er anders over beschikt zij. Er komt, in het voorhanden geval bij, dat naar de bevolking en den gemeenen maatstaf van het Rijkde tegenwoordige pro vincie Limburg ook vier Afgevaardigden moet hebben. De redenaar bestrijdt vervolgens de meeningdat de tegenwoordige behandeling van Limburg eene billyke straf is van den opstand en afval, waaraan de ..Limburgers zich zouden hebben schuldig gemaakt. De provincie zou dus moeten worden gestraft waar de individu's hebben misdaan. Waarlijk daanoe is eene nieuwe soort van strafwetgeving noodig. Wat Luxemburg betreft, heeft men zich op de wet de noodzakelijkheid beroepen; maar deze stelt feiten, geen regt daar. Men had gezegdLuxemburg was nooit eene Nederlandsche provincie geweest-, de redenaar verwees naar de letter van het deswege bepaalde in 1815het was toen tot een integrerend bestanddeel van het Koningrijk gemaakt. 20. Indien de spreker deze ont werpen afstemtis het niet om der Regering dwang aan te doen. Hy stemt ook niet af omdat hij in de afstemming een zeker middel zou zien om meer te verkrijgen. Afstem ming is in zijn zin geene kansrekening. Hij stemt ze af om dezelfde reden, waarom htf eene geheele grondwet, die hem onvoldoende voorkwam zou afwijzen. Wat de Regering 11a eene afstemmingwil of kan doen dit zou zy beter weten dan hydit is hare zaak. Mo*t de Regering zich in verlegenheid vinden, die hij geenszins ziet, hij kon, om haaf die te sparen, niet aannemen, wat hem onnaauwkeurig voorkomt. Hij verlangt de Re gering vry te laten, naar hare overtuiging te handelen; hij verlangt slechts, binnen den kring zyner bevoegdheiddezelfde vryheid voor zich. De spreker bestrijdt verder de meening, dat hij zijne overtuiging zou moeten binden aan hetgeen men de omstandigheden noemt hetzij van het Land, hetzij van Europa, of uit hoofde der gevolgen, die inert van eene verwerping vreesde. Men wil als het ware de vergadering geheet vastbinden aan de dertien herzlenings-ontwerpenzonder die te toetsen aan het herzieningswerk trt het algemeen, met de geheele grondwet, die er de eenheid van uitmaakt. Aan den ande ren kant wijst men op de omstandigheden. Maar wat wordt er alzoo van overtuiging 4 van vrij oordeel, van gemoedelijke stemming? Wie verwydert zich verder van de grond wet die het rigtsnocr zijner handelingen als Vertegenwoordiger in haar, of die het buiten haar, bij het kanon zoekt, dat, zoo als men ons zegt morgen op de Middellandschc zeè kan worden gehoord Wie gaat buiten den kring van het onderwerp der tegenwoordige raadplegin»hij die dc voorgestelde nieuwe uitgave der grondwet in haar geheel beschouwt, of die zijn" oordeel gevangen geeft aan omstandigheden en zoogenaamde hoogere considered tienIk heb, zegt de redenaar, hier leden de krachtigste advyzen booten uitspreken tegen d'e' splitting ven Holland, die hooren bestrijden met.ten heirlege:r van redenen waarvan éénc "enoeg ware om het schadelijke van plan voor het land en de provincie t. "oen gevoel!.,. Ik heb vervolgens diezelfde «den hooren verklarenda.e.j om hoo^je considcratien voor het ontwerp zouden sten~tien* Dl^ hooöte, Ed. Mog. Heeren, waarop «tnrrlr die **ne voor het landmen erkent hetmen zégt het ""noodlottiae instelling gebiedt» bekrachtigen, is mij te hoog. Ik kan ze niet be- kHinmen T m ontwikken de redenaar zyn gevoelen tegen de .pl.tsing van Holland. De heet Groen van Frio-"'" nader Z,J" Êevoele" aa"zeï' 0a< hl) Protestant 5' d;

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1840 | | pagina 1