A\ 1840. N°. 103. LEYDSCHE WOENSDAG, COURANT. a6 AUGUSTUS. Burgemeester en Wethouders der Stad Leyden, brengen mits deze ter ken- 'nisse van de belanghebbenden, dat by Hun Ed. Achtb van den -iecr Controleur der Directe Belastingen zijn ontvangen: i°. het Primitieve Kohier der Patententweede gedeelte, over de Wijken III, IV en V, dienst 1840 en 41 we'ke op den i/den dezer maand is executoir verklaard; en 2". het Kohier voor de Belasting voor het Vèëfonds over den dienst 1840, welke op den i8dcn dezer maand is executoir verklaard, en dat dezelven aan ami Heer Ontvanger zijn verzonden. Leyden den 25Sten Augustus 1840. J. G. de MET* Ter ordonnantie van dezelve v. puttkammer. NEDERLANDEN. Let den, 25 Augustus. De 68ste verjaardag van Zijne Maj. onzen geëerbiedigden Koning is gis teren op de in onze stad gebruikelijke wijze wederom gevierd geworden. In onderscheiden steden van ons Vaderland is die verjaardag luisterrijk, door openbare feestbecooningen gevierd. In *s Gravenhage is er eene heer. lijke illuminatie in het Bosch geweest; te Haarlem was insgelijks de Hout fraai verlicht. Te Amsterdam werd de middellaan van de Plancaadje, vele stads- en bijzondere gebouwen geillumineerd en een vuurwerk afgesto* ken, hetgeen ook te Utrecht op het Vreeburg heeft plaats gehad. Te Am- iterdam werd daarenboven zoowel den 23scen als den 24Sten een wimpelpartij gehouden, welke in de volmaaktste orde toe veler genoegen is afgeloopen. Men meldt uit 's Gravenhage van den 24 Augustus: Heden namiddag wordt er op het buitenverblijf van Z. K.H.den Prins van Oranjeter eere van *s Konings geboortedag, familie-diner gehouden, waarbij Zijne Maj. en andere leden van het Koninglijk gezin tegenwoordig zijn. De Regering heeft bereids geantwoord op de aanmerkingen d>.r afdeclingen van de Tweede Kamer der Staten-Generaalnopens de ontwerpen omtrent de herziening van de grondwet. Zij zegt: „dat zij de tegenwoordig gevallen aanmerkingen en uitgedrukte wenschen met niet minder aandacht heeft overwogendan toen vroeger vele derzelye liaar door de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal in enkel getal werden aan geboden. Even als toen heeft zij dezelve belangrijk gevonden ter toelichting der onder werpen uit de verschillende gezigtspunten, welke bij derzelver beoordeeling konden geko zen worden, en als eene nieuwe gewigtige bijdrage opleverende tot de ontwikkeling van alles, wat. geacht zoude mogen worden de stoffe te moeten uitmaken van het onderzoek omtrent de vcreischte en doelmatige wijzigingen der grondwet. Ondertusschen heeft zy zich moeten overtuigen, dat de beschouwingen, bij de tegen- woórdige beraadslagingen van de Staten-Generaal geeue aanleiding kunnen geven tot be schikkingen van de zyde der Regering. De thans bij de Staten-Generaal in beraadslaging zijnde wetten zijn niet bet werk der Regering, maar van de gezamenlijke wetgevende magt. Het zyn wetten, door den Ko ning met gemeen overleg van de Staten-Generaal grondwettelijk, hoezeer dan ook slechts aanvankelijk, vastgesteld, en eene nadere goed- of afkeuring der wetgevende magt, de Tweede Kamer in dubbel getal, behoevende. De Regering derhalve, zelfs in geval zij mogt oordeelen, dat eene of andere thans verlangde verandering nuttig of aannemelijk zou kunnen wezen, is buiten magt om daar aan «evolg te geven. Zij zoude daardoor inbreuk maken op het gezag en op de kracht der wet. Zij zoude bulten hare bevoegdheid treden, en onmiskenbaar de Waardigheid der Staten-Generaal uit het oog verliezen, die met haar in gemeen overleg niet alleen de be» staoddeelen, maar Ze)fs de bewoordingen hebben vastgesteld der wetsontwerpen, welke, volgens her'elfde hoofdstuk der grondwet, het bepaalde onderwerp moeten uitmaken van een vernieuwd onderzoek der wetgevende magt, de Tweede. Kamer in dubbel getal. „Elke vera..dering, welke de Regering,, ten gevolge van thans in de afdeelingen ge maakte aanmerkingen of uitgedrukte wenschen, zoude voordragenzoude in wezenlijkheid zijn een nieuw omwerp van wet, dat op dfc gewone bij de grondwet vastgestelde wijze zou moeten worden onderzocht, en mitsdien aanvankelijk niet door de Tweede Kamer in dubbel getal, maar door de gewone Tweede en ook later door de Eerste Kamer." Wat de voornaamste bedenkingen betreft, verwijst de Regering eerstelijk naar hare vroegere antwoorden, ten andere naar de meeningen der andersdenkende leden. Zij slaat echter eenige punten in de bijzonderheden gade. Eerstelijk komt het Limburgsche waag stuk in aanmerking: „De benaming van Hertogdom, aan die landstreek gegeven, ont neemt niets aan haar karakter als Nederlandsche provincie, en ;het standpunt zpude het zelfde gebleven zijn, wanneer die benaming nipt was toegepast geworden op Maastricht en Venlo en derzelver kringen, vermits ook thans'die vestingen buiten betrekking tot het Duitsche Bondgenootschap gebleven zijn. De beteekenis der bijvoeging in art. 1, .„be houdens de betrekkingen van het Hertogdom tot het riuirsche verbond," is toegeschenen duidelijk te zijn, en is die bijvoegingwelke zich. ten aanzien van "Tiet' Groothertogdom. Luxemburg ook thans in de bewoordingen van art. t der grondwet bevindt noodzakelijk' geacht geworden. Het art. toch wijst de besranddeelen aan van het" Nederlandsche grond gebied, onder hetwelke ook Limburg geteld wordt. Nu behoort die provincie of dat Hertogdom ook tot het gemeenschappelijk grondgebied van het Duitsche Bondgenootschap, bestaande in dat van alle de Staten'^ waaruit hetzelve Is zamengesteld. Het was derhalve noodzakelijk, die dubbele verhouding, en de daar" mede verborden dubbele betrekking uit te drukken. De vraag, of dé bepalingen der additionele artikelen en de wijziging van art. 130 der grondwet ook toepasselijk zijn op het Hertogdom Limburg, kan niet anders dan bevestigend beantwoord worden, vermits de Nederlandsche instellingen gemeen zijn aan dat Hertogdom, en deszelfs voorbehouden heirekkingen tot het Duitsche Bondgenootschap vreemd zijn aan de onderwerpen van ge dachte artikelen. Den gang door de Regeringten aanzien van het Groothertogdom Luxemburg gevolgd, acht zij geregtvaardigd door eene der hoogste wetten, die der noodwendigheid. Uit den aard der zaak moesten de inwoners van her Groothertogdom van hunne zijde ongenegen zijn, om op nieuw te geraken in eene betrekking tot Nederland, waarvan de nadeelen blijkbaar wederkeerig moesten werkenhoe zoude men hen dan hebben kunnen verpligten 0111 Afgevaardigden te zenden naar het hun vreemd geworden Nederland, ten eitjde aldaar datgene te verkrijgenwat de dwang der gebeurtenissen bereids daadwerke lijk had 'daargesteld. Het Groothertogdom heeft, door de splitsing van het Koningrijk der Nederlander, ten geheel anderen staatkundigen toestand verkregen, en alle redenen, welke vroeger voor de vereeniging pleitten, zijn hierdoor komen te vervallen. De territoriale omschrijving in de Nederlandsche grondwet is onmisbaar, omdat het bestaan en de attributen van Provinciale Staten een den hoofdbestanddeelen zijn van die grondwet. Tegen de splitsing van Holland wijst de Regering op bet verschil van meéning nopens dit punt; „maar juist de daaromtrent zoo merkelijk uiteen loopende meening van vele leden (zegt de Regering,) mag geacht worden tevens het bewijs op te leveren van de dringende noodzakelykheid dat men, met ter zyde stelling van zijn bijzonder gevoelen over dat punt, tot de aanneming van het wets-ontwerp medewerkedewijl in het geval van niet aanneming van dat ontwerp, eene andere wet, op het tegenovergestelde beginsel berustendehoogstwaarschijnlijk evenzeer niet zou worden aangenomen en het mitsdien geheel onmogelijk zoude worden, in het iste art. der grondwet, hetwelk niet onveranderd blijven kan de vereischte grondwettelijke verandering te brengen." Wat betreft bet voorgedragen inkomen der kroonten bedrage van 15 tonnen gouds zegt de Regering, „dat hetzelve ook by de grondwet van 1814 aan den Souvereinen Vorst was toegekend» wiens Huis, ten gevolge der omwenteling van bet jaar 1795, al zijne aanzienlijke domeinen in Nederland verloren had, welke met de gewone Lands- Jomeinen vereenigd waren geworden. Het geldt dus alhier niet slechts de bepaling der civiele lijstwaar tevens de schadeloosstelling voor verloren privaat-eigendom, en is de vergoeding van dat verlies regtvaardig -" De aanneming van de in het 8ste ontwerp van wet voorgestelde slotbepaling tot art?60 der grondwet, kan niet ten gevolge hebben eenige verkorting der constitutionele rekenpligtlgheid. Van net oogenblik tochdat by de wet zal zijn aangewezen het gc- hrfaik van het ten behoeve van het Moederland beschikbaar batig slot, wordt dat slot uit den aard der zaak onderworpen aan alle bepalingen, die omtrent de verantwoording van 'sRyks gelden worden nageleefd," De vraag, Waarom de considerans der nu voorgestelde wetten niet dezelfde zyhwordt daarmede beantwoord.dat tlistris de noodzakelijkheid der veranderingen, hoezeer nog aan liet nader oordeel van de Staten-Generaal onderworpen zijnde, echter reeds by de wet is verklaarden de uitdrukking daarvan derhalve in de plaats treden moest van dé enkelé beschouwing over de noodzakelykheid der verandering, zoo als die in de wetten van Juilij voorkwam. Van den 25sten AugustusIn de fcitting van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van heden is ontvangen een brief van den heer Vijfhuis 9 die daarbij kennis geeft, dat hij. ten gevolge eencr zeer.ernstige ongesteld heid, verhinderd wordt, aah de werkzaamheden der Kamer deel te nemen* De Commissie tot cie verzoekschriften doet verslag, bij monde van de heeren van Hemert en van Alberda, op: i°. een adres van ingezetenen vart Ziipe, provincie Noord Holland, tegen de voorgestelde splitsing van Hol land; 2°. een van den heer Pieter Clebante Amsterdam, betrekkelijk de voorgestelde aanvulling van art. 60 der grondwet, hetwelk hij nog meer uitgebreid had wenschen te zien; en 30. van twee gemeente-besturen uic Noord-Braband, die verlangen, dat het land van Heusden weder een deel der provincie Holland zal uitmaken. De verslagen zullen worden gedrukt en de peticien ter griffie nedergelegd. De centrale aideeling heefc verslag gedaan nopens de 13 ontwerpen tot wijziging der grondwet, waaruit blijkt, dat de meeste leden bij de vroeger door hen gemaakte bedenkingen, zijn blijven volharden. De Voorzitter stelde voor de beraadslagingen over deze voordragten te bepalen op overmorgen. De heer van Alberda en andere leden verlangen, dat de discusslen reeds morgen zullen worden gehouden. Dit in omvrage gebragt zijnde, wordt met eene meerderheid van 52 tegen 46 stemmen overeenkomstig het voorstel des Presidents besloten, en alzoo de vergadering verdaagd tot aanstaanden Donderdag *s morgens ten 10 ure; zullende alsdan de gewigtige discussicn over de 13 ontwerpen een aanvang nemen. Naar men verneemt is het diner, hetwelk de President van de Tweede Kamer, gisteren middag, ter gelegenheid van *s Konings verjaardag, aan de ieden dier vergadering, op het Badhuis te Scheveningengegeven heeft, zeer luisterrijk geweest en zijn er verscheidene toasten, op het heil van Ko ning en Vaderland! enz. ingesteld en met uitbundige toejuiching gedronken. Ter regterzijde van den heer van Swinderenzat de heer de Jonge en ter lin kerzijde de heer van SijtzamaDe Commissie van orde voor deze plegtigheid bestond uit den Voorzitter en de heeren: Copes van Cattenburch% van Rap pardy van Son9 Verwcy-Mijan en van Alberda In het gezigt van Scheveningen heeft zich gedurende den dag het Neder* landsch exercitie-eskader opgehouden, hetwelk een spiegelgevecht gegeven heeft. Du bragt niet weinig bij, om het gastmaal der heeren Afgevaardigden te verlevendigen. Men verneemt dat de afwezige leden van de Eerste Kamer der Staten- Generaal ter vergadering beschreven zijn tegen den cpsten dezer maand. De Staatscourant bevat bet volgend besluit, onder dagteekening van II Augustus 1840. Wij WILLEM enz. In aanmerking nemende, dat zoo lang eene grondwettige vereeniging van de Limburgsche gewesten, met het overige gedeelte des Rijks, niet zal zijn tot stand gebragt, en zoo lang, in die gewesten, de wetten van kracht blij ven, welke bij Onze gemelde besluiten, voorlóópig, zijn gehandhaafd, noodwendig moet worden voorzien in de gevallen, dat de Hooge Raad, uic krachte van Onze voormelde besluiten, en overeenkomstig de daarbij in stand gehoudene wetgeving, eenige zaak ter afdoening zoude moeten ver wijzen aan een ander hof of regtbankdan waarbij dezelve, aanvankelijk, was behandeld, en er in de Limburgsche gewesten geen zoodanig ander hof of regtbank mogt bestaan, waaraan de verwijzing, overeenkomstig de voor* •chriiten der wet, zoude kunnen geschieden; Dat er wijders, in overeenstemming met het beginsel bij artikel 9 van Om besluit van den iaden Jur.ij 1839, litt. B*1, aan de belanghebbenden, gele genheid behoort gegeven te worden, om het regt, dat zij éénmaal verkregen hebben, om het tniddel van cassatie te beproeven, voort te zetten. Hebben besloten en besluiten: Art. 1. De artikelen 6, 7, 8, 9, 12, 13 en 15 van Ons besluit van den I2den Junij 1839, litt. B31 geheim, mitsgaders Ons besluit van den I5den Julij 1839, N°. 86, zullen in het Staatsblad worden geplaatst. Art 2. Wanneer de Hooge Raad, volgens de wetten, alsnog in de Lint' burgsche gewesten van kracht, en in het bijzondere ook naar aanleiding van de artikelen 192, 427, 428, 429, 434 en 479, en volgende van hec Code <PInstruction Crimirelleartikel 26 van Ons besluit van den nden December 1813 CStaatsblad N°. 10), en artikel 2 van het besluit van den 9den April 1814 Journal Offcicl N°. 126), in het geval mogt komen om eenige straf zaak ter verdere behandeling of afdoening, te verwijzen aan eenig Hof van Assises of aan eenige Correctionele Regtbank, het zy bevoegd om in zaken van Correctioneel Appel, regt te spreken, het zij van minderen rang, en er in de Limburgsche gewesten, geen zoodanig Hof of Regtbank voorhanden is, waaraan de verwijzing, met in achtneming van de voorschriften der wetten, zoude kunnen geschieden, zal de Raad de voorzeide zaken verwijzen aan een der Provinciale Geregcshoven of aan eene der Arrondissements-Regtban- ken; roet dien verstande, dat de zaken, welke aan een Hof van Assises of aan eene Regtbank, bevoegd om in zaken van Correctioneel Appel uitspraak te doen, hadden moeten worden verwezen, zullen worden gerenvoyeerd aan een Provinciaal Geregtshof en de overige zaken aan eene Arrondissement*- Regtbank. De aldns gerenvoijeerde zaken zullen door het Provinciaal Geregtshof of de Arrondissements'-Regtbank waaraan dezelve door den Hoogen Raad wor den verwezen, worden behandeld en afgedaan, overeenkomstig de wetten, welke bij Onze in artikel 1 vermelde besluiten voor de Limburgsche gewes ten vooiloopig zijn gehandhaafd. Art. 3. De burgerlijke en handelszaken bij het Hof van Cassatie te Brussel aanhangig, en vallende in de termen van artikel 9 van Ons besluit van den I2den Junij 1839, litt. B31, zullen op den, bij dat artikel omschreven voet, worden overgebragt bij den Hoogen Raad der Nederlanden, en door den- zeiven worden beregt naar de wetten, voor de Limburgsche gewesten in kracht. Zaken van den bedoelden aard, waarin wel het regt om de cassatie te beproeven, verkregen is, doch welke nog niet bij het Hof te Brussel aan hangig waren gemaakt, zullen, insgelijks, bij den HoogeB Raad worden aan- gebragt, en door aenzelven op den voorschreven voet worden beregc. Zijne Maj. heeft dezer dagen benoemd tot Predikant vao de derde klasse voor de Protestansche kerken in Oost-Indië, den heer J, F, C. Bru muntCandidaat bij het Provinciaal Kerkbestuur te Utrecht.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1840 | | pagina 1