Nederlanden.
Leydkn, 4 Jung,
ïrt de zitting van de Tweede Kamer der Stateu-Gcncraal van den jden dezer, zijn de
beraadslagingen over de eerste yoordregt van de herziening der grondwet vervolgd eti
besloten met de aanneming daarvan.
Niet minder dan negentien leden en HM. Exc. de Ministers van Justitie en van Buitert-
iandsche Zaken hebben daarover het woord gevoerd
Ten voordeele van het ontwerp hebben 13 leden gespróken, als de héeren: van der
'GrondenlVeynands% van RappardHooftGouverneurFretsLuybenvan Hoorn van
iBurghde JongeGevers RommeSchimnielpenninck en fVarintegen 6 leden, te weten
de heeren: ddEscuryCorver HooftRepelaarvan Alphen van den Velden en Beeiaerts.
Aan de eene zyde is óp soortgelyke gronden als gisteren door den heer van de Foil
en andere leden zyn aangevoerd, het billijke en gepaste betoogd van de afscheiding van
Noord- en Zuid-Hollana. Die afscheiding bestond toch reeds in groote inate. Waarom
zou men baar niet grondwettelijk aannemen?
De heer JVeynands vond, dat de splitsing met het algemeen belang strookte. Het
schynt hem namelijk op den duur gevaarlijk toe, dat her zelfde kies collegie in eene
vergadering van 58 leden 22 afgevaardigden zendt. De Regering zelve zou hiervan in
later tijd moeijelykheden ondervinden.
De heer van Rappard stond vooral ook stil bij het doeltreffende en noodige» dat Noord-
Holland een Provinciaal Geregtshof bekome. Uit een financieel en administratief oogpunt
komt hem de scheiding wenschelijk voor. Overigens bezitten de inwoners van Noord-
Holland verschelden grondwettige waarborgen niet, welke de ingezetenen van andere ge
westen genieten.
De heer Corver Hooft verklaart, dat, indien hy tegen deze wet stemt, zulks ter oor-
zake van de opneming van Limburg onder de gewesten des Ryks is, maar geenszins om
de daarin mede vervatte splitsing van Holland.
De heer Frets zegt, dat hij in der ijjd voor de oprigting yan een Geregtshof in elke
provincie gestemd heeft, niet omdat hij zulks zoo noodzakelijk keurde, maar alleen om
dat hy alle verdenking omtrent de suprematie van Holland wildr verwijderenwant het
behoud der onderlinge eendragt weegt bij hem boVen alles. Hij vreest niet 11a de split
sing voor te grooten nay ver tuSschen Amsterdam en Rotterdam; die beide koopsteden
onder de Regering van het Huis -Tan Oranje gelijkelyk bloeijende en begunstigd, zullén
alkander steeds zusterlijk de hand blijven toereiken.
De heer de Jonge heeft betreurd, dat ovet de bedoelde splitsing de Provinciale Staten
niet zyn gehoordhy verklaart er zich nogtans voor.
De oestryders van dit ontwerp betoogden vooral het onraadzame van de splitsing van
Holland, en de bedoelde opneming van Limburg. Wat het eerste aangaat, meenden zij,
dat Holland thans een schoon en krachtig geheel uitmaaktdat versnippering van landen
altijd mindoeltteffend is; dat in de bezwaren van Noord-Holland op andere wyze zod
kunnen worden te gemoet gekomen.
De heer Beeiaerts merkte op, dat deze voordragt als uit de lucht was gevallen, want
dat noch door de Provinciale Staten, noch door eenige aauzienlyke stad of stand, nóch
op eenige andere officiële wijze verzoekschriften ten voordeelee van de scheiding waren
ingekomen. Üe afstand van Amsterdam naar Haarlem is zoo groot niet, vooral niét na
de invoering van stoomwagens, waardoor men in korter tyd van de hoofdstad naar haar
lustoord wordt overgevoerddan dat men moet besteden om van de Muider- naar de Haar
lemmerpoort in de hoofdstad zelve te geraken. De spreker zegt, dat hij de herleving
Van ons Volksbestaan na den val des geweldenaars, wiens gebeente men thans weder op
graaft, als om hem zelfs na zynen dood verwarring te doen stichten, geen nieuwe gewes
ten zijn geschapen, maar de Vereenigde Nederlanden in het leven geroepen. Ons Rijk
bestaat uit eene zattienvoeging van vóór deszelfs oprigting in wezen geweest zijnde ge
westen. Men raakt dusnaar 's sprekers inzienaan een wezenlijk bestanddeel der
grondwet, door" Holland te splitsen. Hy vreest, dat zy tot groote yverzucht zal aan
leiding geven, en acht de bezorgdheid der bewoners van West-Vrieslandvoor het te
groote overwigt van Amsterdam, geenszins ongerymd. Welligt zou ook in het nieuwe
Zuid-Holland Rotterdam grooteren invloed uitoefenen, waarom het hem niet verwondert
<lat bet geachte lid uit Rotterdam zich niet zeer tegen die splitsing heeft verklaard N02
vele andere belangen kunnen door de splitsing worden gekwetst. Men denke b. v. aan
het Hoogheemraadschap van Rijnland, hetwelk zich vah den Leydschendam tot aan dé
poorten van Amsterdam uitstrekt, en nu voortaan onder twee provinciën zal behooren.
Thans hebben de Staten van Holland eene belangryke bydrage tot de droogmaking van
liet Haarlemmer Meet toegestaan; maar wie str»at er voor in, dat afzonderlijke Noord- en
Zuid-Hollandschc Staten het daarover eens zouden zftn geworden
De heer fVdrin meent, dat alle bedenkingen des vorige» sprekers, geput uit twisten,
die na Holbnds splitsing met hét Hoogheemraadschap van Rynland Zouden kunnen ont
staan, van zelve vervallen door art. 69 der grondwet.
Wat het Limburgsche vraagpunt betreft, meende de heer van der Gronden dat het
.©noverkomel ijke hinderpalen in had om Limburgsche Afgevaarden in deze vergadering
te roepen; acht de heer Corver-»Hooftdat Limburg het lot van Luxemburg moest
deelenwist de heer van Hoorn van Burgh niet in hoe verre de vereeniging van
Limburg met het Koningryk door de groote Mogenheden was voorgeschrevenen hoopt
■de heer Schimmelpehnincks dat de ingezetenen van Limburg, indien zy goed gestemd
zijn, aan geen vorm zullen blijven hangen, en genoegen zullen nemen, in afwachting van
;de afhandeling der grondwet, tot het Koningryk te behooren*
Eenige leden hebben zich nog over andere punten uitgelaten.
De heer van der Gronden had het maximum van de leden der Eerste Kalncr willen zien
afschaffen, alsook de verhouding der Provinciale Staten bij de wet bepaald, het regt van
gratie en dispensatie beter omschreven enz. Met het reeds verworvene Wenscht hij her
Vaderland echter geluk.
De heer Hooft is tegen de wetten N*. 1 en 7. De invoering der periodieke aftreding
aan de gemeenteraden bij het eerste zal, zijns inziens, hét gevolg hebben dat allerlei
kuiperijen voortaan de verkiezingen dier leden zullen kennerkeir en dat het tegenwigt
verbroken zal wordenhetwelk de inamovebele raden aan de door de Regéring benoemde
hoofden der plaatselijke Besturen bieden. In de wet N°. 7 meent by de strekking te
zien om door den tijd de ligting eener zee-milirie in ta voeren. De wet wegens het
inkomen der kroon viudt hy nog al drukkenddie wegens de Ministeriële verantwoor-
•deiijk metderdead overbodig en de invoering van het contre-seing tamelyk onverschillig.
De-heeren Gouverneur en Romme meenen dat de Nederlandsche Natie rijp is voor her
bezit van regtstreeksche verkiezingende eerste dat men de grondwettelijke bepalingen
nopens de vrijheid van godsdienst duidelijker had moeten stellen en de vrijheid van onder
hui daaruit afleiden. De verantwoordelijkheid der Ministers met eene niet ontbindbare
Kamer, zou, zyns in2iens den aristrocatischen scheidsmuut tusschen den Troon en de
Natie hooger kunnen optrekken.
De heer Luyben dringt er op aandat Gelderland en Noord-Rraband elk een lid meer
ter Staten-Generaal zenden. Te nonregtc heeft een Afgevaardigde zekeren twijfel geopperd
Wegens de goede verstandhouding tusschen Noord-Brabanders en Gelderscheh.
De heer vah Alphen treedt in algemeene bespiegelingen over deEngelsche staatsregeling
Van 1688 en de onzekerheden die er in vele nieuwe constitutien bestaan. Nederland
moet toezien om goede grondslagen aan deszelfs staatkundig aanwezen te verschaffen; dié
Vfifi 1815 zij" faij den eersten schok ingestortmen moet vooral op het volks-eigenaardige
terten. Hij noemt de vrijheid van handel de grondzuil van ons volksbestaanroemt de
Minlsttriëlé verantwoordelijkheid, zoo als die nu zal worden ingevoerd en eene gematigde
werking van den volksdunk op regeringszaken; al hetgeen strekt tot behoud van dat
grondwettig Koningschap, waarop het beste deel der Natie den hoogsten prys stelt.
Overigens raadt hij Voorzigtigheid nopens de bemoeyenis der Staten-Generaal met de
Oost-Indische Koloniën.
De heer de Jonge verklaart zich tegen de ontbindbaarheid der Kamer, en de regtstreek-
iche verkiezingenmen had gesproken van een iristocratUchen muur. Wat verstaat men
ttoor aristocratische vraagt de spreker? Eene Regering der besten en uitstekendsten?
Hij geeft toe dat in eene getemperde monarchie de democratie ook invloed moet bezit
ten, maar als deze te groot wordt en eene Regering van het graauw begeert, dan sleept
•de stroom allesvrede en rustorde en troon weg.
De heer Gevers meent dat niet te veel en niet te weinig in de staatsregeling moet wor
den veranderd.
De heer Beeiaerts zegt dat onze grondwet tot de historischeniet tot de romantische
tébool behoort»
tijne Exe. de Minister van Justitie heeft thans het woord, tot verdediging der voor
dragt. Zyne Exc. zegt niet te zullen spreken over onderscheidene puntenwaaromtrent
In de afdeelingen der kamer gehandeld was, zoo als meerdere veranderingen en verbe
teringen in de grondwet te brengen. De Regering heeft vermeend dit niet te moeien
doen. Boveudlèh is zulks Vreemd aan de in behandeling zynde ontwerpen. De Minister
zal ook niét spreken over de aanmerkingen nopen» de regterlijke instellingen gemaakt.
Deze materie is in het breede behandeld bij de discussien over de regterlijke organisatie.
De Minister zal zijne rede bepalen by de beschouwing van ontwerp A. Daarop zijn twe'è
hoofdzakelijke aanmerkingen gemaakt, als: de praejudiciele quaestie nopens Limburg
en de vereeniging van dat Hertogdom met Nederlanden 20. betrekkelijk de splitsing
van Holland. - Het eerste pu'rtt, als tot de Buitenlandsche Zaken betrekking hebbende,
laat Zijne Exc. ter behandeling óver aan zijn' ambtgenoot Van genoemd Departement.
Wat de tweede aanmerking betreft, zegt de Minister, dat hij het niet ontveinsd dat,
het eerste oogehblik*ls hij van het gróote denkbeeld Vah Holland's magt hoort gewa
gen de splitsing bij hem een ongunstige indruk maakt. Maar men moestde zaak van
meer nabij beschouwendeniet uit het oog verliezendat het tegenwoordige Holland niet
meer is het Holland van vorige eeuwen. Een groot deel dier provincie is tot andere
gewesten overgegaan. Dit neemt reeds veel van het nog bestaande praescige weg. En
hoe is men tot dit denkbeeld eener scheiding gekomen. Reeds sedert géruimen tijd is er
buiten de vergadering gesptoken van eene ongunstige bedeeling van Noord-Hollandbe
paaldelijk van Amsterdamten gevolge der vereeniging met Zuid-Holland. Later is in
drie of vier afiileeïingen der Kamer de stellige wensch te kennen gegeven om Holland in
twee deelen te scheiden. Dit vooral heeft de byzondere aandacht der Regering getrok
ken, en zij heeft dan ook vermeend aan de begeerte der groote meerderheid van de
Kamers te moeten voldoen te meer daar hierdoor geen grondwettig beginsel wordt ge
kwetst, vermits de grondwet zelve reeds, doof eene dubbele cofiegie van Provinciale
Staten, de scheiding als voorbereid had. Bij deze splitsing moet de Minister nóg aan
merken, dat dezelve niét alleen verlangd is, om daardoor een Provinciaal Hof van Noord-
Holland te bekomenmaar ómdat men dezelfde staatkundige zelfstandigheid als Zuid-
Holland begeerde.
Zijne Exc de Minister van Buitenlandsche Zaken heeft het vraagstuk van de inlijving
van Limburg tot ons Rijk en deszelfs betrekkingen met den Duitschen Bond behandeld.
Hij heeft daarbij doen zien, dat de Regering by dé moeijelijke onderhandelingen, die
er over hét Belgische vraagstuk hebben plaats gehad, steeds van het beginsel is uitgegaan
om te behoudenwat er behouden kon wordende Regering mogt in de opvolging van
dien regel niet wankelen. Zijne Exc. doet zien dat het geldelijk belang niet de hoofd
aanleiding tot de nopens Limburg geslotene schikking is geweest. Zonder eene vereeni
ging met ons Rijk, zou Maastricht, hetwelk steeds eene Nederlandsche vesting gebleven
Is, van ons afgescheiden geraken. Door de vereeniging van Limburg met ons Rijk mogt
het krijgsbeleid van Fredertk Hendrik vruchtdragend blyven. Daardoor zal het behoud
van Maastricht aan geene wisselvallige kansen blootgesteld zyn. Het beheer voor het
gedeelte Limburg, dat aan Nederland gevoegd is, nu nog te splitsen in een Limburg,
dat aan den Duitschen Bond al dan niet behoorde, zou nog veel onraadzamer geweest zyn.
Van welke zijde Zijne Exc. de zaak ook beschouwt, wordt de opneming van het Hertog
dom Limburg in de rij der gewesten des Rijks, voor het belang der Dynastie, van den
handel, de nijverheid, de verdediging des Ryks en zelfs in dat van onze staatkundige
zelfstandigheid gevorderd. Zijne Exc. toont verder aan, dat de met den Duitschen Bond
aangegane betrekkingen van Limburg nooit roet de vrije keuze der Regering heeft plaats
gevonden. Zij is door den drang der omstandigheden daartoe genoodzaakt geworden.
Hij herinnert daarbij aan zijne zending in detl zomer van 1833 naar Londentoen dé
Duitsdie Bond deszelfs toestemming afhankelijk maakte van de aan denzelVen te veriee-
nen schadeloosstelling in gröndgebied voor het aan Belgie af te stane déél van Luxemburg.
Eerst toen de Rëgering daartoe de toezegging gegeven heeft, werd deze aangelegenheid
ten genoégë van alle partijen geregeld. Het schynt den Minister in de gegevene omstan
digheden aan geen twyfél onderhevig te zijn, dat de voordeden, die Nederland uit deze
vereeniging trekken za!verre overtreffen zullen het ongerief, dat daaruit mogelijk £011
kunnen geboren worden. Hij ziet er ook geen oezwaar m, dat de bewoners van Lim-
bur voor zoo veel hun maatschappelijk bestaan betreft, een deel van den Duitschen Bond
zullen uitmaken. Zijne Êxc. wil dat de instellingen van den Bond over het algemeen kunnen
geacht worden tnet de onze overeen te stemmeh. Wat aangaat de veronderstelde mogelijk
heid van eenen oorlog tusschen Nederland en den Duitschen Bond, in welk geval de toe
stand van Limburg hoogst moeijelijk zou worden, die onderstelling mist den grondslag
geschiedenis. Ten allen tijde, op eene korte uitzondering na. heeft er tusschen die
Staten steeds dé beste verstandhouding geneersent. wel verre dat derhalve de vereeni
ging Voor ons nadeelig zal zijn, is dezelve van belang tot dekking onzer grenzen en tot
beveiliging van ons steunpunt, Maastricht. Zijne Exc. ziet er dan ook geen Onheil in*
dat Limburg een deel van oils Rijk zal uitmaken. Men heeft gevraagd, of Limburg ni k
gewikkeld zal worden in altijd mogelijk te ontstane geschillen tusschen de Duitsche Stak
ten en andere Mogendheden? Zijne Exc. antwoordt, dat Limburg slechts aan de oorlo
gen vah den Duitschen Bond zal moeten deel nemenmaar overigens vreemd en onzijdig
blijft aan alle verschillen. En wat aangaat de vraag, óf Nederland alsdan Limburg te
hulpe zou snellen, antwoordt Zyne Exc.dat de gevolgen van de betrekkingen van Lim
burg tot den Duitschen Bond nooit aan Nederland kunnen geweten wordendaar Neder
land dit nooit heeft verlangd. Nederland maakt geen deel van den Duitschen Bond uit en
zal vreemd blijven aan een krijgdien deze mogt voeren. Wat betreft de vraag t of de
Mogendheden ae onzijdigheid van Nederland zullen eerbiedigenantwoordt Zyne Exc.
dat dit van de staatkundige omstandigheden afhangt, gelijk wij dit in de laatste jarert
hebben ondervondeti Zijne exc. vereenigt zich overigens ten volle met hetgeen gisteren
door den heer van Asch van Ufijck gezegd is omtrent de volstrekte onmogelijkheid, die
er bestond, om in den tegenwoordigen toestand van Limburg, de vertegenwoordiging van
dat Hertogdom aan de beraadslagingen Óver de wijzigingen lh de Gtotidwet, te doen deel
riemen. Eindelijk bestrijdt Zijne Exc. de mening van den heer vanDamh dat het verdrag
van 29 April 1839, aa" de beoordeeling der Staten-Generaal had moeten worden onder
worpen. Hij deelt geenszins in de meening, dat wij in een staat van vrede hebben ver
keerd. Hij vraagt liet, of men het karakter van vrede zou moeten geven aan het tijd
stip, toen allén tè wapen snelden; aan den tieiidaagschen vfeldtogt; aan de veldslagen vatt
Hasselt en Leuven; aan de vernieling van het kasteel van Antwerpenaan de bemagriging
onzer schepen. Vont waar, wanneer dit alles den vrede móet aankondigen, dan bidt Zijné
Exc.dat het der Voorzienigheid moge behagenNederland lange voot zoodanigen vrede
te bewaren»
De heer Corver Hooft*-zègtdatdaar weinige leden zyn gevoelen omtrent Limburg
deelen, hij voor de wet A zal stemmen; de heer .va» ham zelde dat hij er mede voor
zal stemmen, uit vrees dat het achterblijven van Hollands afscheiding groote nadeelen zou
na zich slepen, -.••«■■
Op voordragt van den heer Luzac zal de belangryke rede van Zyne Exc. den Minister
van Buirenlandsche Zaken, worden gedrukt.
Men gaat tot de hoofdelijke stemming over: 41 leden verklaarden zich voor en 14 tegen
bet ontwerp A. (Tegen, de heeren: Verwey Me janvan Asch van fVyckd'Estury van
Heinenoordvan AkerlakenKniphorstDruyvensteyn Snouck HurgronjeRepelaer %van
den Veldenvan Hemertvan IVickevoort Crommelin, yan AlphenLuzac en Beeiaerts
yan Blokland
De Voorzitter zegt: Bij art. 122 der grondwet is onder anderen bepaald, dat de
besluiten vallende op voorstellen tot veranderingen in de2elvé, bij eene meerderheid van
drie vierde gedeelte van de tegenwóordige leden worden opgemaakt.
Vermits nu op dit voorgesteld ontwerp tot verandering in de grondwet41 stemmen
voor en 14 stemmen tegen hetzelve zyn uitgebragt, en mitsdien van de 55 tegenwoordige
leden géén drie vierde gedeelte zich voor hetzelve heeft vekklaardnieen ik het besluie
te moeten opmaken, dat Zijne Maj.; onder dankbetuiging voor deszelfs ijver in het be
vorderen van 's Rijks belangen, éerbiediglijk zal worden verzocht, het gedane voorstel
in nadere overweging te nemen."
De heeren Luzac en Schimmclpenninck verklaren zich tegen het voorstel des Voorzitters
hetwelk daarentegen door de heeren Cats en van de PoÜ wordt onderteekend.
Men dringt aan om ter stemming over te gaan. De Voorzitter zegt dat hij daarin geene
zwarigheid ziet. Alsnu verklaren zich 46 leden tegen en 9 voor het voorstel des Voorzit
ters; zoodat het ontwerp A op de gewone wyze aan de Eerste Kamer zal wordeh gezonden.
De beraadslagingen zullen deze aVond worden voortgezet.
In de avond-zitting van de Tweede Kainer der Staten-Genefaal van dert
3den dezer, li het tweede ontwerp tot herziening der Grondwet (over de
inhuldiging vati den Koning te Amsterdam*) zonder eenige beraadslaging mee
algemeene stemmen aangenomen
Gelijk lot is te beurt gevallen tan het derde ontwerp (over den Raad
van State). x
Het vierde ontwerp (nopens het getal leden der Tweede Kamer) heeft
tegenstand ontmoet bjj de heeren Luzac en van Asch van lV"jck% die evenmin