Nederlanden.
k\ 1840.
LBYDSC II E
VRIJDAG,
t fC
V:-- ,-y M
COÜRAN TV
S9 MEL
P U B L
C A T I E.
Burgemeester en Wethouders der Stad Leydfn, waarschuwen bij deze eenieder,
Wien liet zoude mogen aangaan, dat, ingevolge de bestaande wetten', op aanstaande
K ér miscc ene HoroskooptrekkersPlaneetlezersDobbelaarsKijfela arsDraaiborden
\)f diergelijke schadelijke spelen zullen worden toegelaten en dat onder voorwendsel of
'schijn van iets te vertoonen als anderzins, geene bedelaarsverminkte cf gebrekkige per-
>o/i<r/r athi'er zullen worden gedoogdmaar dadelijk door de Agenten der Pólicie opgevat,
ten einde omtrent dezelve naar bevind van zaken zoude kunnen worden gehandeld.
Terwijl wijders aan allen,.die in .de termen der wet op het Patentregt vallen, bij deze
nadrukkelijk wordt herinnerd, dat zij niet zullen worden toegelaten, tenzij, van een be
hoorlijk Patent voorzien, waaruit tevens blijkt, dat het dienSvolgens door hun verschul
digde regt is betaald. Dat eindelijk niemand, gedurende deze Kermis, met iets zal mo-,
gen voorstaan, op de straten vertoonen, of daarmede roudgaan, zonder daartoe niet alken
het vereischte consent vérkrégen te hebben, maar ook bet deswegens verschuldigde markt-
-geld aan den Marktmeester te hebben betaald. Wordende de Heer Directeur en Commis
sarissen van Politie bij-deze gequalificcerdom voor de executie dezer te zorgen.
Aldus gedaan en gepubliceerd, bij H. H. Burgemeester en Wethouders der Stad
Ley den, op den 25sten Mei 1840.
J. G. de M e y.
Ter ordonnantie van dezelve,
V. Pu TT It A MM ER.
Letden, 28 Mei.
Men meldt uit *f Gravenhige van den 2/sten dezer:
De zitting van'de Tweede Kamer der Staten-Generaal van heden, ten half 1 2 ure geo
pend zijnde, beefe.de heer van Sijtzamanamens den schrijver, den Houtvester van het
eerste Jagt-District in Zuid-Holland, aan dé Kamer hulde gedaan van een werkje, geti
teld: Geschiedkundige danteekeningen over het Jagtregtvan de vroegste tijden afenz.
Hetzelve zal in de boekerij worden geplaatst.
Vervolgens zijn de beraadslagingen gehouden over het ontwerp van wet tot voorziening
in de behoeften van het Amortisatie-Syndicaat voor het loopende jaar en nopens den in
koop en de aflossing van schuld in het jaar 1840.
De heeren Koè'UBakker en Schimmelpenninckhebben bij deze gelegenheid op nieuw
de noodzakelijkheid aangetoond, om ten aanzien van het beheer van 's lands linanciën
een doelmatiger en bedachtzamer weg in te slaan, juist hetgeen zij vertrouwelijk van ue
Regering hadden vernomen, had lien in hun gevoelen te dezen versterkt. Wat nu aan
gaat het tegenwoordig ontwerp, hoewel zij de daarbij voorgestelde financiële maatregelen
ingewikkeld beschouwden, zoo vermeenden zij echter, dat, nu de begrooting was aange
nomen met het doel, om de Regering tot het najaar de handen ruim te laten, in de stel
lige hoop en verwachting, dat tegen dien tyd de wenschen der Kamer zouden worden
verhoord, zij allezins geneigd waren, 0111 tot dit algemeene doel mede te werken, vooral
nu liet eene wet betreft4 waarbij het zake is, 0111 aan aangegane verbihdtenisseii gestand
te doen, de goede trouw eii het openbaar crediet te behouden en te bevestigen. Intus-
schen maakten zij onderscheidene bedenkingen, van welker oplossing door den Minister,
Zij de door hen uittebrengen stem deden afhangen. Onder anderen zagen zij er groot
bezwaar in, dat er een deel der 30 millioenen schuld op de Oost, ten behoeve van het
Syndicaat daargesteld, voor andere einden dan waartoe dezelve waren daargesteld, name
lijk de aflossing der oudé Oost-Indische schuld van 1 o2(> en 1827, zou worden aangewend.
De heer Rol'll heeft bij deze gelegenheid het stelsel bestreden: geen herstel van grie
vengeen geld, hetwelk bij hem nooit ingang zal vinden.
De heeft Backer heeft onder anderen gezegd, dat de ontvangene inlichtingen onvol
doende waren en het bewijs opleverdendat er omtrent de wezenlijke beteekenis van
wetten tusschen de Kamer en de uitvoerders dier wetfenaltijd een groot verschil van
gevoelens bestaat. De spreker heeft de nöodzakeHjkhëidom den staat van 's lands
financiën te verbeteren, krachtig aangetoond; de toezeggingen herinnerd, -welke dienaan
gaande van de zijde der Regering zijn gedaan, en de hoop te kennen gegeven, dat de
verwachtingen deswege in de aanstaande zitting zullen worden verwezenlijkt.
De heer Schimmelpenninck heeft doen zien, dat de financiële bescheiden, welke de Re
gering nopens het Syndicaat hééft overgelegd, onvoldoende en met elkander in strijd wa
xen. Het Syndicaat verkeert, zeidc de spreker, in een staat van faillissement.
De heer Luzac heeft almede rn dien geest gesproken. Hij ving aan met zich te be
klagen. dat men in de onbewimpelde blootlegging van zijn gevoelen belemmerd werd,
door de vertrouwelijke mededeeldenwelke er van Regeringswege, onder belofte van
geheimhouding gegeven werden. Hij zal dan ook in het algemeen zeggen, dat hij vurig
naar den afloop der ncgotiatiën haakt, niet alleen om van de bezwaren, welke daaruit
ontstaan, verlost te worden, maar tevens omdat hij daardoor weder 111 staat zal zijn, viij
Voor zijn gevoelen uit te kernen. Hij beschouwt het ontwerp als een droevig resultaat
van vorige verkeerdhedendie hij als zoo vele facta aanneemt, De spreker doet zien,
dat aller doel sedert October 1839 geweest is, 0111 den roem van eerlijkheid en goéde
trouw, waarop wij trotsch behooren te zijn, te behouden en te handhaven. Hij herin
nert, dat, ingevolge art. 46 der wet van 1822, er eene aflossing van schuldbekentenissen
behoort plaats te hebben, en er jaarlijks bepaald moet worden, welke som daartoe zal
worden besteed. Ook het berigt der negotiatie heeft van deze jaarlijksche aflossing ge-
wag gemaakt. Maar bovendien, het gebruik, de gewoonte hebben voor de houders'een
regt daargesteld. Zij hebben de meeste aanspraak op de aflossing. De lieer Luzac ver
meent te regt, dat bet behoud van de goede trouw bij alle overwegingen op den voor
grond belïoort-te staan. Hij is te meer voor de aanneming dezer wet gestemd, omdat
hetgeen in de jongste vergadering van het Syndicaat is voorgevallenaan de wereld is
bekend geworden en er daardoor aan alle houders dezer scheldbrieven een uitzigt op deze
aflossing is gegeven. Zij is hun als het ware daardoor toegezegd. Wierden zij in hunne
verwachting telenr gesteld, hij vreesde, dat er eer. nadeelige schok te weeg gebr.igt zou
kunnen worden. De spreker tooiit hierbij aan, dat de groote massa niet vraagt, of men
op de toekomst let, maaralleen wat er vroeger geschied is, waarop men uitzigt gegeven
.lieeft en wat er nu gedaan wordt. Hij kan ook het bedrag der af te lossene som niet
verminderen, onidat hij voor eene geringe besparing geen fonds depreciëren wil, waarvan
nog over de 100 mUlioen in omloop zijn. be spreker bad overigens er de voorkeur aan
gegeven, dat men de benoodigde gelden door middel eener eenvoudige geldlsening bad
verkregendan de verwikkeling met de Oost-Indische geldmiddelen te vermeerderen.
Ook uit een financieel oogpunt zou zich dit hebben aanbevolen. Hij gelooft echter tevensj
dat het onderpand, hetwelk men op die 30 millioenen gevestigd had van weinig betee
kenis was*
De lieer van Hoorn van Burg erkende het ingewikkelde van 's lands financielen toe*
stand, doch beschouwde het.onderhavig wets-ontwerp allezins aannemelijk.
De lieefen Tromp en Warin hebben het ontwerp bestreden J)e beer Tromp deed zien,
dat dé omstandigheden van vroeger en thans zeer veranderd en verschillend waren. Vroe-
fer werden de voordragten van het Syndicaat met algemeene stemmen aangenomenomdat
len meenden, dat het in alle opzigten aan de op hetzelve gelegde verpligtingen zou
kunnen voldoen. Thans filtfkt echter, dat het Syndicaat zich en état de déconfiturein
'■tenen staat van kennelijk onvermogen bevindt. De staat ziet zich verpligt om van den
fnsolventen boedel bezit te nemen. Wat vroeger uit onwetendheid en met de meeste
góede trouw heeft plaats gehad, kan thans niet meer gelden. Het Syndicaat moet des-
zelfs verpligtingen zoo lang mogelijk getrouwelijk nakomen, maar de Staat behoortaan
den anderen kant. niets ie doen, dar. waartoe de wet denzelven verpligt heeft. En dan
vindt de spreker er niet den minsten grond voor, om dit jaar voor f 500.000 af telossen.
Hij- begrijpt ook wel, dat bet Syndicaat gedurende het laatste jaar van deszelfs' bestaan,
zich de eer wil toeëigenen van tot het uiterste deszelfs verbindrenissen gestand te hebben
gedaan. Voor dit laatste jaar wil men den onnadenkende beurs-speculant geen verlies,
geent teleurstelling doen ondervinden. Maar zegt de sprekerwij staan op een gansch
ander standpunt. Wij hebben hier niet te doen met hoogere of lagere fondsen-merken
öf met de goed- of afkeuring van speculanten, maar met het duurzaam welzijn van de
rentheffers van een Staat, doch bovensl van deszelfs ingezetenen. En dan kan het voor
waar geen goede financiële maatregel zijn om 5 pCts. schuldbrieven aan de markt re
brengen, ten einde 4 en 1 half pCt. Oblig. af te lossen.
De heer War inEdel Mog. heeren! Al stelde ik geheel ter zijde het ontbreken van
behoorlijke opening nopens den staat van 'slands financien; al hield ik het opgegeven
deficit voor zoo bewezen dat mij dadelijk gebleken ware, dat geene andere hulpbronnen
bestaan, dan eene geldleeuing ten bedrage der gevraagde som; dan nog zou ik mijne
toestemming niet geven aan dit ontwerp, zoo als het voor 011s ligt, wegens hétonnoodig
kunstige zamenstcl der geldlccmngerivermeld bij art. 3. De wijze, om geld té
leenen, kan eenvoudiger zijn; cn ik acht hei hoogst noodzakelijk op zoodanige eenvou
digheid nan te dringen want liet zijn de eindeloos kunstige zamenstelsels van leeniugen
uit de eene kas van het land aan de andere, van rentebetalingen aan zich zelve, van
combinatie van eene gfcldlcrning met eene andere, enz. 5 die veel hebben medegewerkt
tot eene zoodanige verwarring, dat, reeds vele jaren geleden, meer dan één onzer ervar
renste financiers twijfelde of ooit iemand in staat zóu zijn de bestaande verwarring tc
ontwikkelen. Deze twijfelingen bestonden vele jaren vóór dat "de duisterheden vermeer
derd vvnren door de geldlecningen, zoogenaamd ten laste der Oost-Indische Bezittingen.
Wat toch beteekenen die 30 millioenen, die men zegt dat het Amortisatie-Syndicaat bezit
ten laste der Overzeesche Bezittingen, welke som nog ongesplitst voorhanden is? Naar
mijn gevoelen niets daq eene nurtelooze verwikkeling, dié verwarring in de begrippen
brengt. De schulden der Overzeesche Bezittingen zijn immers schulden van den Staat,
de bezittingen van het Amortisatie-Syndicaat zijn immers bezittingen van den Staat. Ver
nietig die'schuld van 30 millioen, de Staat zal er geen cent armer maar integendeel
rijker om zijn; want er zal vereenvoudiging van begrippen en bekorting van boekhou
ding van correspondentie en van discussien plaats hebben. Men zegt dat het noodza
kelijk is alweder geld te leenenmen draagt voor losrenten uit te geven tegen interest
van 5 ten 100; indien eene leening moest plaats hebben, denk ik dat men wel zou doeri
dien interest aan te oieden, en wat betreft bet aflossen, wensch ik dat de tijd eens moge
komen waarin dé gewaande aflossingen zullen ophouden en de wezenlijke zullen beginnen
in afwachting van dien gelukkigen tijd heb ik niets tegen de benaming van losrenten;
maar, om die losrenten te kunnen uitgeven, acht ik onuoodig daar achter een corps ds
reserve van oHigntiën te plaatsen, hetwelk men zonder noodzaak zoude kuhnen doen
oprukkenonidat hetzelve niét werkeloos behoeft te blijven bestaan. Men moge de zaak
noemen hoe men wil, ten slotte is toch de Staat debiteur. De Staat zal steeds zijne
schulden blijven vcrnleerderenindien men voortgaat de financien te beheerengelijk
men tot dus vei re gedaan heeft. Ik wensch dat hét onheil, waartoe dit ons zou bren
gen worde voorgekomen, maar vooral dat de reeds bestaande moegelijk heden niet wor-
d «1 vergroot, noch de last daarvan meer, dan reeds is geschied, op het nageslacht worde
geschoven. Ik stem tegen het ontwerp van wet.
Zijne Exc. de Minister van Financien ad interimde heer van Gennepverdedigt liet
ontwerp. Zijne Exc. beschouwt het ontwerp alleen als eene aanvulling, ten doel heb
bende, om de loopende dienst gaande te houden. Hij zal dan ook in geene breedvoerige
beschouwingen treden over den aard en de natuur der wet en de omstandigheden, welke
het voorstel hebben doen geboren worden. Zijne Exc. zal zich slechts tot twee opmer
kingen bepalen: I Heeft men gevraagd, of er dit jaar volstrekt voor 500*000 aan
schuldbekentenissen ad 4s pCt. moet worden 'afgelost? Of dit volstrekt noodzakelijk en
of zulks in dit oogenblik raadzaam is? Zijne Exc. erkent ten volle, dat er aeene vol
strekte noodzakelijkheid daartoe bestaat, dat het bij geen beding is vastgesteld. Maar
Zijne Exc vermeent tevens, dat er wel eene zedelijke verpligtiug bestaat, om tot die
aflossing over te gaan. Vele jaren heeft die aflossing voor een millioen plaats gehad.
Jaarliiks is de som, die daartoe gebezigd zóu worden, in overweging genomen. Eene
schorsing of srskirig dezer aflossing zou noch met het crediet,noch met de goede trouw,
wel overeen te brengen zijn. Wat nu de som aangaat, welke dit jaar ter aflossing zal
worden gebruikt, het Syndicaat zelf heeft die slechts op f 500,000 voorgesteld. En ook
dit steunde niet op josse gronden, maar het voorstel was als het ware een middelweg
tusschen twee uitersten. Maar bovendien vóór de scheiding met Belgie werd mede jaarlijks
voor een millioen afgelost, en niets is alzoo billijker, dan dat, nadat de scheiding met dat
land haar volle beslag verkregen heeft, die som op de helft bepaald wordt van hetgeen
zij vroeger was Men heeft wel gezegd, dat de aflossing nadeelig voor de schatkist
zou kunnen zijn; dat er toch schuldbrieven van 5 pCt. worden uitgegeven, om 45 pCfó
obligatie» af re lossen. Het is de waarheid, maar het is de vraag, is dat verlies dat men
daardoor zal lijden zoo groot? en groot genoeg om den indruk te weeg te brengen, clicii
het achrerbliiven dezer aflossing zou kunnen doen ontstaan Is alles wel verlies voor
de .scriatkisc"? ucen. dc aflossing s=cu giuuwu invlucii op hei betioud van Dcl algemeen
crediet en werkt dit al weder niet terug op de inkomsten van den Staat? Men zal
alzoo moeten toestemmen dat het verlies meer in schijn dan in wezen bestaat, en dat, al
zou er een klein verlies plaats hebbenmen zich dit in het welbegrepen belang des lands
behoort te getvoosten. Men bedenke daarbij eindelijk dat de aanneming eener financiële
wet altijd zekeren invloed op de beurs heeft; dat het van den stand der beurs zal afhan
gen of het verlies, door de schatkist te lijden, gering of aanmerkelijk zal zijn; en dat
Zijne Exc. moest herinneren, dat de zes millioenen schuld, in December jl. gecreëerd,
geplaatst zijn zonder benadeeling van het crediet op de beurs en zonder werkelijk nadeel
voor de schatkist. Men moet het goede tijdstip om te koopen en te verkoopen weten te
bezigen. II. Wat nu aangaat de bedenking, dat er door de vaststelling dezer wet,:
beschikt zou worden óver een deel van de 30 millioenen schuld, in 1836 gecreëerd, met
het doel om daarmede oude Oost-Indische schuld af te lossengeeft de Minister te kennen
dat er aan de houders der 35 pCt. schuldbrieven, in 1830, wel een onderpand gegeven
is in de bezittingen van het Syndicaat, maar dat er geen speciaal onderpand was daarge
steld. Niet deze of gene inkomst is door dit effect verbondenmaar alle bezittingen vait
liet Syndicaat werden daartoe bestemdterwijl er in de Wet ook van de pretentie op de
Oost, wien het Syndicaat geld voorgeschoten bad, gesproken werd. De Minister is der
halve van oordeel, dat er "geen speciaal verband was daargesteld. Maar men, neme aan,
dat hetzelve bestaan heeft, dan begrijpt Zijne Exc,, dat hetzelve ten gevolge der wetten
van 1836, waarbij dé Oo'st Indiscbè schuld is gecreëerd en de aflossing der vroegere Oost-
Indische schuld is bepaaldis komen te vervallen. Bij die wetten is de oorspronkelijke
vordering te niet gedaan en is daardoor natuurlijk ookde hypotheek verloren gegaan.
Eene niéuwe pretentie op de Oost is daarvoor in de plaats gesteld. Zijne Exc. toont
hierbij aan, dat bet Syndicaat door den toen genomen maatregel is benadeeld. Het ontving
toch eene schuld in de plaats van veel minder gunstigen aarddan liet bezat. Terwijl
het bovendien van deszelfs eigendom geen gebruik mógt maken, dan met gemeen.overleg
en met toestemming der Staten-Generaal. Overigens vermeent Zijne Exc. reeds bij de
behandeling van liet eerste punt voldoende het raadzame te hebben aangetoond, om een
deel der in 1836 gevestigde schuld aan te spreken. Zijne Exc. gelooft te hébben be
toogddat het voorstel niet onregtvaardig en ook niet nadeelig voor de schatkist is,
beschouwt deszelfs aanneming zeer wenschelijk en noodzakelijken meent het goedkeurend
votum der Kamer met vertrouwen te mogen afwachten. Ten slotte zegt Zijne Exc.
dat er een nader ontwerp tot opheffing van het Amortisatie-Syndicaat met den jare 1841
aan de Kamer zal worden aangeboden en dat daarbjj zoo veel mogelijk aan de inde afdee-
lingen gemaakte bedenkingen zal worden te gemoet gekomen
Ter stemming overgegaan zijnde, is het ontwerp aangenomen met eene meerderheid van
48 tegen 5 stemmen.
Tegen hebben gestemd de heeren: TrompP.omrnèWarin, van den Mortel en van
Meeuwen.
De vergadering is tot nadere bijeenroeping gescheiden.
Naar men verneemt zijn thans bij de Tweede Kamer ingekomen de
antwoorden der Regering op de bedenkingen, welke in de afdeelingen ge-
maakt zijn ten aanzien van het ontwerp van wet nopens de ministeriele ver
antwoordelijkheid. Deze antwoorden gaan vergezeld van een nieuw ontwerp
van wet, nopens dit onderwerp, hetwelk aanstaanden Vrijdag in de afdeelin.
gen zal worden onderzocht. Wanneer de overwegingen over dat ontwerp
zullen afgeloopen ziin, zullen weldra de beraadslagingen over de ontwerpen
tot herziening der grondwet een aanvang nemen, hetgeen, naar men verzekert
eerst in de volgende week zal pïaats hebben. Men ziet die beraadslagingen
met de meeste belangstelling te gemoet. Ook wordt er een verbeterd ont
werp van wet, strekkende tot opheffing van het Amortisatie-Syndicaat, van
Regeringswege tegemoet gezien.
Ook dat ontwerp zal nog door de Kamer worden behandeld.
Eindelijk wordt er ook voortgang gemaakt met de ontwerpenfcehoorende
tot het eerste boek van het wetboek op het strafregt. Die ontwerpen zullen
nog gedurende dezen zitting behandeld worden, vooral omdat de Regering
van dé vaststelling der in dezelve vervatte grondslagen van onze nieuwe
strafwetgeving, de verderè bearbeiding van dat zoo moeijelijks werk, heeft
afhankelijk gemaakt.
Uit een en ander blijkt derhalve, dat de werkzaamheden oer Kamer vóór#
ïoopig nog druk zullen aanhouden.