A\ 1840. L E Y D S C II E VRIJDAG, 'COURANT. i MEI. Burgemeester en wethouders der stad leyden, Gehad hebbende het verzoek van de Wed. Arrah. Parmeniier, «eb. Schrijver, 'Fabrikeurwonende op de Middelstegracht, Wijk 7 N°. 604, strekkende ter bekoming van de vereischte vergunning om op een Werf achter bovengenoemd Huis een Zeemtou- w'el'ij te mogen plaatsen; t,czien Zijner Majesteits besluit van den 31 January 1824, rakende de vergunningen ter oprifting van sommige Fabry ken en Trafijkcii; Brengen bij deze ter kennis van alle daarbij belanghebbenden, dat tot het hooren der bewoners der huizen, naast hec bovengenoemde Perceel gelegen, ten opzigte der Infor- ïHatien de Commodo et Incommododoor de Commissie van Fabricage zal worden ucva- ceerd o'p het Raadhuis dezer Stad op Dingsdag den g Mei aanstaande-des middags ten tv/aalf ure; zullende de belandhebbendcn verpligt zijn hunne bÈzware 11 tegen opgemeld verzoek op dien tijd bij genoemde Commissie in te brengen, terwijl bij verzuim daarvan sy gehouden zullen worden tegen de inwilliging van hetzelve zich niet te hebben verzet. Leyden den 30 April 1840. Burgemeester en Wethouders voornoemd J. G. de MEY. Ter ordonnantie van dezelve, v. puttkammer. NEDERLANDEN., Leyden, 30 April. Heden morgen had alhier de plegtige begrafenis plaats van den algemeen geaebten en betreurden A. H. Hartman Drabbe, Candidaat in de Regten en in Je Letteren aan deze Hoogeschootop de nieuwe begraafplaats aan liet einde van de Groenesteeg alhier. Zoo vele Studenten er reeds in deze stad waren, hadden zich, met de Praesides der Faculteiten aan hun hoofd, dezen morgen om 8 ure van de Academie naar de begraafplaats begeven en wachtten daar het lijk van hunnen beminden Vriend af. Toen hetzelve daar was aangebragt en de kist uit de iijitkoets genomen, wetd dezelve door de H. H. Studenten van de Literarische Faculteit grafwaarts gedragen, en in 'net graf nedergelaten, werden door den Heer P. HalbertsmA, van de Literari sche Faculteitindrukwekkende woorden, ter aller aanhoorea, uitgesproken, die elk, reeds tot droefheid gestemd, tot iu het binnenste roerden. De eer den ontslapene bewezen, kwam hem toe! Hij was een sieraad der Acade mie, de vreugd der Zijnen! Zijne nagedachtenis is gezegend bij naastbe- staanden en bekenden Men meldt uit 's Gravenhage van den apsten dezer: Thans zijn ook aan de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal rondgedeeld de processen-verbaal van het verhandelde in de afdeelingen ren aanzien der aanhangige zeven ontwerpen van wet tot herziening van de grondwet. Daaruit blijkt, dat bij dat onderzoek de eerste afdeeling gersad. picegd heeft over de vraag, hoe er alsnn moet gehanJeld worden, ten op. ïigte dier punten der grondwet en bedenkingen op dezelve, welke aan de leden der Kamer gebleken zijn, niet dien invloed bij de Regering gehad te hebben, welke dikwijls eene groote meerderheid der leden van de Kamer had verlangd. Het tneerendeel der leden heeft echter gemeend, dat de po. gingen, door de Kamer aangewend, tot het uitlokken van de Regering, ten einde zij het initiatief van meerdere herziening zoude nemen, aanvankelijk leeds goede vruchten gedragen hebben; dat zij, hoewel moetende erkennen, niet alle de verbe'eringen In de grondwet te hebben zien voorstellen, welke lij gewenscht hadden, en waaronder zich vooral éêne bevindt van het hoogste belang en dringende noodzakelijkheid, desniettemin de hoop blijven voeden, dat bij eerbiedigen aandrang van de zijde der Kamer, de Regering zich nog vin de noodzakelijkheid eeniger meerdere verbeteringen zal laten overtuigen. De slotsom was dan ook, dat men hier wederom den weg insloeg, die vroe ger door de aldeeling, ja door de geheele Kamer gevolgd was, en dat men tan de Regering andermaal de billijke wenschen op eene duidelijke en open. hartige wijze openlegde, altoos verlangende, dat het initiatief van het goede. Vin de Regering zal uitgaan. Indien zoodanige pogingen ten eenemale vruchteloos mogten afloopen, dan eerst oordeelde men, dat er termen konden gegeven wordenom hier een ander pad in te slaan, en van wege de Kamer een bepaald voorstel direct te doen. De tweede afdeeling was eenstemmig van gevoelen, dit de Regering geen. zins voldoende had beantwoord aan de uitgedrukte wenschen, noclt aan de billijke verwachting, welke men daaromtrent koestert. Het scheen der af. deeling echter wenschelijk toe, out nogmaals te beproeven, of men den een maal zonder afdoend gevolg ingeslagen weg, thans met betere uitkomst zoude kunnen bewandelen. De derde afdeeling had de zeven nieuwe ontwerpen met genoegen ontvan. gen. Zi) meende hierin eene toenadering aan te treffen tusschen de Regering en de Vertegenwoordiging, die lot overeenstemming zoude kunnen leiden, ten aanzien vin de belangrijkste aangelegenheden van het lieve Vaderland. Op die overeenstemming, die noodwendig meerdere vastheid en klem aan de Regering moest geven, werd hooge prijs gesteld, vooral in een tijd, dat er in de meeste Staten van Europa groote strijd van staatkundige begtippen be. staat, en hierdoor eene onrust, die men niet gaarne op Vaderlandschen bo dem zag overgeplant. Men meende, dat die overeenstemming te eerder was te verkrijgen, nu uit de eerste procesaen-verbai! van de Tweede Kamer, betrekkelijk de grondwet, genoegzaam was gebleken, dat de groote meer. derheid van de leden der Staten-Genersal verre verwi'tierd Is van het denk. beeld, om door veranderingen in de grondwet, het oppergezag bij de Verte, genwootdigers over te brengen; maar men veeleer wenschle, met behoud van de in de grondwet aangenomen beginselen, de Regering te versterken, door wegneming van die gebreken, welke de ondervinding heeft kenbaar gemaaktals tot botsingen kunnende aanleiding geven. Het waren intusschendeze beschou. wingen en die zoo opregtelijk verlangde overeenstemming, die het den meenen leden dezer aldeeling deed betreuren, dat de Regering niet heeft kunnen goed. vinden, om aan een aantal andere, door de groote meerderheid van de Twee- de Kamer voorgestelde wijzigingen gevolg te geven, onder welke er zich be vinden, die wel het gezag des Konings geheel onsangeroerd Isten,doch door de ondervinding in alle opzigten worden aangeprezen. De vierde afdeeling heeft hare erkentelijkheid en haar genoegen aaa de Hooge Regering betuigd, dat deze de beantwoording der bedenkingen van de onderscheidene ïfdeelingen op de eerste voorgestelde vijf wets-ontwerpen heelt doen vergezeld gaan van zeven andere ontwerpen, tot wijziging van de grondwet, meest allen veranderingen behelzende, volgens den aanvang dier wetten, welke de ervaring noodig had doen oordeelen. Eindelijk heelt de vijfde afdeeling met genoegen ontwaard, dat de Rege- ring aan zoo vele wenschen, door de Tweede Kamer haar te kennen gege. ven, heeft voldaan, waarvan de zeven nieuwe wets-ontvverpen het gevolg zjjn geweest. Heeft zij zich dus bij het te kennen geven derzelven in de welintenende gezindheid der Regering niet te leur gesteld gevonden; dan mag zij niet ontveinzen, ook nn nog de streelende hoop te voeden, dat de Regering nog e enige schreden'verder zal gaan, en aan de zoo algemeen en stellig genite wenschen zal voldoen, en met de Kamer in overleg zal treden tot het daarstellen van zulk eene verantwoordelijkheid van Staatsdienaren, alsnaar net gevoelen der Kamer, beide voor de Kroon en de Naiie even belangrijk is en als dringend noodzakelijk wordt beschouwd. De leden der aldeeling, in gemoede overtuigd van het belang dat er in gelegen is, dat de Regering ook in dezen het initiatief neme, achten het van hunnen pligt, als getrouwe leden van de Staten-Generaal, nogmaals daarop aan te dringen, ten einde op deze wijze nog eene poging in het werk te scelltn, om te ver. krijgen, dat aan deze zoo algemeen gevoelde behoefte worde voldaan. Overgegaan zijnde tot het opgeven der punten, weswege men nog zoo gaarne veranderingen in de grondwet zou gebragt zien, scond de Ministeriele acrantweo^dèlijkheid en de daaraan verbonden Onschendbaarheid des Konings, in alle de afdeelingen op den voorgrond. Men noemde dit het Kardinale punt, waarvoor men menige andere wijziging in de grondwet zon willen voorbij zien. Men verklaarde, dat de opneming van dit principe als tot het wezen vaneen regeringsvorm behoorende, algemeen als onmisbaar beschouwd wordt. Sommige leden betuigen zelfs, dat bij het niet invoeren van dit principe bij de herziene grondwet, hun oordeel over alle de overige voorgestelde verande. ringen niet gunstig zoude moeten uitvallen. De derde afdeeling liet zich over dit belangrijk onderwerp aldus uit: „Nadat in 1831 van Regeringswege zeifis kenbaar gemaakt, dat dit een onuerwerp van opzettelijke overweging zou uitmaken, nadat bijna al de leden van de Tweede Kamer hunnen wensch hebben geopenbaard, dat uitdrukke lijke melding van de verantwooreclijkheid der Ministers in de grondwet zoude gemaakt worden, bad men mogen verwachten, dat de Regering hierover hec stilzwijgen niet zoude bewaard hebben. De Regering kan geene bedenking makenom terwijl het wezen van de zaak bestaatook den naam niet in de grondwet op te nemen. Moge de afdeeling in de uitlegging van de grond, wet op dit stuk, in dwaling verkeeren dan gebiedtmeende men, het be. lang van den Vorst, het belang van 's Konings Ministers en het belang van den Staat, om ten spoedigste eene verantwoordelijkheid in te voeren, die met zoo veel regt van ieder ambtenaar kan worden gevorderd, en waarmede in een noodzakelijk verband staat het contreseinginzonderheid, ook van die stukken, welke van Regeringswege aan de Staten-Generaal worden inge zonden. Dus de individuele verantwoordelijkheid van ue Ministers uitdruk, kelijk bepaald zijnde, zouden ook de betrekkingen tusschen de Ministers en de Kamer op eenen beteren voer kunnen geregeld wordenook ten aanzien van verzoekschriften, die aan de Staten-Generaal mogten ingediend worden. Jniat ook tot bevordering van overeenstemming tusscher. de Regering en de Vertegenwoordigers, ja de Natie zelve, neem: de afdeeling de vrijheid de Hooge Regering eerbiedig te verzoekenook ten dezen aanzien aan den zoo algemeen geuiten wensch te voldoen!!" Velen hebben bij dit onderzoek wederom aangedrongen op een verbeterd Verkiezingstekel. Ónderscheidenen hebben verklaard zich volstrekt met hec thans bestaande niet te kunnen vereenigen. Zij begeerden als nog, dat de zamenirelling der Provinciale Staten uit drie standen, zou ophouden te be. staan, en aat de leden dier Stalen, zoo in de steden als op het land, ge* kozen zouden worden door stemgeregtigdendaartoe bevoegd door hec betalen van eeu zeker beloop van belastingen, of door het bezit van eenen Akademischen graad. Indien dit denkbeeld geen bijval mogt vinden, ver. klaarden anderen zich te vereenigen met het gevoelen van enkelenwelke omtrent de zamenstellinghet gezag en de magt der Provinciale Staten; gelijk ook omtrent de stedelijke en gemeente Besturen, niet onherroepelijk wilden vaststellen ln de grondwet, maar alles overlaten aan de beschikkingen der wet. Men drong er andermaal op aan, dat, door eene bepaling der grondwet; ook bij de Eerste Kamer de raadplegingen openbaar zouden worden verklaard. In de meeste atdeehngen is het veilangen zeer levendig geweest, dat de pensioenen, zoo wel aan militaire personen als aan burgerlijke ambtenaren te verleenen, bij de wet zullen worden geregeld. Voorts bleef tnen in hec algemeen aandringen op de voldoening aan zoo vele punten, welke bij de eerste behandeling der ontwerpen, tot herziening der grondwet, in de afdee. lingen zijn gemaakt, als daar zijn: dat, in zoo verre er twijfeling mogt be. staan of de Gouverneurs al dan niet bevoegd zijn, om I» de Provinciale Staten ook bij persoonlijke keuzen, hunne stem uit te brengen, die twijfel worde uit den weg geruimd; d?t art. 4, nopens regten aan vreemdelingen te verleenen, zou worden gewijzigd; en voorts art. 33, omtrent den vrijdom voor leden van het Koningltik Huis; art. 58, beirekkeltjk het regt des Ko nings, om verbonden en verdragen te sluiten, en de in hetzelve vervatte bepaling, dat door de Regering daarvan alleen in vredestijd aan de Staten- Generaal mededeeling moet worden gedaan; blijvende men er op aandringen, dat daarin de bepaling wierd gelascht, dat tot afstand van grondgebied en voor handels-tractaten, in ieder gevalde toestemming van de Staten-Generaal wordt gevorderd; zijnde men van gevoelen, dat dit ten aanzien van de andere contracterende Mogendheid, in vele gevallen meerder klem aan de Regering zou geven. Eene oer afdeelingen deed opmerken, dat hec alleen de zorg voor eene verwijderde toekomst, en niet vooraf te voorziene omstandigheden is, welke haar hier bezielt, en zij meent, dat alle billijkheid er voor pleit, offl geen afstand van grond en bevolking, onder welke omstandigheden ook, te kun* nen doen plaat» hebben, zonder toestemming van de vertegenwoordiging des geheelen volksart. 67, nopens het regt van gratie, waaronder men hetregc van abolitie en commutatie van straf niet wil begrepen hebben, met dien verstande, dat wel mindere, doch nooit andere straffen dan door het straf wetboek zijn bedreigd, zullen mogen worden opgelegd; art. 68 wetischte men eenen zoodanig veranderd te zien, dat de Koning dispensatie verleende in de gevallen bij de wet bepaald, terwijl dezulke, waarin de wetten niec voorzien, aan de wetgevende magt blijven. Men hecht hier te meer aan; merkte men op, omdat de uitzondering van, bij afwezigheid van de Staten- Generaal, de dispensatie door den Koning te doen verleenen, zoodanig regel wordt, da: er nimmer dispensatien door medewerking der Kamer worden verleend, en de aanzoeken daartoe gedurende de zitting ingediend, opzette lijk tot na de sluiting der Kamer achterwege worden gehouden; art. 91, be trekkelijk de personen, die van het lidmaatschap van de Kamer uitgesloten zijn, hecwelk men uitgebreid wenschte te zien; art. 108. Men hechte bij- zonder aan de publiciteit der Eerste Kamer, als het meest afdoend middel om aan dezelve eene morele kracht te geven, die haar thans ontbreekt. Som. mige drongen op de afschaffing der Eerste Kanier aan. Maar allen waren van oordeel dat de Eerste Kamer alsdan, behalve het bestaande regt van veto

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1840 | | pagina 1